Lesson 8.2 Flashcards
1
Q
Behandeling
A
Treatment
2
Q
Doel
A
Cause
3
Q
Doen alsof
A
Pretend
4
Q
Dreigen
A
Threaten
5
Q
Eerlijk gezegd
A
To be honest
6
Q
Gebrek hebben aan
A
Lack
7
Q
Geconfronteerd worden met
A
Was faced with
8
Q
Geestig
A
Witty
9
Q
Gematigd
A
Moderate
10
Q
Gênant
A
Embarrassing
11
Q
Introvert, gesloten van aard
A
Introvert
12
Q
Je slaat een spijker op zijn kop.
A
You’ve hit the nail on the head.
13
Q
Kassa (theater,bioscoop)
A
Box office
14
Q
Kenmerken
A
Characterise
15
Q
Kleineren
A
Put…down
16
Q
Kunst-, niet echt
A
Artificial
17
Q
Makkelijk in de omgang
A
Easy-going
18
Q
Medewerker, collega
A
Co-worker
19
Q
Neiging
A
Tendency
20
Q
Om de beurt
A
Take turns
21
Q
Omgaan met
A
Cope with
22
Q
Onderscheiden
A
Distinguish
23
Q
Oorzaak en gevolg
A
Cause and effect
24
Q
Opvrolijken
A
Cheer up
25
Opzettelijk
Deliberately
26
Overhalen
Persuade
27
Overtreder
Offenders
28
Streven ernaar
Aim
29
Tv-presentator
TV host
30
Van streek
Upset
31
Vastberadenheid
Determination
32
Verbaasd
Puzzled
33
Verdeeldheid
Division
34
Verdenking
Suspicion
35
Verlegen
Shy
36
Verstandig
Sensible
37
Vlot
Outgoing
38
Volwassenheid
Maturity
39
Welzijn
Well-being
40
Zin hebben om
Feel like
41
Zorg
Care