Afweer 1 virus en infecties Flashcards

Casus 1t/m3

1
Q

In welke vormen komen kokken voor?

A
  • paren –> diplokokken
  • ketens –> streptokokken
  • trosjes –> stafylokokken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de 3 basis groepen bacteriën

A
  • kokken(rond)
  • bacillen(staaf)
  • spirocheten(spiraal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem kenmerken van grampositieve bacteriën

A
  • dikke celmembraan met veel lagen peptidoglycaan
  • ## teichoïnezuren en lipoteichoïnezuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem kenmerken van gramnegatieve bacteriën

A
  • dunne peptidoglycaan laag
  • binnen en buiten membraan
  • lipopolisaccharide in buitenste membraan
  • LPS is een endotoxine en zorgt voor immuunrespons bij eukaryoten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke functies worden uitgevoerd door het cytoplasmisch membraan?(5)

A
  • ion kanalen
  • actief transport
  • cel-adhesie
  • celsignalering
  • Elektronen transport en energie voorziening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de 4 stappen van gramkleuring, en het resultaat bij gram pos/neg?

A
  1. kleuring met kristal violet
  2. kleuring met gram iodine
  3. uitspoelen met alcohol
  4. kleuring met safranine
    pos=blijft paars
    neg= kleurt doorzichtig–>rood
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke 2 groepen antibiotica worden onderscheden?

A
  1. bactericiden: het antibioticum dood de bacterie
  2. bacteriostatisch: het antibioticum voorkomt deling van de bacterie waardoor het immuunsysteem het zelf op kan lossen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de 4 groepen antibiotica en wat zijn bijbehorende kenmerken?

A
  • remming celwand synthese/ beta-lactams
    Deze remmen bacteriële transpeptidases. penincillin binding proteïnes zorgen normaal voor cross linking van de peptidoglycaan laag, dit wordt hierdoor verstoord. Bijv penicilline, amoxiline
  • remming nucleïnezuursynthese
    Fluorquinolonen blokkeren bacteriële DNA-synthese door DNA-gyrase te remmen. hierdoor kan het DNA niet meer worden uitgevouwen en afgelezen dus niet meer worden gerepliceerd.
  • remming eiwitsynthese
    Tetracycline binden aan 30s-subunit waardoor tRNA niet meer functioneert
    Macroliden binden aan 50s-subunit en inhiberen het vormen van peptidebindingen en hierbij eiwitsynthese.
  • antimetabolieten
    Remmen de synthese van essentiële metabolieten zoals foliumzuur.
    Sulfonamiden inhiberen dihydropteroaatsynthese waardoor er geen foliumzuur aangemaakt kan worden.
    Bijv trimeptoprim
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de werking van deze antibiotica

A

Amoxiline: breedspectrum voor gram pos/neg effectief. Beta lactam en voorkomt crossbridging waardoor celmembraan afbreekt.
Vancomycine: glycopeptide antibioticum dat de celwantsynthese inhibeert. gebruikt op gram pos en MRSA
methicilline: beta lactam
Ciprofloxacine: flurowuinoloon dat DNA-gyrase inhibeert en hiermee vermeedering van bacterieel DNA.
Clindamycine: bindt aan de 50s-subunit en blokkeert vorming van aminozuur ketens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de 5 factoren die resistentie bepalen?

A
  1. modificatie van PBP’s: mucopeptiden in de want worden ge crosslinked door PBP’s. normaal voorkomt antibiotica binding van PBP’s maar door verrandering kunnen de PBP’s wel binden en het antibiotica niet meer.
  2. productie van beta-lactamase: enzymen geproduceerd door een bacterie om de beta-lactam ring af te breken en de antibiotica onschadelijk te maken.
  3. Vermijden van remming foliumzuursynthese: Sulfonamiden remmen de synthese die nodig is voor foliumzuur. Bacteriën remmen de aanmaak van dihydrofolaat reductase later tijdens foliumzuur synthese.
  4. Mutaties DNA-gyrase: Hierdoor kan het DNA wel uitgerold en gerepliceerd worden.
  5. wijziging van membraan permeabiliteit: het membraam wordt zo niet-permeabel dat de antiobiotica niet naar binnen kan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Uit welke 3 componenten ontstaat een viron?

A
  1. een genoom: bestaande uit enkelstrengs of dubbelstrengs DNA/RNA. enkelstrengs RNA kan sense(-) of antisense(+) zijn.
  2. een capside: gevormd door virus-coderende eiwitten. het capside is kubisch, helix of een complexe structuur. een capside is stabiel en kan omgevingsfactoren goed doorstaan.
  3. een envelop(optioneel): op de envelop zitten viral attachement proteins die zorgen voor binding aan gastheercel. Deze virussen overleven gastro-intestinaal stelsel niet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat voor een virus is influenza?

A

negatief enkelstrengs RNA virus met envelop. dit virus infecteert luchtwegcellen. de symptomen zijn: koort, rillingen, hoofdpijn, spierpijn, droge hoest. aangrijping op siaalzuur-receptor via hemagglutinine. Door matrix 2 openen ion porien en stromen er protonen de cel in, de hoge zuurgraad laat het viron nucleïnezuren afgeven. Replicatie vindt plaats in celkern van gastheercel. verlaat cel door budding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat voor een virus is COVID-19

A

positief enkelstrengs RNA virus met envelop. symptomen: luchtwegklachten en koorts. Aangrijping via ACE 2-receptor en TMPRSS2 receptor met oppervlakte spikes. RNA wordt vrijgemaakt waardoor ORF1a en ORF1b worden afgelezen. aflezen van ORF1a en ORF1b resulteert in pp1a en pp1b. verlaat cel door exocytose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn stap 1, 2 en 3 in virale replicatie?

A
  1. herkenning van gastheercel en aanhechting van virus. de VAP’s binden aan de gastheercel.
  2. penetratie en internalisatie. naakte virussen komen binnen via receptor gemedieerde endocytose ofwel viroplexis.
  3. uncoating. het vrijlaten van het DNA/RNA uit de capside op de juiste plaats in de gastheercel. DNA wordt vaak in de kern losgelaten terwijl RNA vaak in het cytoplasma blijft.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn stap 4, 5, 6 en 7 in virale replicatie

A
  1. genoomreplicatie: replicatie van nucleïnezuren door virale en cellulaire enzymen.
    DNA: vindt plaats in celkern van gastheercel. de meeste virussen gebruiken DNA-afhankelijk RNA-polymerase dat DNA afleest om er mRNA van te maken.
    RNA: eukaryoten bevatten geen enzymen voor RNA-replicatie dus het viron moet zelf beschikken over RNA-afhankelijk RNA-polymerase.
  2. productie van virale eiwitten
  3. Assembly en virale maturatie: gerepliceerde nucleïne zuren en nieuwe capside eiwitten worden verzameld in nieuwe viruspartikels.
  4. vrijlating: de nieuwe virus partikels worden losgelaten uit de gastheercel door lysis of door exocytose.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de 2 soorten antigen veranderingen?

A
  1. antigen shift: een grote verrandering door het herschikken van twee of meer RNA-segmenten.
  2. antigene drift: een kleine verandering als deletie, mutatie etc.
17
Q

Hoe wordt influenza behandeld?

A
  • neuramidase remmers: zoals oseltamivir en zanamivir die de vrijlating van nieuwe virus partikels remmen.
  • M2-ionkanaal remmer: zoals rimantadine blokkeren het M2-ionkanaal en dus de virale uncoating.
18
Q

In welke 3 vormen kan een naïve T-cel ontwikkelen?

A
  • TH1 -> IFNgamma -> microbes
  • TH2 -> IL4,5,13 -> parasieten
  • TH17 -> IL17a,17b,22 -> bacteriën/schimmels
19
Q

Hoe wordt HIV overgedragen?

A

Transmissie vindt plaats door lichaamsvloeistoffen.

19
Q

Uit welke 3 onderdelen bestaat een retrovirus?

A
  1. gag-gen: dit zorgt voor matrix-eiwitten en de nucleocapsid.
  2. pol-gen: coderend voor transcriptase, protease en integrase.
  3. env-gen: coderend voor de envelop en bijbehorende glycoproteïnen.
20
Q

Welke medicatie wordt tegen HIV gebruikt

A
  • reverse transcriptase inhobitors(nucleoside/non nucleoside)
  • protease inhibitoren
  • integrase inhibitoren
  • fusie inhibitoren
21
Q

Hoe heet de behandeling van HIV en hoe werkt deze?

A

HAART: hoog-actieve anti-retrovirale therapie
cART: Combinatie anti-retrovirale therapie
1. Twee NRTI’s en een NNRTI
2. Twee NRTI’s en een protease inhibitor

22
Q
A