Longgeneeskunde Flashcards

1
Q

OSA checklist symptomen

A

STOP BANG

Snoring,Tired,Observed apnea,Pressure,BMI>35,Age>50,Neck circumference>40,Gender male

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

OSAS criteria voor diagnoses

A

Criteria voor de diagnose
> 5 slaapapneus (ademstops ≥ 10 seconden) per uur
in combinatie met excessieve slaperigheid overdag of ≥ 2 van de volgende:
vermoeidheid overdag
verminderde concentratie
stokkende ademhaling tijdens de slaap
niet-verfrissende slaap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

differentieel diagnoses slaap apnea

A

Chronisch slaaptekort
Slapeloosheid Centraleslaapapneusyndroom Psychiatrische aandoeningen (depressie)
Narcolepsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Richtlijnen behandeling osas

A

Vermijd deppressants(etoh,slaappil)
Slaap op zij
CPAP
Chirugie(tonsils,overbite)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Oorzaken van OSAS

A
Blockage airway:
Allergies
tonsils
nasal septal deviation
overweight
Central:
CNS trauma/toxicity
CCF
Cheyne-stokes breathing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is Pickwickian syndrome

A

Obesity hypoventilation syndrome:
increased work of breathing, reduced inspiratory muscle strenght obstructive—-> hypoventilation
PaCO2 >45

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

LongCa tipes

A

Kleincellig
Niet kleincellig
Mesothelioom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kleincellig long ca subtipes

A

plaveiselcel
adeno(meest algemeen)
adenosquamous
grootcellig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Pancoast tumour

A

Apical lung ca
Niet kleincellig
Pancoast syndrome:
-horners(ipsilat miosis,ptosis,anhydrosis)
-brachial plexis
-heesheid(recurrent laryngeal)
-Brachiocephalic(unilat arm oedema, face swel)
-Phrenic nerve(unilateral diaphragm paralysis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Interstitiële longziekten ontstaan

A

epitheelschade–>chronisch inflammatie—>fibroblast disregulatie—>fibrose en remodelling
Hyperplasie type 2 pneumocyten
verlaagd long compliance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ILD types

A

sarcoidosis
Idiopathische pulmonale fibrosis
Hypersensitiviteitspneumonitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Sarcoidosis (wat,waar,behandeling)

A
idiopathische systeemziekte met granuloomvormin
-weidverspreide symptomen
-midiastinal lymphnodes
-behandeling meestal niet nodig
-Kan corticosteroids
-fysio
80-90% genees binnen 2 jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Idiopathische pulmonale fibrosis

A

verhoogd risico met roken en blootstelling.
Honey comb op HRCT
progressief
-zuurstof en fibroseremmers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hypersensitiviteitspneumonitis types en behandeling

A
Boerenlong(schimmel) duifmelkerslong(pneumoconiosis).
Alveolus en terminal brionchioles
Vermij allergenen
Longrevalidatie
Prednisone
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Syndroom van Lofgren

A
subacute sarcoidosis
-acute atralgia
-erythema nodosum
-bilateral hilar lymphadenopathy
meer in vrouwen 20-40
self-limiting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Syndroom heerfordt

A

subacute sarcoidosis

  • uveitis
  • gladular parotis zwelling
  • n.facialis paresis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

acute bronchitis most common virusses

A
Influenza a en b
parainfluenza
adeno
rsv
rhino
corona
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

acute bronchitis management

A

supportive
tamiflu if in less than 48 hrs
self-limiting
cough resolve within 3 weeks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

RSV prevention

A

Palivizumab

passive immunity for at risk infants

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Community-acquired pneumonia most common

A

strep pneumonia

young adult, old age home,drug users

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

community acquired pneumonia in COPD

A

heamofileus influenze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

community acquired pneumonia in alcoholics

A

klebsiella pneumonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

community acquired typical pneumonia pathogenes

A
  • strep pneumonia
  • haemofilus influenza
  • klebsiella pneumonia
  • staph aureus
  • moraxella cataralis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hospital acquired pneumonia

A
Gram-negative pathogens
-Pseudomonas aeruginosa
-Enterobacteriaceae
-Acinetobacter spp
Staphylococci (Staphylococcus aureus) 
Streptococcus pneumoniae
25
Q

Pneumonia in children

A
  • Chlamydia. trachomatis (in infants)
  • CHlamydophila. pneumoniae (in young children and adolescents)
  • S. pneumoniae
  • Respiratory syncytial virus (RSV)
  • Mycoplasma
26
Q

Features of sarcoidosis

A
Granulomas
artritis
Uveitis
Erythema nodosum
Lymphadenopathy
Interstitial fibrosis
Neg tb test
Gammaglobineamia
27
Q
Cystische Fibrose(taaislijmziekte)
wat is ?
Toets?
SYmptomen :
-newborn
-early childhood
-late childhood
Behandeling
A

CFTR-gene mutatie, veroorzaak defect cloried canaal =hypertoon slijm
Longen,pancreas

Hielprik(2-7 dae) IRT enzyme
Zweet toets

Newborn: meconium ileus
Early childhood: pancreas insuf ,FTT, vet en prot malabs, diabetes
Late childhood: Long problemen, recidiverende infecties, afbuigende groei

Behandeling:
Dieet, VIT ADEK
Chest fysio
Mucolytics
pancrease enziemen
28
Q

Ben je verplicht op hielprik

A

Nee

29
Q

Hielprik ziektes

A
CF
adrenogenitaal syndroom
congenital hypothyroid
Phenylketonurie
sikkelcelziekten
thalassemie
Maple syrup urine disease
19 in totaal
30
Q

Legionellosis 2 types

A
  1. Legionares disease

2. Poniac fever

31
Q

Sources of legionella

A

Gram neg
aircon
hottub
hot water tank

32
Q

symptoms and treatment legionaires disease

A

severe pneumonia
GI symptoms
Neuro symptoms

33
Q

Treatment legionaires disease

A

Macrolide: Azithromycin

Fluoroguinolones : Levofloxacin

34
Q

Ards ernst bepalende parameters

A

PaO2/FiO2
mild 300-200
matig 200-100
ernstig <100

35
Q

Wat is ARDS

A

Pulmonale uiting van systemisch inflammatie response
Hypoxia
Geen tekens can decompensatio cordis

36
Q

Long emboli risico factoren

A
>40 jaar
roken 
zwangerschap
maligniteit
immobiliteit
obesitas
anticonceptie
# onderste ledemaat
verhoogde stollingsneiging
recente operatie
Chronisch ziekten( nier insuf)
Vliegreizen
37
Q

Wat is een longembolie

A

Een (gedeeltelijke) afsluiting van een longslagader door een embolus, waardoor een deel van de long niet of slechts gedeeltelijk van bloed wordt voorzien. Een longembolie kan, net als een DVT, idiopathisch of secundair zijn.

38
Q

Tromboflebitis of oppervlakkige veneuze trombose

A

Een trombotisch proces in een oppervlakkige vene met ontstekingsverschijnselen

39
Q

Posttrombotisch syndroom

A

Veneuze insufficiëntie als gevolg van een doorgemaakte DVT, gekenmerkt door oedeem, jeuk, pijn, trofische stoornissen, hyperpigmentatie en/of dilatatie van subcutane venen. Ook kunnen – meestal in een gevorderd stadium – eczeem en ulceratie voorkomen.

40
Q

virchowtrias

A

stasis in de bloedstroom
verandering van de bloedsamenstelling
beschadiging van de vaatwand

41
Q

Symptomen DVT

A

van een warm, gezwollen, lokaal drukpijnlijk been met roodheid en uitzetting van de oppervlakkige venen

Kan ook asymptomatisch zijn

42
Q

Hoe ontstaat posttrombotisch syndroom

A

Posttrombotisch syndroom ontstaat doordat de diepveneuze trombose heeft geleid tot veneuze klepinsufficiëntie. Daardoor schiet de kuitspierpomp tekort en blijft er in het onderbeen voortdurend een hoge veneuze druk bestaan met als gevolg oedeemvorming en stoornissen in de (micro)circulatie.

43
Q

Symptomen longembolie

A

Klachten die bij een 1e presentatie voorkomen zijn: (sub)acute dyspneu
pijn op de borst
pijn vastzittend aan de ademhaling
prikkelhoest hemoptoë (zie Details)

44
Q

Lichaam ondersoek bij vermoede DVT

A

inspecteer beide benen en let op links-rechtsverschillen: de huid, let op kleurverschil en oedeem
uitgezette niet-varikeuze venen bij een liggende patiënt
palpeer het aangedane been:
drukpijn over het verloop van een vene drukpijn diep in de kuit
meet het verschil (in centimeter) in de maximale kuitomvang
meet de temperatuur bij aanwijzingen voor erysipelas (zie Bij klachten die wijzen op longembolie)
Afzonderlijke bevindingen van het lichamelijk onderzoek, waaronder het teken van Homans, zijn te weinig specifiek en sensitief om DVT vast te stellen of uit te sluiten zie DVT).

45
Q

Diff diagnose long embolie

A
Myogene pijn
Costochondritis
pneumonie
paniek aanval
ACS
Pericarditis
46
Q

Diff diagnose DVT

A
spierskeur/spierhematoom
thromboplebitits
cellulitis
lymphangitis
artiritis
47
Q

Contraindicatie van gebruik van beslisregels DVT en longembolie

A

zwangeren en vrouwen in de kraamperiode
klachten die > 30 dagen bestaan
patiënten die anticoagulantia gebruiken

48
Q

Wells regel longembolie

A
  1. Klinische tekens van thrombosebeen(3)
  2. Longembolie waarschijnlijker dan alternatief(3)
  3. Hartfrequentie>100(1,5)
  4. 3 dagen immobilisatie/ operatie in 4 weken(1,5)
  5. DVT/longembolie voorgeschiedenis(1,5)
  6. Hemoptoee(!)
  7. Maligniteit ( 6 maande na behandeling/palliatief)(1)

score<4 : niet verhoogd bepaal d-dimer
score>4,5 : verhoogd.Verwijs naar longarts/internis

49
Q

Beslisregels DVT

A
  1. manelik geslacht(1)
  2. Gebruik orale anticonceptie/prikpil(1)
  3. Maligniteit(1)
  4. Operatie laaste maand(1)
  5. Afwezigheid zwelling wat swelling kan verklaar(1)
  6. Uitgezetten venen(1)
  7. Kuit omtrek verschil >3cm

score<3 doen d-dimer
score>4 vraag 2 punt compressie echo van been

50
Q

Oorzaken van verhoogd d-dimer

A
VTE
Long embolie
Maligniteit
zwangerschap
infectie
na een operatie
51
Q

ECG vindingen bij longembolie

A
Rechter atrium dilatatie(p-pulmonale)
Rechteras draai
RBTB
Diepe S in lead 1
Path Q in lead 3
V2-V3 T-top inversie
52
Q

Hoe voorkom postrombostisch syndroom

A

steunkousen dragen 2 jaar

53
Q

Voor antistolling begin wat is belangrijk

A

Nierfunctie (niet ouder dan 3 maande)

eGFR<30 verwijs naar internis

54
Q

Simplified pulmonary embolism severity score

A
>80
maligniteit
cardiopulmonary ziekte
HR >110
syst RR<100
sats<90

hoog risico>1

55
Q

Voordelen en nadelen en voorbeeld van cumarinederivative

A

acenaccumarol
Fenprocuman

Voordelen:
ervaring in ouderen en nierfalen
INR monitor (therapietrouw)

Nadelen:
Veel interacties
eerst LMWH voor 5 dagen
verhoogd kans op hersenbloeding

56
Q

Voordelen en nadelen en voorbeeld van DOAC

A

edoxaban , dabigatran (LMWH 5 days)
rivaroaban, Apixaban(geen lmwh)

Voordelen:
Geen INR
vaste dosering
verminderde hersenbloeding

Nadelen:
Therapie trouw monitor?
meer maag en darmbloeding
weinig bewijs bij ouderen

57
Q

Pulmonale hypertensie bij welke MAP in pulm arterien

A

> /= 25

58
Q

Pulmonale hypertensie 5 groepen

A
  1. Pulmonale arteriele hypertensie(PAH) vaat self
  2. Pulmonale hypertensie t.g.v linkszijdig hartfalen
  3. Pulmonale hypertensie t.g.v distructie van long
  4. Chronisch trombo-embolisch pulmonale hypertensie
  5. Multifactorial