Microscopische anatomie en pathologie Flashcards

1
Q

upper respiratory tract

A

neus, neusbijholten en nasofarynx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

lower respiratory tract

A

larynx, trachea, bronchi en bronchioli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de lagen van de trachea van buiten naar binnen

A
  • adventitia
  • submucosa
  • mucosa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

trachea: adventitia

A

losmazig en vezelig bindweefsel, veel bloed en lymfevaten, zenuwvezels, vetweefsel en glad spierweefsel in bundels
- de spierbundels en bindweefselbundels zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden in een preparaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

trachea: submucosa

A

losmazig bindweefsel, klieren en kraakbeen(ringen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

trachea: mucosa

A

epitheel, basaal membraan, lamina propria (bindweefsel, kleine bloedvaatjes en witte bloedcellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoefijzervorm van de kraakbeenringen

A

de kraakbeenringen om de trachea hebben aan de achterkant een opening, dit is omdat hier de oesophagus tegenaan zit; hierdoor heeft die de mogelijkheid tot expansie, anders krijg je slikproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

m. trachlearis

A

het deel van de kraakbeenringen dat niet bestaat uit kraakbeen; hierdoor kan de trachea zich vernauwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waaruit bestaan het kraakbeen in de trachea?

A

bestaat uit chondrocyten die in de ECM liggen; dit is hyalien kraakbeen dus bestaat uit collageen type II en proteoglycanen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

klieren in het epitheel

A

instulpingen van het epitheel, hier hebben de epitheelcellen een gespecialiseerde secretiefunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke soorten klieren bestaan er?

A
  • sereuze klieren
  • muceuze klieren
  • seromuceuze klieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sereuze klieren

A

eiwitrijk secreet
- bij een HE kleuring zijn deze cellen donkerder gekleurd (omdat er veel eiwitten in het cytoplasma zitten) en hierdoor dus het best zichtbaar
-de kernen zijn rond en liggen in het midden van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

muceuze klieren

A

secreet dat rijk is aan glycoproteinen
- cellen kleuren witter aan doordat er veel water in het cytoplasma zit en de cellen veel suikers vasthouden
- kernen liggen tegen de buitenkant van de cel weggedrukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

acini

A

de eenheden waarin sereuze cellen rond hun afvoergangetjes gerangschikt zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lagen van de mucosa

A
  • epitheel
  • basale membraan
  • lamina propria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

mucosa: epitheel

A

meerrijig/pseudogelaagd cilindrisch trilhaarepitheel: er is maar 1 laag vellen maar de kernen kunnen op verschillende hoogten liggen
- tussen de trilhaarcellen liggen basale cellen en slijmbekercellen
- het geleidende deel van het ademhalingsstelsel is bedekt door dit respiratoir epitheel, maar er vindt zelf geen gaswisseling op plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

basale cellen

A

kleine cellen, deze kunnen differentiëren tot trilhaarcellen of slijmbekercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

slijmbekercellen

A

langwerpige cellen, produceren een slijmlaag die op de ciliën van de trilhaarcellen komt te liggen om schadelijke stoffen in op te vangen en naar buiten te transporteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

mucosa: basale membraan

A

dikker in de trachea, daarom goed waar te nemen
- vooral bij rokers en astmapatiënten extra verdikt
- hierop staan de epitheelcellen, dit membraan houdt het epitheel in stand dmv proliferatie van stamcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

mucosa: lamina propria

A

celrijk, losmazig bindweefsel; hierin zitten veel elastische vezels, lymfocyten en bloedvaten

21
Q

bronchiën herkennen in een preparaat

A

herkennen door een gekronkelde wand die omgeven wordt door hoefijzervormige kraakbeenringen en hij is licht vanbinnen (want daar zit lucht)

22
Q

bloedvaten herkennen in een preparaat

A

herkennen door gladde wand van binnen, donker gekleurd en meestal zijn er erytrocyten binnenin te zien

23
Q

verschil bronchus en bronchiolus

A

bronchus bevat nog kraakbeen en klierweefsel, bronchiolus niet meer

24
Q

tot waar in de longen lopen de slijmbeker- en trilhaarcellen?

A

tot in de broncholi, bij rokers zelfs tot in de alveoli

25
Q

club cellen

A

produceren surfactant -> verlaagt de oppervlaktespanning van de alveoli waardoor makkelijker oppervlaktevergroting kan plaatsvinden en de blaasjes goed open kunnen blijven
- te herkennen door een soort ‘smurfenmutsjes’

26
Q

interalveolair septum

A

bestaan uit bindweefsel met veel capillairen en bekleed door epitheelcellen (pneumocyten)

27
Q

type I pneumocyt

A
  • platte cellen (daardoor lastig te zien in een preparaat omdat ze lijken op endotheel van een capillair)
  • vormen het epitheel van de alveoli doordat ze uitgespreid zijn
  • kunnen niet delen
  • zorgen voor de gaswisseling
28
Q

type II pneumocyt

A
  • ronde cellen, puilen uit in de alveolaire ruimte
  • produceren surfactant (net zoals club cellen)
  • komen meer voor dan type I cellen, hebben een soort stamceleigenschap: kunnen vermeerderen en differentiëren tot type I cellen (bij bijv schade)
  • kleuren donkerder en liggen vaak in een hoekje
29
Q

lagen die zuurstof tegenkomt als het van lucht naar bloed diffundeert:

A
  • epitheel
  • basale membraan alveoli
  • interstitiële ruimte (soms weg als capillair tegen de epitheelwand aan ligt)
  • basale membraan capillair
  • endotheel capillair
  • lumen (in het bloed)
30
Q

hartfalen linkerhelft: gevolg voor alveoli

A

er ontstaan kleine bloedingen in de alveoli -> hartgebrek cellen ontstaan -> macrofagen breken de erytrocyten af tot heem waarbij ijzer ontstaat, dit wordt verder niet afgebroken -> ijzer zit in de macrofagen

31
Q

longfibrose

A

na langdurig hartfalen kan dit ontstaan
- verbindweefseling van (met name de septa van) de alveoli en bruine induratie ten gevolge van de ijzerroest door de bloedingen in de alveoli

32
Q

longfibrose herkennen in een preparaat

A

sterke verbreding van de alveolaire septa zichtbaar in het roze; bloedvaatjes en bloedingen zorgen ook voor een roze kleur; door ijzerroest kleurt de long zelf bruin

33
Q

acute respiratory distress syndrome

A

ook wel shocklong
- in de alveoli zijn epitheel- en endotheelcellen beschadigd: diffuse alveolaire schade
- hierdoor ontstekingen en longoedeem
- langs de wanden ontstaan hyaliene membranen, dart is het restmateriaal van dode cellen en vezels -> blokkeren de wanden van de alveoli
- kan ontstaan door shock

34
Q

ARDS gevolgen voor gaswisseling

A
  • alveolaire septa worden verbreed door het oedeem -> diffusieweg wordt langer
  • hyaliene membraan vormt ook een blokkade voor de diffusie van zuurstof (wel minder voor CO2)
35
Q

oorzaak longfibrose

A

een erfelijke afwijking of de leefomgeving van de patiënt (heel soms onbekende oorzaak)

36
Q

welke generaties zijn de bronchioli en terminale bronchioli?

A

3e t/m 16e generatie

37
Q

welke generaties zijn de bronchioli respiratorii en de ducti en sacculi alveolares?

A

17e t/m ong 25e generatie

38
Q

ware stembanden plek en epitheel

A

zitten vast aan het schildkraakbeen; bekleed met meerlagig plaveiselepitheel

39
Q

valse stembanden functie en epitheel

A

ondersteunen het sluiten van de larynx (bij verslikken) en ondersteunen passief het vormen van sommige klanken; zijn niet gehecht aan spieren dus kunnen niet zelf klanken vormen
epitheel: respiratorisch epitheel

40
Q

gevolgen longoedeem

A
  • dyspnoe
  • verhoogde weerstand in het longvaatbed, hierdoor moet het rechterventrikel harder werken -> kan leiden tot rechter ventrikel falen
41
Q

manieren om vocht in de longen te verwijderen

A
  • rechtop zitten: door Fz zal het vocht naar beneden stromen
  • met diuretica: lichaam loost meer vocht via urine
  • remming van aldosteronsecretie: aldosteron zorgt er normaal voor dat vocht wordt vastgehouden in het lichaam
42
Q

diffuse alveolar damage

A

kan bij shock gebeuren:
- verhoogde permeabiliteit waardoor vocht uit de bloedbaan kan treden -> exsudatie
- ook treedt necrose van alveolaire epitheelcellen op
- vorming van hyaliene membranen
-> gevolgen: afname diffusiecapaciteit

43
Q

oorzaak diffuse alveolar damage

A

door de exsudatie activeren cytokines granulocyten die uit de capillairen komen en in de alveoli terecht zijn gekomen -> schade aan type II pneumocyten, waardoor minder surfactant gevormd wordt -> alveoli collapseren

44
Q

hyaliene membranenziekte

A
  • ontstaat bij kinderen bij vroeggeboorte door verminderde surfactantproductie
  • alveoli beschadigen door hogere oppervlaktespanning
  • ademhalen kost meer moeite -> hypoxie en beschadiging van alveolair epitheel en capillair endotheel -> hyaliene membranen worden gevormd
45
Q

hypoxie

A

O2-tekort

46
Q

atelectase

A

geen of gebrekkige ontplooiing van de alveoli door een verminderde hoeveelheid surfactant

47
Q

nierinfarct

A

gevolg van een thrombus terechtgekomen in de nierarterie:
- meestal maar een gebied van de nier aangedaan
- dit is dan lichter gekleurd en geheel necrotisch
- kernen verdwenen, de kernen die er wel zijn zijn ontstekingscellen
- bloed in interstitium
- macrofagen zichtbaar

48
Q

shocknier

A

kan na een hartinfarct ontstaan doordat de bloeddruk erg is gedaald, of bijv door sepsis, bloedverlies of een allergische reactie
- proximale tubuli worden necrotisch
- glomeruli en distale tubuli blijven intact
- heet ook wel acute tubulus necrose
- beide nieren aangedaan
- wel reversibel, want de proximale tubuli kunnen nog delen

49
Q

diabetische nefropathie

A

kan het gevolg zijn van atherosclerose of glycolysering van het basaalmembraan
- leidt tot lekkende glomerulaire basaalmembranen, maar niet elke glomerulus is even zwaar getroffen
- hyalinisatie in de wand van kleinere bloedvaten -> glomeruli kunnen minder goed filtreren
- er ontstaat glomerulosclerose: mesangium is aangezet en bevat geen kernen meer door fibrose + tubulaire basaalmembranen zijn verdikt