Les 1 + 2, 8u Flashcards

1
Q

Wat is een aandoening?

A

Een verstoring van de normale structuur en/of werking van organen of orgaansystemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de (mogelijke) indeling van aandoeningen? (7)

A
  1. Aangeboren (congenitaal)
  2. Ontsteking (inflammatie)
  3. Tumor
  4. Bloedvaten (vasculair)
  5. Functioneel
  6. Traumatisch (incl. iatrogeen)
  7. Degeneratief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een functionele aandoening?

A

Ziet er perfect uit maar het (orgaan) werkt niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is iatrogeen?

A

Door medisch ingrijpen veroorzaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een degeneratieve aandoening?

A

Het geleidelijk afnemen van één of meer lichaamsfuncties (wanneer de oorzaak onbekend is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de benaming voor de dingen die een patiënt spontaan vermeld?

A

symptomen/klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe heet het actief bevragen van klachten van een patiënt door een hulpverlener?

A

Anamnese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn klinische tekenen?

A

Symptomen n.a.v./die opgespoord worden door lichamelijk onderzoek (hoeft niet altijd overeen te komen met wat de patiënt zelf omschreef)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk onderscheid wordt er gemaakt tussen klinische tekenen? (2)

A

Specifieke en algemene klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een ‘ziektebeeld’?

A

Een combinatie van symptomen (klachten) en de klinische tekenen (afwijking vastgesteld a.d.h.v. lichamelijk onderzoek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat komt voor en na het ziektebeeld?

A

Symptoom -> ziektebeeld -> aandoening (en behandeling)

Dit is het concept van de cursus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het immuunsysteem?

A

Een geheel van mechanismen (sensoren, effectors) die ons (organismen) beschermen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waartegen beschermt ons immuunsysteem?

A
  • Pathogenen (bacteriën, virussen en parasieten)
  • Schadelijke fysische of chemische prikkels
  • Beschadigde lichaamscellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke twee soorten immuunsystemen zijn er?

A

Aangeboren (innate) en adaptief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is aangeboren (innate) immuniteit?

A

Immuunreactie die je vanaf je geboorte hebt, zonder dat je in contact bent geweest met de schadelijke stof ben je beschermt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is adaptieve immuniteit?

A

Gerichte immuniteit n.a.v. in contact zijn gekomen met de schadelijke stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat het kenmerk van aangeboren (innate) immuniteit rondom ‘specificiteit’?

A

Breed, niet volledig specifiek voor binnendringend pathogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het kenmerk van aangeboren (innate) immuniteit rondom ‘geheugen’?

A

Het aangeboren immuunsysteem heeft geen geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het kenmerk van aangeboren (innate) immuniteit rondom ‘timing of respons’?

A

Het heeft een snelle respons, binnen enkele minuten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het kenmerk van aangeboren (innate) immuniteit rondom ‘activatie’?

A

Aanwezig en volledig actief vanaf de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het kenmerk van aangeboren (innate) immuniteit rondom ‘ontwikkeling’?

A

Het is volledig ontwikkeld v.a. geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het kenmerk van aangeboren (innate) immuniteit rondom ‘effectoren’?

A
  • Fysieke barrières (huid bv)
  • Ontstekingen
  • het is complementair aan het adaptief immuunsysteem
  • specifieke cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke specifieke cellen zijn effectors van het aangeboren (innate) immuunsysteem?

A
  • Granulocyten
  • Mast cellen
  • Natuurlijke killercellen (NK cells)
  • Macrofagen (witte bloedcellen)
  • Dendritische cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het kenmerk van adaptieve immuniteit rondom ‘specificiteit’?

A

Het is zeer pathogeen/bedreiging specifiek

25
Q

Wat is het kenmerk van adaptieve immuniteit rondom ‘geheugen’?

A

Het heeft een geheugen, na blootstelling aan de specifieke pathogenen

26
Q

Wat is het kenmerk van adaptieve immuniteit rondom ‘timing of respons’?

A

Het is langzaam en vereist een paar dagen voordat het effectief is

27
Q

Wat is het kenmerk van adaptieve immuniteit rondom ‘activatie’?

A

Wordt geactiveerd na blootstelling aan een specifiek pathogeen of antigen

28
Q

Wat is het kenmerk van adaptieve immuniteit rondom ‘effectoren’?

A

B-lymfocyten (antibodies) en T-lymfocyten

29
Q

Wat verbindt het aangeboren en adaptieve immuunsysteem met elkaar?

A

Dendritische cellen

30
Q

Wat is de belangrijkste functie van de dendritische cellen (in context van immuunsysteem)?

A

Het vangen, verwerken en presenteren van antigenen aan adaptieve immuuncellen en hun polarisatie (versterking) tot effectorcellen te mediëren

31
Q

Wat zijn cytokines?

A

Een groep van meer dan 100 (kleine) glycoproteïne (eiwitten) die belangrijk zijn bij de celsignalering

32
Q

Waar binden cytokines aan?

A

Aan receptoren met hoge affiniteit (gelijkenis)

33
Q

Waar geven cytokines een verklaring voor?

A

Dat we algemeen ziek kunnen zijn door een infectie

34
Q

Wat is een autocrien effect?

A

De cel produceert stoffen waarvoor deze zelf ook receptoren heeft

35
Q

Wat is een paracien effect?

A

Stoffen die een cel produceert werken in op een buurcel

36
Q

Hoe wordt het genoemd dat één cytokine kan meerdere acties uitvoeren

A

Pleiotropie (pleiotropisme)

37
Q

Hoe heet het dat dezelfde functies kunnen gestimuleerd worden door verschillende cytokines?

A

Redundantie

38
Q

Wat is koorts?

A

Gecontroleerde temperatuur stijging t.g.v. de hogere instelling van de referentietemperatuur ‘set point’

39
Q

Beschrijf hoe cytokines bij een ontstekingsstimulus algemene ziekheid kunnen veroorzaken

A

Ontstekingsstimulus -> macrofagen (witte bloedcellen in het aangeboren immuunsysteem) geactiveerd -> vrijzetting cytokines -> binden op gelijke en cellen dicht in de buurt -> effect op hersenen + spieren + bloed + chemische reactie -> algemene ziekheid

40
Q

Hoe heten de sensoren in het aangeboren immuunsysteem?

A

Pattern recognition receptors (PRRs)

41
Q

Waar zijn PRR’s aanwezig?

A

Op cellen, in cellen (cytoplasma, endosomen) en in plasma

42
Q

Welke twee klassen moleculen (die afwezig zijn in gezonde, normale cellen) herkennen PRRs?

A

Pathogen-associated molecular patterns (PAMPs) en

Danger-associated molecular patterns (DAMPs, molecuul vrijgezel na celschade)

43
Q

Wat is een signaalcascade?

A

Een signaal dat via meerdere schakels in de cel wordt doorgegeven

44
Q

Wat wordt geïnduceerd n.a.v. de signaalcascade van PRRs?

A

inflammatie (ontsteking)

45
Q

Wat promoten endocytaire PRRs?

A

Fagocytose

Endocytaire PRRs (insluiten stoffen in membraan) promoten fagocytose (afbreken van stoffen in dat membraan)

46
Q

Beschrijf schematisch het verloop van het aangeboren immuunsysteem n.a.v. weefselschade of invasie door ziekteverwekker

A

Pathogenen effect op PAMPs + fysieke of chemische stimuli en stressed cells effect op DAMPs -> PRRs -> Bloedvatenverandering, rekruteren van ontstekingscellen, weefsel en wondheling en inductie van een adaptief immuun antwoord

47
Q

Wat is een antigen?

A

Een substantie die specifiek kan herkend worden door antilichamen of T cellen (en waartegen een specifieke immuunreactie kan optreden)

48
Q

Hoe noemen we het gedeelte van het antigen dat herkend wordt?

A

Antigene determinant of epitoop (meeste antigenen hebben meerdere antigenen determinanten)

49
Q

Bij welk immuunsysteem behoren antigenen?

A

Adaptief immuunsysteem

50
Q

Wat kan er gezegd worden over de specificiteit van het adaptieve immuunsysteem?

A

B en T lymfocyten hebben verschillende oppervlake receptoren (antilichamen en T-cel receptoren) die antigenen herkennen + deze receptoren zijn heel specifiek voor elk antigen

50
Q

Wat kan er gezegd worden over de specificiteit van het adaptieve immuunsysteem?

A

B en T lymfocyten hebben verschillende oppervlake receptoren (antilichamen en T-cel receptoren) die antigenen herkennen + deze receptoren zijn heel specifiek voor elk antigen

51
Q

Wat doen B cellen?

A

Maken antistoffen aan die koppelen aan ziekteverwekkers
directe herkenning van extracellulaire antigenen door antilichamen
worden geactiveerd door T cellen

52
Q

Wat doen T cellen?

A

Herkenning van intracellulaire antigenen door T cel receptoren (die niet toegankelijk zijn voor antistoffen, want intracellulair)
herkennen iets dat lichaamseigen of lichaamsvreemd is (en weten daarbij waar ze wel/niet op moeten reageren)

53
Q

Wat zijn de vier belangrijkste samenvattende punten van het normale immuunsysteem?

A
  1. Immuunsysteem belangrijke beveiliging tegen ziekteverwekkers, schadelijke stoffen en zieke lichaamseigen cellen
  2. Aangeboren immuniteit zeer breed actief, adaptief immuunsysteem erg specifiek en geheugen
  3. Aangeboren immuniteit heeft als sleutelspelers: macrofagen belangrijk bij anti-bacteriële acties en NK-cellen die HLA klasse I-deficiënte cellen kunnen doden die niet herkent worden door CTL
  4. Adaptieve immuniteit: T- en B-cellen
54
Q

Geef vier voorbeelden van problemen door een overactief immuunsysteem

A
  1. ARDS (acute respiratory distress syndrome, gevolg van ernstige pancreatitis, sepsis, trauma)
  2. Allergie
  3. Inflammatoire darmziekten (Prikkelbare darmsyndroom)
  4. Autoimmuniteit
55
Q

Hoe wordt ARDS veroorzaakt?

A

Het is een overdreven cytokine reactie: cytokines komen terecht in bloedbaan die terecht komen in de longen, dit zorgt ervoor dat er vocht in de longen komen wat ontstekingen aantrekt

56
Q

Hoe ontstaat inflammatoire darmziekten?

A

Door een onaangepast aangeboren en adaptief immuunantwoord op darmbacteriën en/of hun producten

57
Q

Waar worden autoimmune ziekten vooral door gekenmerkt?

A

Een adaptief immuun antwoord tegen een vreemd of ‘self-antigen’, het omvat een T-cel en B-cel antwoord