Les 2 - lees(ontwikkelings)theorieën Flashcards

1
Q

Theoretische modellen van lezen

A
  • Standaardmodel (twee-route model)
  • Interactieve-activatiemodel (IAM)
  • Connectionistisch model
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Standaardmodel

A

= Twee-routemodel
Primair proces – Directe toegang

Secundair proces – Indirecte toegang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Primair proces

A

= Directe toegang
= lexicale route
Rechtstreekse associatie tussen spelling en betekenis woord
= Reeds gekende woorden + uitzonderingswoorden (bvb. Cake)
= Vlotte lezers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Secundair proces

A

= Indirecte toegang
= niet - lexicale route
= Onbekende en laagfrequente woorden + pseudowoorden
= Beginnende lezers

  • GPC-regels (Grapheme-phoneme correspondence rules)
  • Grafemen (tekens) worden omgezet naar fonemen (klanken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

GPC-Regels

A

Dit zijn regels die aangeven hoe geschreven letters (grafemen) worden uitgesproken als klanken (fonemen):

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

impliciete regels

A

Dit zijn patronen die voorkomen in de Nederlandse taal maar niet expliciet als spellingsregels worden onderwezen:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Argumenten voor een niet-lexicale route

A
  • Lezen van pseudowoorden
  • Regelmatigheidseffect
  • Oppervlakte dyslexie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Oppervlakte dyslexie

A
  • Verworven dyslexie na hersenletsel
  • Regelmatige woorden beter gelezen dan uitzonderingswoorden
  • Lexicale route verstoord, niet-lexicale route intact
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Argumenten voor een lexicale route

A

-Lezen uitzonderingswoorden:
- Logografen en homofonen
- Woordsuperioriteitseffect: woorden vlotter verwerkt dan betekenisloze woorden
- Woordfrequentie-effect
- Diepte-dyslexie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beperkingen twee-routemodel

A
  • Volledig bottom-up
  • Pseudo woordsuperioriteitseffect moeilijk te verklaren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dual route cascaded model

A
  • Combinatie van dual route en IAM
  • Idee van twee routes wordt behouden
    Lexicale route wordt uitgewerkt: bottom-up + top down
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dual route cascaded model - kritieken

A
  • Ontwikkelingsperspectief: hoe ontstaat mechanisme
  • Includeren van fonologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het connectionistisch model

A
  • fonologisch subsymbolen
  • semantische subsymbolen
  • visueel subsymbolen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

belangrijke eigenschappen connectionistisch model

A
  • Covariaat leren
  • Zelfconsistentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Traditionele leesmodellen

A
  • veel stabiliteit: snelle en betrouwbare woordherkenning
  • weinig plasticiteit: geen leermechanisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Recentere leesmodellen

A
  • weinig stabiliteit door veelheid van inconsistente relaties
  • veel plasticiteit: in staat nieuwe woorden te leren
16
Q

Ontwikkeling verloopt in vaste volgorde - fasetheorie van Frith

A
  • Logografische fase
  • Alfabetische fase
  • Orthografische fase
17
Q

Logografische fase

A

Begin voor leesinstructie
Volledige woorden herkend obv opvallende visuele kenmerken
Associatie visueel kenmerk met betekenis woord
Woord niet als globaal visueel geheel verwerkt
Beperkt opvallend visueel kenmerk

18
Q

Alfabetische fase

A
  • Gebruik letter-klank associaties
  • Lezer kan zelf nieuwe woorden fonologisch decoderen
  • Letter voor letter verklanken
19
Q

Orthografische fase

A
  • Volledig woord of deel van woord automatisch herkend
  • Orthografisch patroon opgeslagen in orthografisch lexicon
  • Sneller dan fonologisch decoderen
20
Q

Leesstadia Ehri

A
  1. Pre-alfabetische fase
  2. Partieel-alfabetische fase
  3. Volledig alfabetische fase
  4. Geconsolideerde alfabetische fase
  5. Geautomatiseerde fase
21
Q

Pre-alfabetische fase

A
  • Voorschoolse periode
  • Weinig/geen kennis van letters
  • Geen kennis over letter-klank relaties
  • Niet bewust van klanken waaruit woord opgebouwd is
  • Woorden worden gelezen door het onthouden van visuele vormen/ specifieke opvallende visuele kenmerken in of rond het woord
22
Q

Partieel-alfabetische fase

A
  • Aantal letter-klank koppelingen gekend
  • Proberen woorden te raden obv een beperkt aantal letters dat ze herkennen
  • Maken nog veel fouten
23
Q

Volledig alfabetische fase

A
  • Lezer kan nieuwe woorden zelf decoderen
  • Grafeem-foneem koppelingen worden opgeslagen in het geheugen
  • Zowel voor regelmatige als onregelmatige woorden
24
Geconsolideerde alfabetische fase
- Begint tijdens volledig alfabetische fase - Lettercombinaties worden als eenheid herkend na een aantal herhaalde ervaringen met het lezen ervan - Leestempo neemt sterk toe
25
Geautomatiseerde fase
- Verwerking zit op volledig woord niveau - Vlot leestempo - Voor gekende woorden, maar voldoende strategieën om nieuwe woorden te leren
26
Leren lezen op verschillende manieren
- Gebruik maken van context (pre-alfabetisch) - Decoderen door letter-klank koppelingen (partieel/volledig alfabetisch) - Volgens analogie (geconsolideerd alfabetisch) - Via directe woordherkenning (automatisch)
27
Item-based Self-teaching hypothese - kenmerken
- Item based - Vroegtijdig begin - Fonologie + orthografie
28
multisensorische of cross-modale integratie
Concreet zichtbaar en voelbaar Motorische theorie van spraakperceptie (Liberman) Fonemen zijn gespecialiseerde articulatorische bewegingen Herkennen van spraakklanken niet enkel door klankpatronen
29
Lexicale asymmetrie
Lexicale asymmetrie indien één van beide leesstrategieën, directe woordherkenning of interactieve strategie, niet goed verworven is