la géographie Flashcards
l’horizon (m)
de horizon
le sommet
de top van een berg
un bois
een bos
un continent
een continent
un désert
een woestijn
un fleuve
een stroom
un lac
een meer
un océan
een oceaan
un pays
een land
un ruisseau
een beek / stroompje
un sentier / un chemin
een pad
un volcan
een vulkaan
une colline
een heuvel
une forêt
een woud
une île
een eiland
une jungle
een jungle / oerwoud
une mer
een zee
une montagne
een berg
une pierre / une caillou
een steen / een steentje
une plaine
een vlakte
une rivière
een rivier
une source
een bron
le pied d’une montagne
de voet van een berg
les glaces polaires (f)
het poolijs
un glacier
een gletsjer
un iceberg
een ijsberg
une côte
een kust
une crête (de montagne)
een bergkam
une baie
een baai
une cascade / une chute d’eau
een waterval
une chaîne (de montagnes)
een bergketen
une embouchure
een monding
une falaise
een klif
une péninsule
een schiereiland
une rive / une berge
een oever
le littoral
de kust
à côté de
naast
à deux pas d’ici
vlakbij
à l’arrière
aan de achterkant
àl’avant
aan de voorkant
à l’étranger
in het buitenland
à l’intérieur / dedans
binnen
au loin
in de verte
au-dessus de
boven
autour de
rond het
dehors
buiten
devant
voor, tegenover
entre
tussen
ici
hier
l’ est (m)
het oosten
l’ouest (m)
het westen
le sud
het zuiden
le nord
het noorden
là-bas
ginds, daarginds