Moeilijke tentamen vragen 2015/16 Flashcards

1
Q

welke land vermijd je voor endemische malaria

A

India

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Antibiotica werken door remming van een mechanisme dat van belang
is voor replicatie en overleving van de bacterie.
Vraag: Welk mechanisme remt erythomycine?

A

De eiwitsynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Amantadine werkt wel tegen influenza A maar niet tegen influenza B.
Vraag: Waarin verschillen de virussen, waardoor Amantadine wel tegen influenza A
werkt en niet tegen influenza B?

A

M2 membraaneiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In verreweg de meeste gevallen wordt influenza, zo als de meeste virale
infecties, niet behandeld met antivirale middelen. Soms geldt hierop een
uitzondering.
Vraag: Wanneer zou je wel een behandeling met antivirale middelen opstarten?

A

een bewoner van een verpleeghuis (leeftijd en besmetting risico belangrijkste factor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke aandoening verhoogde titer IgE waarde?

A

Parasitaire infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voor het in stand houden van zelf-tolerantie zijn verschillende
mechanismen beschreven. Eén van deze mechanismen betreft een bepaald soort T-cellen.
Vraag: Om welke soort T cellen gaat het hier?

A

Regulatory t-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gegeven: Bij een Barrett oesophagus wordt intestinale metaplasie gezien op de
overgang tussen oesophagus en maag in een biopt. Kenmerkend voor die
metaplasie is de aanwezigheid van een bepaald celtype.
Vraag: Welk celtype is hier kenmerkend?
A. Plaveiselepitheelcel.
B. Foveolaire slijmnapcel.
C. Cilindrische cel met slijmvacuole.
D. Rondkernige ontstekingscel.

A

C cilindrische cell met slijmvacuole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gegeven: Bij een patiënt van 48 jaar met een gastritis met verdenking van
Helicobacter pylori word een maagbiopt genomen.
Vraag: Welke ontstekingscellen zijn het meest prominent aanwezig tussen de
maagepitheelcellen bij een acute gastritis?
A. Neutrofiele granulocyten.
B. Plasmacellen.
C. Macrofagen.
D. Eosinofiele granulocyten

A

A. Neutrofiele granulocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gegeven: In de humorale immuunrespons tegen een antigen wordt een bepaald
type antilichaam als eerste gevormd.
Vraag: Welk type antilichaam is dit?
A. IgA.
B. IgD.
C. IgE.
D. IgG.
E. IgM

A

E: IgM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gegeven: Geschikte vaten voor het uitvoeren van een venapunctie ter hoogte
van de elleboogplooi zijn de vena cephalica, vena basilica en vena mediana cubiti.
Een van de complicaties die op kan treden bij de uitvoer van een venapunctie is het
aanprikken van de arteria brachialis of nervus medianus.
Vraag: Bij welk vene is dit risico het grootst?
A. Vena cephalica.
B. Vena basilica.
C. Vena mediana cubiti.

A

B vena basilica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gegeven: Bij de microscopische beoordeling van de leukocyten wordt het begrip
“Gumprechtse schollen” of “Smudge-cells” gebruikt. Dit zijn kapot gestreken
leukocyten.
Vraag: Op welk type leukocyten hebben deze benamingen betrekking?
A. Neutrofiele granulocyten.
B. Lymfocyten.
C. Monocyten.
D. Eosinofiele granulocyten.

A

B: lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Mestcel activatie geeft aanleiding tot een vroege- en een late reactie.
Vraag: Welke groep medicijnen remt met name de late reactie?
A. Antihistaminica.
B. β-receptor mimetica.
C. Corticosteroïden.
D. Leukotriënen remmers.

A

C: corticosteroids

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Single gene mutaties zijn maar zeer zelden oorzaak van systemische
auto-immuunziekten.
Vraag: Van welke aandoening is bekend dat een mutatie in één enkel gen
verantwoordelijk is voor de auto-immuun ziekte?
A. Systemische lupus erythematosus.
B. Rheumatoide arthritis.
C. Polyglanulair auto-immuun syndroom type 1.
D. Hashimoto thyreoiditis.

A

C. Polyglanulair auto-immuun syndroom type 1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een 44-jarige vrouw is geïnfecteerd met het Hepatitisch B virus.
Vraag: Welke van de volgende receptoren zal het meest waarschijnlijk de antigene
epitopen van het virus presenteren op het cel membraan van hepatocyten?
A. De B-cel receptor.
B. Het MHC I molecuul.
C. Het MHC II molecuul.
D. De T-cel receptor.

A

B. Het MHC I molecuul.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

. In welke categorie antibiotica valt Amoxicilline?
A. Antimetabolieten.
B. Celwand synthese remmers.
C. Eiwit synthese remmers.
D. Nucleïnezuur synthese remmers

A

B. Celwand synthese remmers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een 25-jarige vrouw komt op het spreekuur. Ze logeert in het voorjaar
bij een vriendin die in het berkenbos woont en eigenaar is van een kat, hond en
meerdere schapen. Ze heeft dikke ogen en niest aan één stuk door.
Vraag: Welke test kun je het beste gebruiken om uit te zoeken waarvoor ze allergisch
is?
A. Phadiatop.
B. Mantoux test.
C. Epicutane test.
D. Totaal IgE meting

A

A. Phadiatop.

16
Q

Interleukines zijn signaalstoffen die in het afweersysteem een
belangrijke sturende rol hebben.
Vraag: Welke interleukines zorgen vooral voor de aantrekking van neutrofielen bij
een inflammatoire respons?
A. IL-1 en IL-6.
B. IL-1, IL-4, IL-13.
C. IL-4, IL-5 en IL-13.
D. IL-5 en IL-6.

A

A. IL-1 en IL-6.

17
Q

Een uitwisselingsstudent uit India komt op het spreekuur met buikpijn
klachten, algehele malaise en anorexie. U ziet bij lichamelijk onderzoek een BCGlitteken. De Mantoux test laat een induratie en roodheid zien van 12 mm.
Vraag: Wat is de meest waarschijnlijke diagnose voor deze patient?
A. Intestinale Tuberculose.
B. Multi Drug Resistente (TB).
C. Potentieel Tuberculose.
D. Respiratoire Tuberculose

A

C. Potentieel Tuberculose.

18
Q

Welke van onderstaande arteriën is GEEN rechtstreekse aftakking van de a.
mesenterica superior?
A. a. colica media.
B. a. colica sinistra.
C. a. pancreaticoduodenalis inferior.
D. a. jejunalis

A

B. a. colica sinistra.

19
Q

Welke van onderstaande organen (incl. bekledend peritoneum) heeft het minst
waarschijnlijk contact met de galblaas?
A. Lever.
B. Duodenum.
C. Colon.
D. Pancreas.

A

D. Pancreas.

20
Q

IJzer wordt door de enterocyten van de dunne darm geabsorbeerd.
Vraag: Welke route legt het ijzer af om vanuit de darm de doel weefsels te bereiken?
A. Hephaestine, ferroportine, transferrine —> weefsels.
B. Transferrine, ferritine, ferroportine —> weefsels.
C. Transferrine, ferroportine, hepcidine —> weefsels.
D. Ferroportine, hephaestine, transferrine —> weefsels.

A

D. Ferroportine, hephaestine, transferrine —> weefsels.

21
Q

Meneer Janssen heeft chronische nierinsufficiëntie en heeft een
anemie ontwikkeld.
Vraag: Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van deze anemie?
A. Een vitamine B12- of foliumzuurdeficiëntie.
B. Chronisch bloedverlies.
C. Hemoglobinopathie.
D. Verminderde aanmaak van erytropoëtine

A

D. Verminderde aanmaak van erytropoëtine

22
Q

Bij een patiënt met een pancreaskop carcinoom is een
duodenohemipancreatectomie uitgevoerd. U ziet hem na een jaar weer terug in
verband met klachten van stinkende, vettige, diarree 6 keer per dag.
Vraag: Welk tekort is de oorzaak van deze diarree?
A. Galzouten.
B. Glucose.
C. Lipase.
D. Vitamine E.

A

C. Lipase.

23
Q

Gegeven: Ethanol wordt via 3 verschillende metabole routes door hepatocyten
afgebroken tot acetaldehyde.
Vraag: Via welke metabole route wordt ethanol NIET afgebroken tot acetaldehyde in
hepatocyten?
A. Via CYP2E1 in het endoplasmatisch reticulum van de hepatocyt.
B. Via ADH in het cytosol van de hepatocyt.
C. Via ALDH in de mitochondria van de hepatocyt.
D. Via Catalase in de peroxisomen van de hepatocyt

A

C. Via ALDH in de mitochondria van de hepatocyt.

24
Q

Bij alcoholische hepatitis spelen Kupffer cellen een belangrijke rol.
Vraag: De activatie van welke receptor op de Kupffer cel leidt tot secretie van
proinflammatoire cytokines?
A. FAS.
B. TLR4.
C. TNF-R.

A

B. TLR4.

25
Q

: De verschillende vormen van diarree zijn in te delen naar het
pathofysiologisch mechanisme. Een van de vormen van diarree is osmotische
diarree.
Vraag: Welk van onderstaande aandoeningen gaat vooral gepaard met osmotische
diarree?
A. Diabetische autonome neuropathie.
B. Galzoutendiarree.
C. Ziekte van Crohn.
D. Bacteriele enteritis (bijvoorbeeld salmonella, shigella).

A

B. Galzoutendiarree.

26
Q

De WHO propageert in haar End TB Strategie het DOTS principe
(directly observed treatment, short-course).
Vraag: Welk aspect van DOTS moet resistentie van M. tuberculosis tegen antibiotica
verminderen?
A. Politieke wil en langdurende toenemende financiële steun.
B. Patiënt detectie door kwaliteit-gewaarborgde bacteriologie.
C. Gestandaardiseerde therapie onder toezicht met patiënt ondersteuning.
D. Een effectieve antibiotica toevoer en logistiek.

A

C. Gestandaardiseerde therapie onder toezicht met patiënt ondersteuning.