Integratiecolleges + Patiëntdemonstraties Flashcards

1
Q

longfibrose effect op RV

A

RV wordt kleiner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

grootte VC tov FVC

A

normaal: VC = FVC
bij ziekte is VC groter dan FVC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wet van fick

A

diffusie is afhankelijk van de structuur en de chemische samenstelling van het membraan, temperatuur, de oplosbaarheid en het molecuulgewicht van het gas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

anatomische shunt

A

waar bloed van het ene naar het andere bloedvat kan lopen of bijvoorbeeld van de rechter naar de linkerkant van het hart door een gaatje zonder eerst door de kleine bloedsomloop te gaan
(of AV-malformaties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

niet-anatomische shunt

A

bloed dat ‘voor niks’ door alveolaire capillairen stroomt omdat de betreffende alveoli of luchtweg afgesloten/opgevuld zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

risicofactoren levensbedreigend astma

A
  • langer bestaand astma (met slechte astmacontrole)
  • afhankelijkheid van OCS
  • medicatie-ontrouwheid of slechte begeleiding
  • psychosociale factoren
  • oudere leeftijd
  • roken
  • aspirine overgevoeligheid
  • eerder opgenomen in ziekenhuis en invasieve beademing gehad ivm astma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

biologicals voor astma

A

hele specifieke antistoffen, werken op IgE en bepaalde groeifactoren geproduceerd door Th2-cellen (IL4, IL5, IL13)
- veilig in gebruik met weinig bijwerkingen, ze zijn alleen wel heel duur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bronchiëctasieën

A

uitzettingen van de luchtwegen met daarin ophopingen van mucus; hierin zijn de trilhaartjes beschadigd en hoopt slijm zich dus op -> hoestprikkeling
- wordt veroorzaakt door kinkhoest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vroege en late allergische respons

A

bij astma krijg je meestal een allergische respons gelijk (binnen half uur) als je met een allergen in contact komt, en je krijgt nog een latere respons ongeveer 8 uur erna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vormen van selectiviteit van de filterbarrière in de glomerulus

A

grootte en lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

structuren van de filterbarrière

A
  • endotheelcellen glomerulus
  • basaalmembraan
  • podocyt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

angiotensine II en prostaglandines werking

A

vasoconstrictie in de afferente arteriole -> daling van de glomerulaire capillaire druk en de renale plasmaflow -> GFR daalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

intercalair cellen

A

in de verzamelbuis:
type A: scheidt H+ uit
type B: reabsorbeert bicarbonaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

megaline en cubiline

A

stoffen in de microvilli, kunnen aan eiwitten in de proximale tubulus binden en die via endocytose afbreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

reabsorptie glucose

A
  • SGLT-2 transporter transporteert 1 natriumion samen met 1 glucosemolecuul
    kan dus glucose transporteren tegen lage prijs, doet in PT de bulk van het glucose reabsorberen
  • SGLT-1 transporter transporteert 2 natriumionen samen met 1 glucosemolecuul
    kost meer energie om 1 glucosemolecuul te transporteren, maar kan daardoor in de DT goed de laatste restjes glucose uit de voorurine halen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

remmen SGLT-2 transporter effect

A

glucosurie; gunstig voor bijv. diabetespatiënten om het bloedsuiker te laten dalen

17
Q

transport maximum

A

op dit moment kan de reabsorptie van glucose niet meer toenemen want er zijn geen transporteiwitten meer over
- dit maximum kan lager liggen als gevolg van een pathologie

18
Q

manieren waarop de GFR gereguleerd kan worden

A
  • autoregulatie
  • RAAS
  • tubuloglomulaire feedback
19
Q

autoregulatie GFR

A

nier houdt zijn eigen bloedflow constant door de arteriolen te verwijden of te vernauwen
- afferente verwijden en efferente vernauwen -> flow omhoog -> hogere GFR
- afferente vernauwen en efferente verwijden -> flow omlaag

20
Q

RAAS werking

A

beschermt tegen een te lage bloedflow: angiotensine zorgt voor vasoconstrictie -> hogere bloeddruk en aldosteron zorgt voor vochtretentie
- systeem wordt aangestuurd door de macula densa: meet Na en Cl concentraties; als de GFR laag is zijn deze concentraties ook laag, en dan wordt als reactie renine afgegeven wat angiotensinogeen om kan zetten in angiotensine en de aldosteronproductie stimuleert

21
Q

tubuloglomulaire feedback

A

als de Na-concentratie hoog is, wordt met adenosine een signaal afgegeven aan de afferente arteriolen, die gaan contraheren waardoor er minder bloedflow in de glomerulus is en de GFR dus daalt

22
Q

tegenstroomprincipe nieren

A

de lis van henle loopt tegengesteld aan de vasa recta; door het tegenstroomprincip vindt waterreabsorptie makkelijker plaats

23
Q

nefrosclerose

A

sclerose aan de glomeruli = globale schade

24
Q

fanconi syndroom

A

syndroom waarbij de functies van de PT niet meer werken (de transporters); hierdoor belanden er allerlei stoffen in de urine die eigenlijk gereabsorbeerd zouden moeten worden

25
Q

niershock

A

bloeddruk is zo laag dat de nier er niet meer voor kan corrigeren -> schade aan de nier

26
Q

nierinfarct

A

plaatselijke verstopping van bloedtoevoer, een deel van de nier kan hierdoor afsterven