Bijwoorden | Basiswoordenlijst | Grieks Flashcards
1
Q
ἀεί (aei)
A
altijd
2
Q
αὐτίκα (autika)
A
meteen, onmiddellijk
3
Q
ἔπειτα (epeita)
A
vervolgens
4
Q
ἔτι (eti)
A
nog
5
Q
ἤδη (ēdē)
A
al
6
Q
μάλιστα (malista)
A
vooral, het meest
7
Q
μέγα (mega)
A
zeer
8
Q
μόνον (monon)
A
alleen, slechts
9
Q
νῦν (nun)
A
nu
10
Q
οὐ(κ/χ) (ou(k/ch))
A
niet
11
Q
οὕτως (houtōs)
A
zo, op die manier
12
Q
πολλάκις (pollakis)
A
vaak
13
Q
τότε (tote)
A
dan, op dat moment