Les 1 hoofdstuk 1 en 3.1 en 8.1 Flashcards

1
Q

Welke 6 perspectieven van de psychologie zijn er?

A

Biologisch, cognitief, behavioristisch, whole person, ontwikkelings, sociocultureel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is biologisch perspectief?

A

IDEE: Lichaam en geest worden apart bestudeerd.
GEDRAG: hersenen, zenuwstelsel, hormoonstelsel en genen.
WIE: Rene Descartes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is cognitief perspectief?

A

IDEE: Wetenschappelijke methode kan wel worden gebruikt om de geest te bestuderen.
GEDRAG: mentale processen als gedachten, leren, geheugen, perceptie. Geest is computerachtige machine. Emoties en motivatie beinvloeden gedrag.
WIE: William Wund en William James

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is behavirostisch perspectief?

A

IDEE: Moet observeerbaar gedrag zijn, NIET van mentale processen.
GEDRAG: prikkels in onze omgeving en consequenties van eerder gedrag. Leren.
WIE: John Watson en BF Skinner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke drie ideeen horen bij het perspectief van de whole person?

A

Psychodynamische psychologie
Humanistische psychologie
Psychologie van karaktertrekken en temparent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is psychodynamische psychologie? (Idee van de whole person)

A

IDEE : Persoonlijkheid en psychische stoornissen komen voort uit processen uit het onderbewuste.
GEDRAG : wordt bepaalt door processen in onze onbewuste geest
WIE: Sigmund Freud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is humanistische psychologie? ( idee van whole person)

A

IDEE : menselijke groei en potentieel ipv psychische stoornissen.
GEDRAG: groei en ons maximaal potentieel behalen
WIE: Carl Rogers en Abraham Maslow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de psychologie van karaktertrekken en temperament? ( idee van de whole person)

A

IDEE: temperament en blijvende karaktertrekken.
GEDRAG: persoonlijkheidskenmerken die in alle situaties consistent zijn.
WIE : De oude Grieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is ontwikkelingsperspectief?

A

IDEE : interactie nature /nurture
GEDRAG: interactie tussen nature nurture altijd consistent
WIE: Mary Ainsworth, Jean Piaget ea.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is sociocultureel perspectief?

A

IDEE: Sociale en culturele invloeden kunnen de invloed van alle andere factoren die gedrag beinvloeden overstemmen.
Gedrag: de kracht van de situatie, sociale invloed, culturele verschillen.
WIE : Stanley Milgram, Philip Zimbado ea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een hypothese?

A

Een voorstelling van de uitkomst van een wetenschappelijk onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is introspectie?

A

Het beschrijven van je eigen innerlijke bewuste ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 5 stappen moet een wetenschappelijk onderzoek bevatten?

A
Hypothese
Objectieve data
Gecontroleerde test
Analyseren
Publiceren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is expectancy bias?

A

Waarnemer staat toe dat eigen verwachtingen de resultaten van onderzoek beinvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is psychologie?

A

De wetenschap van gedrag en geestelijke processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe verandert stimulatie in sensatie?

A

De hersenen nemen de wereld indirect waar omdat de zintuigen alle stimuli omzetten in de taal van het zenuwstelsel: neurale impulsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is transductie?

A

De omzetting van stimulusinformatie in een zenuwimpuls

18
Q

Wat is absolute drempel?

A

De hoeveelheid stimulatie voordat de stimulus wordt opgemerkt (50%)

19
Q

Wat is verschildrempel?

A

Het kleinst mogelijke verschil waarbij de stimulus nog de helft van het aantal pogingen wordt opgemerkt.

20
Q

Wat is de wet van Weber?

A

het JWV ( juist waarneembare verschil) in proportionele verhouding staat tot de intensiteit van de stimulus. Drukke straat hoor je je naam niet

21
Q

Wat is signaal detectie theorie?

A

Theorie die stelt dat de beoordeling van de stimuli door de hersenen tijdens het proces van perceptie een combinatie is van de sensatie en de bsluitvormingsprocessen. Deze theorie voegt kenmerken van de waarnemer toe aan de klassiek psychofysica.

22
Q

Wat zijn veranderingsdetectoren?

A

Onze zintuigen raken gewend aan prikkels die niet veranderen

23
Q

Waarover gaat het nurture nature debat?

A

Het gaat over de invloed van erfelijke eigenschappen (nature) en de omgeving (nurture)

24
Q

Wat is empirisch onderzoek?

A

Onderzoeksmethode waarbij gegevens worden verzameld dmv objectieve informatie uit 1e hand gebaseerd op sensorische ervarign en observatie

25
Q

Wat is theorie?

A

Toestbare verklaring voor aantal feiten en observaties.

26
Q

Wat is een variabele?

A

Element wat van invloed is op hetgene onderzocht wordt. De suiker!

27
Q

Wat is operationele definitie?

A
  1. Concepten herformuleren in gedragsmatige termen ( angst= zich van een stimulus afbewegen.
  2. Extacte beschrijvingen van de manier waarop een experiment moet worden uitgevoerd.
28
Q

Wat is afhankelijke variabele?

A

De afhankelijke variabele wordt beinvloed door de onafhankelijke variabele. Datgene wat wordt gemeten of geobserveerd. Het kind!

29
Q

Wat is onafhankelijke variabele?

A

Iets wat de onderzoeker manipuleert, zonder dat mijn onderzoek beinvloed wordt ( temperatuur verhogen zonder dat mijn onderzoek beinvloed wordt)

30
Q

Wat is cognitieve neurowetenschap?

A

Nieuw wetenschapsgebied waarin cognitief psychologen, neurowetenschappers, computerwetenschappers onderzoek doen naar het verband tussen mentale processen en de hersenen.

31
Q

Wat is onbewust proces?

A

Proces in hersenen dat buiten het bewustzijn omgaat (hartslag, ademhaling)

32
Q

Wat is het bewustzijn?

A

Het proces waarmee de hersenen een mentaal model creeren van onze ervaringen.
Bewustzijn: seriele verwerking
Onbewust: parralle kanalen verwerken

33
Q

Wat is aandacht?

A

het bewustzijn zconcentreert op 1 item of chunk in het werkgeheugen.

34
Q

Wat is het voorbewust?

A

Een term van freud, een opslagruimte in je langetermijn geheugen met kennis waar je je niet bewust van bent maar die makkelijk op te roepen is. ( hoofdstad van noord holland)

35
Q

Wat is seriele verwerking?

A

Werkwijze waarbij slechts 1 ding tegelijk verwerkt kan worden.

36
Q

Wat is parallelle verwerking?

A

Bij parallelle verwerking vinden twee of meer activiteiten tegelijkertijd plaats.

37
Q

Wat doet het bewustzijn voor ons?

A
  1. Beperken van onze aandacht (restrictie)
  2. Ontmoetingsplaats waar gewaarwording wordt gecombineerd met geheugen, emoties motieven etc.(perceptie)
  3. eigen wereld creeren, door koppeling met geheugen (manipulatie)
38
Q

Hoe kunnen psychologen dromen objectief bestuderen?

A
  1. Middels hersenscans als eeg, mri etc. Kunnen wetenschappers de subjectieve mentale toestanden bestuderen.
  2. Hersenscans icm bijv. Experimenten
39
Q

Hoe is het bewustzijn aan andere geestelijke processen gerelateerd?

A

De hersenen werken op vele niveau’s tegelijk, zowel bewust als onbewust.

Cognitieve neurwetenschappers gebruiken wetenschappelijke methoden om bewustijn te onderzoeken.
Behavioristen zeggen dat het bewustzijn te subjectief is voor wetenschappelijk onderzoek.

40
Q

Welke metaforen zijn er voor bewustzijn?

A

Freud: ijsberg (voorbewuste en bewuste)
James: stroom van bewustzijn
Moderne cognitieve perspectief: computermetafoor

41
Q

Wat is coma?

A

Het bewustzijn ontbreekt. Kortdurende toestand die overgaat in een minimaal bewustzijn of blijvende vegetatieve toestand.

42
Q

Hoe verandert stimulatie in sensatie?

A

Zintuigen zetten alle stimuli om in neural impulsen (taal van zenuwstelsel)

  1. Stimulatie
  2. transductie (omvorming)
  3. sensatie(kleur, helderheid, vorm, beweging)
  4. perceptie(interpretatie)