les voyages et les transports Flashcards
à travers
doorheen
aller
gaan
en arrière
achteruit
arriver
aankomen
avancer
naar voren verplaatsen / bewegen
bouger / se déplacer
bewegen
continuer
doorgaan
continuer tout droit
altijd rechtdoor
courir
lopen
en avant
vooruit
en direction de
in de richting van
être de retour
terug zijn
une destination
een bestemming
une direction
een richting
laisser
achterhalen
mobile
mobiel
partir
weggaan
reculer
naar achteren verplaatsen, bewegen
rentrer
naar binnen gaan
revenir
terugkeren, terugkomen
rouler
rijden
s’arrêter
stoppen
se quitter
uit elkaar gaan
sortir
verlaten
suivre
volgen, bijhouden
tourner
draaien / afslaan
traverser
oversteken
un pas
een stap
une entrée
een ingang
une promenade
een wandeling
une sortie
een uitgang
venir
komen
abandonner
achterlaten
quitter
verlaten
rattraper
inhalen
un adieu
een afscheid
accomplir
verwezenlijken
approcher
naderen
atteindre
bereiken
dépasser / doubler
inhalen (voorbijsteken)
faire demi-tour
terugdraaien
flâner
kuieren / slenteren
l’accès (m)
de toegang
le progrès
de vooruitgang
passer
voorbij komen / langsgaan
pénétrer (dans)
doordringen (in)
précéder
voorgaan, voorafgaan
s’orienter
zich oriënteren
se diriger
zich richten
se retirer
zich terugtrekken
sur le chemin de
op weg naar
un départ
een vertrek
une arrivée
een aankomst
une issue
een uitgang
faire un saut chez …
binnenspringen bij …
(se) garer
parkeren
au feu rouge
aan het rode licht
la circulation
het verkeer
se perdre
verdwalen
tenir sa droite
rechts houden
une avenue
een laan
un carrefour / un croisement
een kruispunt
une carte
een kaart
un feu (de signalisation)
een verkeerslicht
un panneau indicateur / de signalisation
een verkeersteken / wegaanduiding
un parking / un parc (de stationnement)
een parking
un passage
een doorgang
un passage (pour) piétons
een zebrapad
un passant, une passante
een voorbijganger
un piéton, une piétonne
een voetganger
un plan
een plattegrond
un pont
een brug
un rond-point
een rotonde
une sortie
een afslag
un trottoir
een voetpad
un tunnel
een tunnel
un virage
een bocht
une autoroute
een snelweg / autoweg
une limitation de vitesse
een snelheidsbeperking
une piste cyclable
een fietspad
une route
een weg
une rue
een straat
une rue à sens unique / un sens unique
een eenrichtingsstraat
une voie
een baanvak
brûler un feu rouge / griller un feu
door het rode licht rijden
céder le passage
voorrang geven
la priorité
de voorrang
la voie de droite
het rechter baanvak
la voie de gauche / la voie rapide
de inhaalstrook / linker baanvak
le péage
de tol (wegen)
un (boulevard) périphérique / une rocade
een ringweg
un croisement en trèfle / un échangeur-trèfle
een klaverblad
un détour
een omweg
un embouteillage / un bouchon
een verkeersopstopping (file)
un itinéraire
een reisweg
un réverbère
een lantaarnpaal
un (carrefour) giratoire
een rotonde
un triangle de signalisation
een gevarendriehoek
une déviation
een (weg)omlegging
une pente / une côte
een helling
un dos d’âne / un passage surélevé
een verkeersdrempel
un métro
een metro
un (auto)bus
een bus
un avion
een vliegtuig
un bateau
een boot / schip
un camion
een vrachtwagen
un hélicoptère
een helikopter
un navire
een schip
un taxi
een taxi
un train
een trein
un tram
een tram
un véhicule
een voertuig
un vélo / une bicyclette
een fiets
une caravane
een caravan
une fourgonnette / une camionnette
een busje
une mobylette / un vélomoteur
een bromfiets
une moto / une motocyclette
een motorfiets
une voiture
een auto
un wagon / une voiture
een wagon (voor mensen)
un train de marchandises
een goederentrein
un quai
een perron
un chemin de fer
een spoorweg
une gare
een station
un billet
een biljet / kaartje
un distributeur automatique de billets
een kaartjesautomaat
en train
met de trein
un compartiment
een compartiment
une voiture-restaurant / un wagon-restaurant
een restauratiewagen
une queue
een rij
un aller simple
een enkel kaartje / een enkele rit
un passager, une passagère
een passagier
un aller-retour
een retourkaartje
un (train) omnibus
een stoptrein, omnibus
un (train) express / rapide / directe
een sneltrein, exprestrein
un train à grand vitesse (TGV)
een hogesnelheidstrein (HST)
le métro
de metro
en métro
met de metro
première classe
eerste klas
à bord
aan boord
deuxième classe
tweede klas
changer (de ligne)
overstappen
entrer en gare
het station binnenrijden
monter (en voiture, dans le train)
opstappen, instappen
descendre
uitstappen
le buffet de la gare
de stationsrestauratie
une couchette
een couchette / staanplaats
desservir
een verbinding onderhouden met
le passage à niveau
de overweg
composter
(een kaartje) afstempelen, knippen
atterrir
landen
décoller
opstijgen
la ceinture
een gordel
le décollage
het opstijgen
le gilet de sauvetage
het reddingsvest
un aéroport / une aérogare
een luchthaven
un atterrissage
de landing
un terminal
een terminal
un vol
een vlucht
un vol court / à longue distance
een korte / lange vlucht
un vol domestique
een binnelandse vlucht
un vol international
een internationale vlucht
une piste d’atterrissage
een landingsbaan
voler
vliegen
embarquer
aan boord gaan, inschepen
l’embarquement (m)
het inschepen
la carte d’embarquement
een instapkaart
la navette gratuide
de gratis pendeldienst
la tour de contrôle
een verkeerstoren
la turbulence
de turbulentie
le décalage horaire
het tijdsverschil
le tapis roulant
een transportband
les mesures de sûreté
de veiligheidsmaatregelen
un carrousel
een bagageband
une correspondance
een aansluiting
une escale
een tussenlanding
une soute à bagages
de bagageruimte
en bus
met de bus
un car
een langeafstandsbus
un (auto)bus
een (stads)bus
une station d’autobus
een busstation
un arrêt
een halte
en bateau
met de boot / met het schip
aller en bateau
varen / zeilen
un port / une gare maritime
een haven
couler
zinken
une croisière
een cruise
une cabine
een hut
un matelot
een matroos
le mal de mer
de zeeziekte
un yacht
een yacht
un cargo
een vrachtschip
un paquebot
een passagiersschip
un canot de sauvetage
een reddingsboot
une bouée
een boei
par-dessus bord
overboord
une croisière fluviale
een riviercruise
une péniche
een schip voor binnenvaart / woonschip
la hutte
de hut
en taxi
per taxi
en voiture
per auto
freiner
remmen
l’essence (f)
de benzine
la batterie
de batterij
le carburant
de brandstof
le frein
de rem
le frein à main
de handrem
le claxon
de claxon / autotoeter
tomber en panne
pech hebben / in panne vallen
un conducteur, une conductrice
een bestuurder
le moteur
de motor
le pare-choc
de bumper
le permis (de conduire)
het rijbewijs
un phare
een voorlicht
un pneu
een (auto)band
le volant
het stuur
une station-service
een benzinestation
vider le réservoir
de tank leegrijden
au volant
aan het stuur
la boîte à gants
het handschoenenkastje
le capot
de motorkap
le coffre
de koffer
le gas-oil / le gasoil / le gazol
de diesel
le kilométrage
de kilometerteller
prendre de l’essence / faire le plein
tanken
le clignotant / le clignoteur
de richtingsaanwijzer
un défaut
een fout / een defect
un essuie-glace
een ruitenwisser
l’indicateur (m) / le compteur de vitesse
de snelheidsmeter
le levier (de changement) de vitesse
de versnellingspook
un parcmètre
een parkeermeter
le pare-brise
de voorruit
un pneu crevé / une crevaison
een lekke band
le réservoir
de benzinetank
le rétroviseur
de achteruitkijkspiegel
le tuyau d’échappement
de uitlaat
une dépanneuse
een takelwagen
la pédale d’accélérateur / l’accélérateur (m) / le champignon
het gaspedaal
le code de la route
het verkeersreglement
en vélo / en bicyclette
per fiets
en moto
per motorfiets
un/une cycliste
een fietser
une pédale
een pedaal
pédaler
fietsen / trappen
une selle
een zadel
un casque
een helm
une chaîne
een ketting
une chambre à air
een binnenband
le guidon
het stuur (van een tweewieler)
à pied
te voet
à cheval
te paard
faire de l’auto-stop / faire du stop
liften