Les 1 (aka H1) Flashcards

1
Q

Wat betekent gezondheid voor het WHO

A

gezondheid is een staat van complete fysieke, mentale en sociale welzijn, en niet enkel de afwezigheid van ziekte en/of lichamelijke beperkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is gezondheidszorg?

A

dit betekent letterlijk “zorg dragen voor de gezondheid”. Dit is een geheel van activiteiten die gericht zijn op het verbeteren van de gezondheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat omvat de gezondheidszorg allemaal, buiten onderzoek doen naar de gezondheid en de kennis die hieruit vloeit

A
  • omvat gezondheidspromotie
  • heeft een curatieve functie
  • heeft een preventieve functie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer werd gezondheidspromotie geïntroduceerd?

A

in 1986 via het ottowa charter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Was er al gezondheidszorg in 1986?

A

Nee, de westerse landen hadden wel een goed uitgebouwd curatief systeem, waarin elementen van preventie ingebed lagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is gezondheidsbevordering?

A
  • gezondheidsbevordering stelt mensen in staat om meer controle te verwerven over hun gezondheid.
  • Het omvat een breed scala aan sociale en omgevingsinterventies gericht op het beschermen en verbeteren van gezondheid en levenskwaliteit.
  • Deze interventies zijn gericht op het aanpakken van oorzaken van een slechte gezondheid en niet enkel op behandeling en genezing.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gezondheidspromotie omvat 3 kerndomeinen

A
  • Good governance for health
  • Health literacy
  • healthy cities
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Good governance for health

A
  • het is nodig dat beleidsmakers op verschillende niveaus en domeinen gezondheid als uitgangspunt nemen in hun beleid
  • bij iedere beslissing, is er terugkoppeling naar de impact op en link met gezondheid
  • er moet communicatie, informatie uitwisseling en planning zijn tussen de verschillende actoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Health literacy

A
  • Vele factoren hebben invloed op de gezondheid, deels zijn buiten onze invloed en een deel zijn wel direct of indirect beïnvloedbaar door ons gedrag
  • de persoon die deze keuze maakt moet over de juiste kennis, vaardigheden en informatiemogelijkheden beschikken
  • de persoon moet ook effectief in staat zijn en/ of de kans krijgen om de keuze te maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Healthy cities

A
  • Steden hebben een belangrijke rol in het promoten van het gezond leven, omwille van karakteristieken en hun toekomstig belang
  • door lokale bounding ook een grote en directe invloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

We kunnen curatieve gezondheidszorg onderscheiden in

A

in verschillende niveaus of echelons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

echelonnering

A

duidt op de toegankelijkheid van geneeskunde in verschillende stappen, van een laag naar hoog organisatorisch niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Nuldelijnszorg

A

hieronder valt alle zorg geboden door niet- professionelen bv. ouders, leerkracht, buren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

eerstelijnszorg

A
  • deze zorg heeft een centrale positie in verband met doorverwijzing
  • is voor iedereen toegankelijk
  • zijn zorgverstrekkers die men rechtstreeks kan bezoeken of die aan huis komen
  • wordt extramuraal aangeboden (buiten ziekenhuismuren of instellingen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Tweedelijnszorg

A
  • hulp is iets meer gespecialiseerd
  • ambulante zorg (zonder opname in ziekenhuis of instelling)
  • mensen kunnen pas beroep doen op deze zorg als ze een doorverwijzing krijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Derdelijnszorg

A
  • meer gespecialiseerde zorg

- vaak intramuraal (binnen ziekenhuis of instelling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vierdelijnszorg

A
  • ultra gespecialiseerd

- vaak aangeboden in universitair ziekenhuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De verschillende lijnen in zorg stijgen naargelang?

A
  • naargelang specialisatie

- naargelang aantal (veel mensen naar weinig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Primaire preventie

A

heeft als doel de gezondheid in stand te houden en ziekten te vermijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Secundaire preventie

A
  • probeert ervoor te zorgen dat ziekten in een beginnend stadium opgespoord worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Tertiaire preventie

A
  • richt zich op mensen die de ziekte hebben en proberen om de verdere evolutie van de ziekte te stoppen of te vertragen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Quatenaire preventie

A
  • wil patiënten met kans op over medicalisering identificeren en behouden voor onnodige zorg
    bv. kankerpatiënt die terminaal is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het vertrekpunt van gezondheidspromotie en ziektepreventie

A
  • gezondheidspromotie vertrekt vanuit betere gezondheid

- ziektepreventie gaat vanuit het voorkomen van ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Gezondheidspromotie

A
  • is de preventiemethode waarbij de processen ondersteund worden die individuen en groepen in staat stellen om de determinanten van hun gezondheid positief te beïnvloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Ziektepreventie

A

is de preventiemethode waarbij bronnen van gevaar of bedreigende factoren voor de gezondheid worden weggenomen of beperkt, of waarbij beschermende factoren worden versterkt, of waarbij de schade wordt beperkt of de genezingskans wordt vergroot door vroegtijdige detectie van ziekten en aandoeningen of van de aanleg hiervoor

26
Q

doelgroep: gezondheidspromotie en ziektepreventie

A
  • gezondheidspromotie heeft een algemene doelgroep

- ziektepreventie heeft een specifieke risicogroep

27
Q

Oriëntatie: gezondheidspromotie en ziektepreventie

A
  • Gezondheidspromotie richt zich op (gedrags) verandering

- ziektepreventie op het voorkomen

28
Q

actoren: gezondheidspromotie en ziektepreventie

A
  • gezondheidspromotie kan door zowel medische professionals, andere disciplines, als niet professionals gebeuren
  • ziektepreventie gebeurt door medische professionals
29
Q

Gezondheidszorgsysteem

A
  • levert kwaliteitsdiensten naar de hele bevolking toe, wanneer en waar het nodig is.
  • een robuust financieringsmechanisme
  • Gekwalificeerd en adequaat betaald personeel
  • Goed onderhouden zorginstellingen
  • medicijnen en technologie van goede kwaliteit
30
Q

geef enkele maatschappelijke stromingen

A
  • medische kennis
  • groeiende sociale ongelijkheid
  • verlichting
  • solidariteit- groepsgevoel
  • andere technologische vooruitgang
31
Q

Twee soorten visies

A
  • die van Bismarck (eind 19e eeuw): verzekeringsprincipe

- die van Beveridge (eind 20e eeuw): solidariteitsprincipe

32
Q

Visie van Bismarck

A

” verzekering tegen korte arbeidsongeschiktheid”

  • verplicht voor arbeiders, niet bedienden
  • alleen wie bijdraagt heeft ook rechten
  • uitkering afh van bijdrage
33
Q

Samenvatting visie van Bismarck

A
  • behoud van ses
  • selectief
  • inkomen- gerelateerd
  • financiering via bijdragen
34
Q

Visie van Beveridge

A
  • universeel sociaal zekerheidssysteem vanuit idee “one society”
  • national insurance act
  • iedere burger heeft recht op overlevingsinkomen met minimumniveau onbeperkt in tijd
  • enkel aanspraak bij voordoen van risico
35
Q

samenvatting van visie van Beveridge

A
  • minimuminkomen gegarandeerd
  • universeel
  • niet- inkomen gerelateerd
  • financiering via belastingen
36
Q

wat is het verschil tussen de twee principes

A
  • solidariteitsprincipe: doet minimuminkomen garanderen
  • verzekeringsprincipe: doet levensstandaard onderhouden in geval van ziekte, pensioen,…
  • > een minimuminkomen is niet altijd hetzelfde als de levensstandaard onderhouden
37
Q

Wat gebeurde er na WOII

A
- de overheid neemt de touwtjes in handen
waarom
 * angst voor communisme
 * politieke evoluties
 * grote maatschappelijke nood
 * economische evoluties
38
Q

Wat gebeurde er op 28 september 1944

A
  • Wet betreffende de maatschappelijke zekerheid van arbeiders.
    • Verplichte sociale verzekering.
    • Iedere loon- en weddetrekkende moest zich aansluiten bij een (erkende) landsbond of de Officiële Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering.
    • Vrije keuze van zorgverstrekker
    • (later ook weduwe en kinderen)
39
Q

Wat gebeurde er op 9 augustus 1963

A
  • Wet tot instelling en organisatie van regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering
    • Ontstaan RIZIV als federale overheidsdienst
    • Ontvangt de bijdrage en herverdeelt naar ziekenfondsen
    • Consensusmodel waarbij akkoorden/conventies worden afgesloten tussen zorgverleners en verzekering over tarieven en uitvoeringsvoorwaarden.
40
Q

Wat gebeurd er op 5 februari 1993

A

huidige organisatie van RIZIV

  • dienst geneeskundige verzorging
  • dienst voor uitkeringen
  • dienst voor geneeskundige evaluatie en controle
  • dienst voor administratieve controle
  • algemene ondersteunende diensten
41
Q

Door wie wordt de sociale zekerheid geregeld?

A
  • door het RSZ: rijksdienst voor sociale zekerheid

- deze organiseert de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering

42
Q

Het Belgische gezondheidssysteem kenmerken

A
  • heeft verplichte solidaire ziekteverzekering
  • vrije keuze van de patiënt
  • liberale opvatting van de geneeskunde
  • ruim aanbod aan diensten en voorzieningen
  • overleg met betrekking tot honoraria en terugbetaling medische zorg
  • persoonlijke bijdrage van de patiënt
43
Q

Wie regelt delen van de volksgezondheid?

A
  • het federaal niveau
44
Q

Wie regelt het welzijn (gehandicaptenbeleid, ouderenzorg, preventie)

A
  • gemeenschappen
45
Q

Vrije keuze van de patiënt

A
  • patiënten mogen vrij kiezen bij welke verzekeringsinstelling ze aangesloten zijn. Ze mogen ook vrij hun zorgverleners kiezen.
46
Q

GMD

A

globaal medisch dossier

47
Q

Liberale opvatting van de geneeskunde

A
  • meeste zorgverleners zijn zelfstandigen
  • worden per prestatie betaald en hebben geen vast maandloon
  • hebben diagnostische en therapeutische vrijheid
48
Q

persoonlijke bijdrage van de patiënt

A
  • patiënt betaalt zelf gemiddeld 30% van de rekening voor zijn gezondheidszorgen (remgeld)
49
Q

Verplichte solidaire ziekteverzekering, leg uit als kenmerk van gezondheidssysteem

A
  • elke maand verplichte solidaire ziekteverzekering betaald aan het RSZ
  • bijdrage is inkomensafhankelijk
50
Q

RIZIV staat voor

A

rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering

51
Q

Onder welke bevoegdheid valt het riziv

A
  • onder de bevoegdheid van de minister van sociale zaken
52
Q

wat voor dienst is het riziv

A
  • is een federale overheidsdienst
53
Q

wat doet het riziv

A

staat in voor het beheer, de controle en het financiële beleid van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering

54
Q

van wie ontvangt het riziv de ledenbijdragen?

A
  • van de rijksdienst voor sociale zekerheid (RSZ) + de overheidssubsidies
55
Q

hoe worden de bijdrage verdeelt door het RIZIV?

A

deze deelt ze uit aan de landbonden, die ze verder doorgeeft aan de ziekenfondsen, die ze op hun beurt uitkeert aan hun leden

56
Q

consensusmodel

A

model houdt in dat er tweejaarlijks akkoorden gesloten worden tussen zorgverstrekkers en verzekering over de tarieven en de uitvoeringsvoorwaarden

57
Q

geef algemene taken van het riziv

A
  • doorbetalen rsz aan de ziekenfondsen
  • geneeskundige verstrekkingen beheren en organiseren
  • toekennen van uitkeringen
  • controle van zorgverleners en verzekeringsinstellingen
  • overleg organiseren tussen de verschillende actoren van de verzekering
  • budget uitwerken voor de ziekteverzekering
  • voorstellen voor de wijziging van de nomenclatuur opstellen en voorleggen aan de minister van sociale zaken
58
Q

Zorgtraject

A
  • is een overeenkomst tussen de patiënt, zijn huisarts en de geneesheer-specialist die bij de behandeling betrokken is. artsen overleggen regelmatig over de behandeling van de patiënt
59
Q

FOD

A

Federale overheidsdiensten

60
Q

POD

A

Programmatorische federale overheidsdiensten

61
Q

OISZ

A

openbare instellingen voor sociale zekerheid

62
Q

parastatalen

A
  • zijn instellingen en diensten die door de overheid worden opgericht, maar die verder toch van een zekere onafhankelijkheid in bestuur genieten