Les 13 | Grieks Flashcards
ὁ πόλεμος (ho polemos)
oorlog
καταστρέφομαι (katastrephomai)
onderwerpen
Περσικός (Persikos)
Perzisch
Δαρεῖος (Dareios)
Dareios
βασιλεύω (basileuō)
regeren
πλέω (pleō)
varen
ὁ Μαραθών, -ῶνος (ho Marathon, -ōnos)
Marathon
οἴομαι (oiomai)
denken, menen
ὁ σωτήρ, -ῆρος (ho sōtēr, -ēros)
redder
ἡ πατρίς, -ίδος (hē patris, -idos)
vaderland
ὁ θάνατος (ho thanatos)
dood
ὁ υἱός (ho huios)
zoon
ὁ Ξέρξης (ho Xerxēs)
Xerxes
ὁ δεσπὁτης (ho despotēs)
heer(ser)
πρέπει + aci (prepei + aci)
het is gepast dat
δουλόω (doulōō)
tot slaaf maken
ἥκω (hēkō)
komen, gekomen zijn
ἐν νῷ ἔχω (en nōi echō)
van plan zijn
στρατεύομαι (strateuomai)
optrekken, oorlog voeren
ἡ ὕβρις (hē hybris)
overmoed, hoogmoed
ἐρωτάω + acc. (erōtaō + acc.)
vragen
ἡ στρατεία (hē strateia)
(militaire) expeditie
ὁ Ἀρτάβανος (ho Artabanos)
Artabanos
συμβουλεύω (symbouleuō)
adviseren
ἀμείνων, -ονος (ameinōn, -onos)
beter, dapperder
ἐθέλω (ethelō)
willen, bereid zijn
νύκτος (nyktos)
’s nachts
τὸ ὄναρ (to onar)
droom, droomgezicht
δοκεῖ μοι (dokei moi)
het lijkt mij