manger et boire Flashcards
avoir faim
honger hebben
la faim
de honger
le déjeuner
het middagmaal / de lunch
le dîner / le souper
het avondmaal
le petit - déjeuner
het ontbijt
nourrir
voeden
se nourrir
zich voeden
un régime
een dieet
un repas
een maaltijd
bouffer
vreten / zich volproppen
casser la croûte
eten
l’appétit (m)
de eetlust
se régaler
smullen
préparer
klaarmaken
servir
dienen / opdienen / bedienen
cuisiner
koken / klaarmaken / bereiden
une recette
een recept
un ingrédient
een ingrediënt
beurrer
met boter besmeren
bouillir
koken
congeler
invriezen / diepvriezen
couper
snijden
cuire / rôtir
braden
éplucher / peler
schillen / pellen
faire cuire
bakken (in de oven)
griller
grillen
griller au barbecue
barbecueën
remuer / tourner
roeren
saler
zouten
sucrer
zoeten
frire
frituren / bakken (in een pan)
battre des blancs
eiwit stijfkloppen
couper en dés / cubes
in blokjes snijden
écraser / réduire en purée
fijnstampen / fijnmaken
écrémer
afromen
épicer
kruiden
faire mijoter
stoven / smoren
l’huile
de olie
l’huile d’olive
de olijfolie
la farine
de bloem
la pâte
het deeg
le blé
het koren
le maïs
de maïs
le pain
het brood
le petit pain
het broodje
le riz
de rijst
le toast / le pain grillé
de toast
les céréales
de ontbijtgranen
les pâtes (f)
de deegwaren / pasta
un sandwich
een belegd broodje
une tartine
een boterham
les condiments (m)
de specerijen
la créme
de room
la margarine
de margarine
le beurre
de boter
le blanc d’œuf
het eiwit
le fromage
de kaas
le fromage blanc
de kwark / plattekaas
le jaune d’œuf
de dooier / eigeel
le yaourt / le yoghourt
de yoghurt
les produits laitiers (m)
de melkproducten
un œuf
een ei
un œuf dur
een gekookt ei
un œuf sur le plat
een gebakken ei
les crudités (f)
de rauwkost
les épinards (m)
de spinazie
les haricots (m)
de bonen
les petit pois (m)
de erwtjes
un céleri
een selderij
un chou
een kool
un chou-fleur
een bloemkool
un concombre
een komkommer
un légume
een groente
un navet
een raap
un oignon
een ui, ajuin
un poireau
een prei
un poivron
een paprika
un potiron / une citrouille
een pompoen
un radis
een radijs
une aubergine
een aubergine
une betterave
een biet
une carotte
een wortel
une courgette
een courgette
une laitue / une salade
een sla
une pomme de terre / une patate
een aardappel
une salade
een slaatje
une tomate
een tomaat
l’ail (m)
de knoflook
la menthe
de munt
le basilic
de basilicum
le gingembre
de gember
le laurier
de laurir
le poivre
de peper
le romarin
de rozemarijn
le sel
het zout
les herbes
de kruiden
le persil
de peterselie
les épices
de kruiden / specerijen
les raisins
de druiven
un abricot
een abrikoos
un ananas
een ananas
un citron
een citroen
un fruit
een vrucht / stuk fruit
un melon
een meloen
un pamplemousse
een pompelmoes
une banane
een banaan
une cerise
een kers
une fraise
een aarbei
une framboise
een framboos
une mandarine
een mandarijntje
une noix
een nooit / walnoot
une orange
een sinaasappel
une pêche
een perzik
une poire
een peer
une pomme
een appel
une prune
een pruim
un casse-noisettes
een notenkraker
une baie
een bes
une cacuhuète
een pindanoot
les raisins secs
de rozijnen
un grain de raisin
een (enkele) druif
une amande
een amandel
une grappe de raisin
een tros druiven
une noisette
een hazelnoot
à point
goed gebakken
bien cuit
goed doorbakken
la viande
het vlees
la volaille
het gevogelte
le bifteck / le steak
de biefstuk
le jambon
de ham
le poulet
de kip
manger de la viande
vlees eten
saignant
kort gebakken
un hamburger
een hamburger
un hot-dog
een hotdog
un rosbif
een rosbief
un rôti
een gebraad
une saucisse / un saucisson
een worst
le gibier
het wild
les abats (m)
het orgaanvlees
les fruits de mer (m)
de zeevruchten
un gigot
een schapenbout
la dinde
de kalkoen (vlees)
la confiture
de jam
la compote (de pommes)
de (appel)moes
le chocolat
de chocolade
une crêpe
een pannenkoek
une glace / une crème glacée
een ijsje
le miel
de honing
un biscuit
een koekje
les bonbons (m) / friandises (f)
het snoep
une pâtisserie
een gebakje
un cake
een cake
une tarte
een taart
une sucette
een lolly
le sucre
de suiker
le sucre glace
de poeder(suiker)
la confiserie
de suikerwaren
acide / aigre
zuur
amer, amère
bitter
cru, crue
rauw
cuit, cuite
gaar
fade / insipide
smakeloos / zonder veel smaak
frais / fraîche
vers
graisseux, graisseuse
vettig
gras, grasse
vet
mûr, mûre
rijp
piquant, piquante / épicé, épicée / relevé, relevée
pikant
salé, salée
zout, gezouten
savoureux, savoureuse
smaakvol / hartig
sucré, sucrée / doux, douce
zoet / gesuikerd
trop mûr, trop mûre
overrijp
pas assez cuit
niet helemaal gaar / niet doorbakken
trop cuit, trop cuite
overbakken / overgaar
à moitié cuit, à moitié cuite
halfgaar
coriace
taai
lourd, lourde
zwaar om te verteren
maigre
mager
qui fait grossir
dikmakend
tendre
mals / zacht
croustillant
knapperig
à (votre) santé
op (uw) gezondheid
avoir soif
dorst hebben
boire
drinken
boire un verre de …
een glas … drinken
l’alcool (m)
de alcohol
l’eau (f)
het water
l’eau gazeuse (f)
het spuitwater
l’eau plate (f)
het plat water
la limonade
de limonade
la soif
de dorst
le coca
de cola
le jus
het sap
le jus (d’orange)
het (sinaasappel)sap
le lait
de melk
le lait chocolaté / le chocolat
de chocolademelk
le café
de koffie
un café / un bar
een café
un salon de thé
een tearoom
le soda / la boisson fraîche
een frisdrank
le thé
de thee
boire à la santé de
op de gezondheid van
boire un pot
een glaasje drinken
prendre un verre
een glas drinken
une boisson
een drank
une boisson non-alcoolisée
een alcoholvrije drank
trinquer
toosten / klinken
la bière
het bier
le vin
de wijn
les spitirueux
de sterkedrank
la gueule de bois / le mal aux cheveux
de kater
l’ivresse (f)
de dronkenschap
ivre / bourré, bourrée
dronken
pompette
aangeschoten
être en état d’ébriété
dronken zijn
l’addition (f)
een rekening
la purée
de puree
la soupe / le potage
de soep
les frites
de frieten
les spaghettis
de spaghetti
un amuse-gueule
een borrelhapje
un menu
een menukaart
un plat
een gerecht
un plat / une pièce de résistance
een hoofdschotel
un poivrier / une poivrière
een pepervaatje
un pot-au-feu
een stoofschotel
un restaurant
een restaurant
une entrée / un hors-d’œuvre
een voorgerecht
un dessert
een dessert / nagerecht
une omelette
een omelet
une pizza
een pizza
une sauce
een saus
une serviette
een serviet
une spécialité
een specialiteit
aller au restaurant
op restaurant gaan
la dégustation
het proeven
manger dehors
op restaurant gaan
un consomné
een bouillon
une salière
een zoutvaatje
un champignon
een paddenstoel
une olive
een olijf
les conserves (f)
de conserven
la nourriture
het voedsel
les chips (f)
de chips
un en-cas / un coup-faim
een tussendoortje
les provisions
de proviand
le fast-food / la restauration rapide / le prêt-à-manger
de fast food
contaminé, contaminée
besmet
la malnutrition
de ongezonde voeding
les nutriments (m)
de voedingsstoffen
les protéines
de eiwitten
la suralimentation
de overvoeding / het te veel eten
nutritif, nutritive / nourrissant, nourrissante
voedzaam
la nourriture industrielle
het bewerkt voedsel (fabriek)
les calories (f)
de calorieën
les graisses saturées
de verzadigde vetten
le cholestérol
de cholesterol
les hydrates de carbone
de koolhydraten
consommer
verbruiken / nuttigen
végétarien, végétarienne
vegetarisch
végétalien, végétalienne
veganistisch
un conservateur / un agent conservateur
een bewaarmiddel
un colorant
een kleurstof