les 4 Flashcards

1
Q

otitis media

A

middenoorontseking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

barodontologie

A

door drukverschillen kan er hevige pijn optreden dat lijkt op tandpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe kan je onderscheid maaken tussen otitis media en endodontische oorzaak?

A

patiënt de neus dicht laten knijpen, en laten uitademen door de neus. als dit geen pijn doet is het barodontologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

osteomyelitis

A

uitgebreide, diffuse ontsteking van het kaakbot ( meestal in OK)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

2 vormen van neurovasculaire pijn met referred pain naar de gebitselementen

A
  • migraine

- clusterhoofdpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

klinische kenmerken van tandpijn door migraine;(4)

A
  • pijn is spontaan en is vaak kloppend
  • pijn is gewoonlijk erg hevig en kan periodiek afwezig zijn
  • pijnaanvallen komen vaak op hetzelfde tijdstip van de dag of nacht
  • pijn wordt het vaakst gevoeld in de hoektand of premolaar van de BK
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

klinische kenmerken van tandpijn door clusterhoofdpijn(4)

A
  • tandpijn meestal niet beperkt tot 1 element
  • de pijn is spontaan en kloppend
  • de pijn begint plotseling
  • de pijn wordt vaak in de cuspidaat of in de premolaar gebied van de maxilla gevoeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

2 vormen van neuropatische pijn

A
  • periodiek neuropatische pijn

- continu neuropatische pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

periodiek neuropatische pijn (2)

A
  • trigeminusneuralgie

- glossofaryngeusneuralgie –> forse paroxysmale stekende pijn in het tonsilgebied of in de keel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

continue neuropatische pijn (2) + betekenis

A
  • neuritis = brandende gelokaliseerde pijn in de perifere verloop van de aangedane zenuw
  • deafferentiatie = verlies van afferente input naar het centrale zenuwstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

4 richtlijnen voor het stellen van een correcte diagnose bij tandpijn

A
  • maak bij iederen pijnklacht een differentiële diagnose
  • reproduceer de klacht naar de patiënt om te tonen dat de klacht begrepen is
  • gebruik zo nodig lokale anesthesie om tot de diagnose te komen
  • verwijs zo nodig naar een team van aangezichtspijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

chemopreventie

A

toediening van geneesmiddelen om ontwikkeling van de kanker te remmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat doet de chemopreventie?(2)

A
  • beperken van schade van de kankerverwekkende stoffen

- gaan ontwikkeling van voorstadia tot kwaadaardige tumor tegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kanker

A

verstoring van het evenwicht tussen celgroei en celdood –> ongecontroleerde celdeling door mutaties in de genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gen

A

deel van het DNA dat voor een specifiek eiwit codeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

4 genen zijn verantwoordelijk voor de celdeling

A
  • proto-oncogenen
  • tumor-suppressorgenen
  • zelfmoordgenen
  • DNA-reparatiegenen
17
Q

carcinogenese

A

proces waarbij kwaadaardige tumoren gevormd worden

18
Q

tumor

A

plaatselijke ophoping van cellen

19
Q

wanneer wordt een tumor, kanker?

A

als een tumor zich gaat verspreiden naar onderliggende weefsels

20
Q

neoplasie

A

nieuwvorming van onafhankelijke groeiende tumoren door mutatie in oncogenen/tumorsuppressorgenen

21
Q

kenmerken van een goedaardige neoplasie (6)

A
  • groeit traag
  • in ingekapseld
  • respecteert anatomische begrenzingen
  • normale en goed gedifferentieerde cellen
  • meestal niet dodelijk
  • zelden recidief
22
Q

kenmerken van een kwaadaardige neoplasie(6)

A
  • groeit snel
  • is niet ingekapseld + onregelmatige vorm
  • gaat zichzelf voorzien van voedingsstoffen en bloedvaten= neoangionen
  • respecteert anatomische begrenzingen niet
  • infiltratie in weefsels
  • infiltratie in lymfe-bloedvaten?
23
Q

waarom is infiltratie in lymfe bloedvaten zo gevaarlijk?

A

tumorcellen kunnen losraken en meegevoerd worden naar andere plaatsen waardoor metastase (uitzaaiing) kan gebeuren

24
Q

indeling van kanker(2)

A
  • beninge tumoren

- maligne tumoren

25
Q

stadiëring

A

geeft de uitgebreidheid van de kanker aan. belang voor de behandeling en prognose

26
Q

verspreiding van kankercellen door; (3)

A
  • ingroei in omliggende structuren
  • lymfogene metastasering naar regionale lymfeklieren
  • hematogene metastasering
27
Q

TNM/G classificatie + afkorting

A

classificatie die de kankerstadium aan duidt
T = tumorgrootte
N = node –> mate van aantasting van de regionale lymfeklieren
M = metastase via bloedbaan
G = graad van differentiatie

28
Q

4 diagnostische onderzoeken naar kanker

A
  • pathologisch onderzoek
  • radiologisch diagnostiek
  • nucleair geneeskundig onderzoek
  • klinisch chemisch onderzoek
29
Q

3 pathologische onderzoeken

A
  • cytologisch onderzoek = microscopisch onderzoek van losse cellen
  • histologisch onderzoek van biopten
  • histologisch onderzoek van operatiepreparaten
30
Q

hoe kan men cellen verkrijgen op een verschillende manier? ( cytologisch onderzoek)(5)

A
  • cytologisch vocht
  • exfoliatieve cytologie
  • dunne naaldpunctie
  • beenmerg punctie
  • lichaamsexcreten
31
Q

biopt

A

kleine stukjes tumorverdacht weefsel worden weggenomen voor histologisch onderzoek

32
Q

meest voorkomende biopten (6)

A
  • endoscoop
  • huidbiopt
  • dikkenaaldbiopt
  • bronchoscoop
  • thoracoscoop
  • incisiebiopt
33
Q

nucleair geneeskundig onderzoek

A

radioactief gelabelde stoffen en Y-camera opnames maken om te kijken waar radioactief materiaal zich heeft opgehoopt

34
Q

klinisch- chemisch onderzoek

A

analyse van bloed, serum, urine en andere lichaamsvochten

35
Q

4 symptomen die erop wijzen dat de pijnklacht niet van odontogene oorsprong is

A
  • spontane tandpijn van verschillende elementen
  • geen duidelijke thk oorzaak van de pijn
  • constante, ononderbroken, onveranderlijke chronische tandpijn
  • thk therapie geeft geen verlichting van pijn
36
Q

maligne tumoren

A
  • carcinomen –> uit epitheelweefsel
  • sarcomen –> uit steenweefsel
  • hematologische maligniteiten –> in bloedvormende organen en lymfeklieren
37
Q

belangrijkste subgroepen van carcinomen (2)

A
  • plaveiselcarcinoom

- adenocarcinoom

38
Q

radiologisch onderzoek (5)

A
  • rontgenfoto
  • rontgenfoto na inbrengen van contrast
  • CT scan = computerized tomography
  • MRI = magnetic resonance imaging
  • echografie