Moeilijke tentamen vragen 2014-2015 Flashcards
Wat is de primaire oorzaak van de opportunistische fase in de HIV infectie?
A. Daling van het aantal CD4 cellen
B. Een stijging van het aantal HIV-virusdeeltjes
C. Infectie door een ander micro-organisme
D. Stijging van het aantal antigeen-presenterende cellen
A. Daling van het aantal CD4 cellen
. Gegeven: Voor initiële infectie van het HIV virus is het vereist dat deze in een cel
terechtkomt. Hiervoor dient dit retrovirus met bepaalde eiwitten aan bepaalde receptoren
op een cel te binden.
Vraag: Welke receptoren worden hierboven omschreven?
A. Gp120 bindt aan een CD8 receptor op een T lymfocyt.
B. Gp120 en gp61 moleculen binden aan CD4 en CCR5 op een T lymfocyt.
C. Gp120 en gp41 moleculen binden aan CD4 en CCR5 op een macrofaag.
D. Gp120 en gp41 moleculen binden aan CD4 en CCR5 op een B lymfocyt.
B. Gp120 en gp61 moleculen binden aan CD4 en CCR5 op een T lymfocyt.
Welke twee reacties moeten plaats vinden voordat er een signaal voor degranulatie is
in een mestcel?
A. Een IgE allergeen complex bindt aan één Fc epsilonRI op het membraan, dan vindt
er fosforylatie van het ITAM deel van het membraaneiwit plaats.
B. Een IgE allergeen complex bindt aan twee Fc epsilonRIs op het membraan, dan vindt
er fosforylatie van het ITAM deel van het membraaneiwit plaats.
C. Een IgE allergeen complex bindt aan één Fc epsilonRI op het membraan, dan vindt
er hydrolyse van het ITAM deel van het membraaneiwit plaats.
D. Een IgE allergeen complex bindt aan twee Fc gammaRIs op het membraan, dan
vindt er hydrolyse van het ITAM deel van het membraaneiwit plaats.
B. Een IgE allergeen complex bindt aan twee Fc epsilonRIs op het membraan, dan vindt
er fosforylatie van het ITAM deel van het membraaneiwit plaats.
Welke van de volgende symptomen is geen alarmsymptoom bij maagklachten?
A. Hematemesis
B. melena
C. gewichtsverlies
D. verminderde eetlust
D. verminderde eetlust
Gegeven: Fibrose is een stadium in weefsel herstel.
Vraag: Welke van de volgende factoren is anti-fibrotisch?
A. Matrix Metalloproteinase I
B. Tissue inhibitor of Matrix Metalloproteinase I
C. Platelet derived growth factor
D. Transforming growth factor beta
A. Matrix Metalloproteinase I
Een gal steen welke de ductus choledochus afsluit is te diagnosticeren op basis van
welk van de onderstaande parameter combinatie?
A. Direct bilirubine - normaal, indirect bilirubine - verhoogd, gamma GT - normaal
B. Direct bilirubine - verhoogd, indirect bilirubine - verhoogd, gamma GT - normaal
C. Direct bilirubine - verhoogd, indirect bilirubine - verhoogd, gamma GT - verhoogd
D. Direct bilirubine - verhoogd, indirect bilirubine - normaal, gamma GT – verhoogd
D. Direct bilirubine - verhoogd, indirect bilirubine - normaal, gamma GT – verhoogd
Gegeven: Als huisarts leest u een positieve tuberculline huid test (Mantoux) af bij
een autochtone HIV sero-positieve patiënt.
Vraag: Welk vervolg onderzoek is nu aangewezen?
A. Quantiferon test
B. X-thorax
C. HIV virusload
D. CD4 aantal
A. Quantiferon test
- De behandeling tegen welke van de onderstaande Plasmodium species heeft tot
doel de parasieten te elimineren uit zowel de lever als erythrocyten?
A. P. falciparum
B. P. knowlesi
C. P. malariae
D. P. vivax
D. P. vivax
Het meest waarschijnlijk zal een eerste mucosale contact met een antigeen leiden
tot:
A. Een type-I hypersensitivity reactie, en geen tolerantie
B. Een type-I hypersensitivity reactie, en tolerantie
C. Tolerantie, en geen type-I hypersensitivity reactie
D. Geen tolerantie maar ook geen type-I hypersensitivity reactie
C. Tolerantie, en geen type-I hypersensitivity reactie
Welk Th2 type cytokine is cruciaal bij een IgE gemedieerde allergische reactie?
A. Interleukin 4.
B. Interleukin 10.
C. Interleukin 12.
D. Interferon-gamma.
A. Interleukin 4.
Gegeven: Chronisch alcohol gebruik kan leiden tot lever cirrose (fibrose).
Vraag: Welke histo-pathologische stappen liggen voor deze fibrose?
A. steatose, necrose, inflammatie, fibrose
B. inflammatie, steatose, necrose, fibrose
C. necrose, inflammatie, steatose, fibrose
D. necrosis, steatosis, inflammation, fibrosis
A. steatose, necrose, inflammatie, fibrose
Gegeven: Morbus Crohn en collitis ulcerosa zijn beide chronische inflammatoire
darmziekten.
Vraag: Welke van de onderstaande histologische kenmerken is onderscheidend voor
Morbus Crohn?
A. inflammatie van de dikke darm.
B. acute inflammatie in colon crypten
C. granulomen
D. epitheliale dysplasia.
C. granulomen
Het huidige Nederlandse orgaandonatiesyteem (WOD is gebaseerd op de principes
van:
A. Een toestemmingssysteem
B. Een geen bezwaar-systeem
C. Een verplichte keuzesysteem
D. Een actieve donorregistratiesystee
D. Een actieve donorregistratiesysteem met beslissing bij familie
Welke van de volgende anastomosen is een shunt tussen vena portae en vena cava
superior?
A. v. azygos
B. v. jugularis
C. v mesenteric inferior
D. v rectalis superior
A. v. azygos