Lesson 13.2 Flashcards
1
Q
Aanwezig
A
Present
2
Q
Afschilderen, weergeven
A
Portray
3
Q
Beginnen met
A
Embark on
4
Q
Begrijpen
A
Make sense of
5
Q
Betrouwbaar
A
Reliable
6
Q
De moeite nemen
A
Bother
7
Q
De weg banen
A
Pave the way
8
Q
Donderend
A
Thunderous
9
Q
Enorm
A
Massive
10
Q
Erg vinden
A
Mind
11
Q
Even
A
Equally
12
Q
Geschat, naar schatting
A
Estimated
13
Q
Getuige
A
Witness
14
Q
Haalbaar
A
Achievable
15
Q
Herinneren (iemand aan iets)
A
Remind
16
Q
In geval van
A
In case of
17
Q
Kandidaat
A
Contestant
18
Q
Krachtig
A
Powerful
19
Q
Onbelangrijk
A
Trivial
20
Q
Onkosten
A
Expenses
21
Q
Opsporen
A
Trace
22
Q
Overtuiging
A
Conviction
23
Q
Perceptie, waarneming
A
Perception
24
Q
Plaatsen
A
Pose
25
Resultaat
Outcome
26
Samenwerking
Cooperation
27
Schijnen
Appear
28
Steun
Support
29
Teleurstelling
Disappointment
30
Tijdelijk
Temporary
31
Toetreden tot, lid worden van
Join
32
Toevallig (zien, tegenkomen)
Happen to
33
Uiteenlopen
Diverge
34
Uiterlijk
Appearance
35
Uitkijken naar
Look forward to
36
Veel te vaak
All too often
37
Verschaffen
Provide
38
Verwarrend
Confusing
39
Vrije tijd
Spare time
40
Waarderen
Value