leertaak motivatie Flashcards

1
Q

doeloriëntatietheorie

A

(Intentie)
kijkt naar de redenen om met een taak aan de slag te gaan.

Learning(mastery) goals zorgt voor:
- grotere inspanning en doorzettingsvermogen
- meer SRL
- positievere attitude zelf/school
- Intrinsiek

Performance goals zorgt voor:
- oppervlakkige leerstrategieën en memoriseren
- spieken e.d.
- self handicaping (niet studeren)
- negatieve attitude naar school/zelf
- relatie met goede cijfers

Doel oriëntatie zorgt voor self-efficacy en verbetert leren. Benadruk als leerkracht: leren strategie, nieuwe vaardigheid leren etc. in plaats van werk afkrijgen, sneller dan anderen zijn of werk checken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zelfdeterminatietheorie

A

(drijfveer) Deci en collega’s

intrinsieke motivatie hangt af van psychologische basisbehoeften:

  • autonomie
  • betrokkenheid (relatie)

*competentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

interessetheorie

A

(inhoud)

is niet hetzelfde als leermotivatie

*persoonsgebonden
*contextgebonden
*dynamisch

  • situationele interesse: tijdelijk, door omgeving, onmiddelijk effect
  • persoonlijke interesse: stabiel, traag effect,
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

self-concept

A

algemeen beeld van hoe je ergens in staat, collectieve zelf percepties, gevormd door ervaringen met en interpretaties van de omgeving en met zware invloed van bekrachtigingen en evaluaties door belangrijke andere personen.

globale inschatting hoe goed men is in een vakgebied
als groepsgemiddelde hoger is dan zal zelf concept lager zijn.

bestaat uit:
*self-esteem: eigen gevoel van zelf waarde
*self-concept stability: hoe moeilijk of makkelijk zelf concept veranderbaar is.
*self-confidence: geloof in eigen kunnen
*self-crystalisation: mate van vaststaan van self concept

vermoedelijk bestaat er een stabiel zelfconcept (schema in geheugen) en specifieke concepten die domeinspecifiek zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

self-efficacy

A

persoonlijk geloof in eigen capaciteiten om te leren of acties uit te voeren, ook wel zelfvertrouwen.

  • is taak en context specifiek
  • is toekomstgericht

afhankelijk van:
-persoonlijke kenmerken
- vergelijking met anderen(vicarious experience)
- fysieke indicatoren (zweten, hartslag)
- vormen van overtuiging.

leerlingen met zelfvertrouwen doen meer moeite en houden langer vol dan leerlingen die daarover twijfelen. Dat zorgt weer voor meer leren.

Leerlingen die ergens goed in zijn hebben over het algemeen meer zelfvertrouwen.

leerkracht zelfvertrouwen is een significante voorspeller voor leerling prestatie.
Kan vergroot worden door:
*succesvol samenwerken bij het implementeren van wijzigingen
*van elkaar leren en van andere succesvolle scholen
*aanmoediging ontvangen van leidinggevenden
*samenwerken om met moeilijkheden en stress om te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

socio-cognitieve theorie

A

Observerend leren door modelling.
Studenten observeren leerkrachten die concepten uitleggen en demonstreren en leren dat daardoor zelf + krijgen zelfvertrouwen dat ze het vermogen hebben voor verder leren.

peer models kunnen zorgen voor motivatie en leren.
Competentie modellen kunnen zorgen voor leren maar zijn nadelig voor zelfvertrouwen soms. Daarom is zelf-meesterschap door zelf te werken ook belangrijk om zelfvertrouwen op te bouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

worked examples

A

stap voor stap uitwerkingen van problemen met bijpassende diagrammen en toelichting.

een uitwerking zorgt voor een model, met uitleg, die laat zien hoe een goede probleemoplosser het zou oplossen.

Worked example effect: het voordeel voor leren en transfer door het bestuderen van uitwerkingen t.o.v. probleemoplossen.

worked examples kunnen zelfvertrouwen bevorderen omdat studenten het gevoel hebben iets zelf aan te kunnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tutoring en mentoring

A

tutoring: tutoren kunnen leeftijdgenoten zijn, fungeren als models door uit te leggen en te demonstreren. Effectieve peers worden als gelijk beschouwd door de student. (als hij het kan, kan ik het ook).
tutoring heeft effect op het leren en op prestatie.

mentoring: interacties tussen ervaren mentoren en mentees.
doel is mensen helpen functioneren in professionele en persoonlijke levens.
mentoring hoort bij socio-cognitieve theorie, heeft instructie en motivatie voordelen. Mentoring kan zorgen voor zelfregulatie, zelfvertrouwen, motivatie en prestatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

achievement motivation

A

streven om competent te zijn bij activiteiten waarbij moeite gedaan moet worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

expectancy-value theorie

A

Atkinson heeft dit ontwikkeld.

expectancy (kan ik het) x value(waardeer ik het)&raquo_space;> motivation
gedrag vindt plaats op basis van de verwachting van een bepaalde uitkomst.

tendacy to approach achievement related goal (Ts) = motive to succeed (Ms) x probability of succes (Ps) x Incentive value of succes (Is)

tendacy to avoid (Taf) = Motive to avoid (Maf) x probability of failure (Pf) x inverse incentive of failure (-If)

achievement motivation (Ta) = Ts - Taf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

task & ego involvement

A

task involvement: leren als doel.

ego involvement: leren om te vermijden dat anderen student zien als incapabel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

goals & expectations

A

doelen en verwachtingen zijn sterke motivatoren voor leren.

de negatieve discrepantie tussen doel en presteren zorgt voor een aanmoediging om te veranderen.

werkt samen met de verwachte uitkomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

social comparison

A

jezelf vergelijken met anderen.

soortgelijke anderen kunnen zorgen voor motivatie (als hij het kan, dan ik ook). Zorgt voor zelfvertrouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

intrinsieke motivatie

A

de menselijke behoefte om competent en zelfdeterminerend te zijn in relatie met de omgeving.

De behoefte aan intrinsieke motivatie geeft energie aan de wil van mensen, de wil gebruikt de energie om behoeften te vervullen, conflicten op te lossen met conflicterende behoeften en behoeften in balans te houden. Er wordt voldaan aan intrinsieke motivatie als de persoon de taak kan kiezen en uitvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

interesse

A

vrijwillig een activiteit aangaan en leuk vinden

  • persoonlijk: stabiel en hoort bij individu

*situationeel: tijdelijke staat van interesse voor een taak of activiteit

speelt grote rol bij motivatie en leren: aandacht, geheugen, diep nadenken en prestatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

affectie

A

overkoepelende term met daaronder algemene stemmingen en emotie.

Stemming is diffuus en voortdurend, emotie kort en intens.

hebben beiden invloed op intrinsieke motivatie.
positief emotioneel klimaat in de klas zorgt voor taakgerichtheid, motivatie en prestatie.

toetst angst zorgt voor slechter presteren, kan aandacht verminderen door negatieve gedachten.

17
Q

motivationele impact leerkrachtstijl

A

leerkrachtstijl = algemene houding van LK t.o.v. lerenden. Heeft grote impact op kwaliteit van motivatie leerlingen.

Controlerende manier zorgt voor korte motivatie.

Autonome motivatie kan gestimuleerd worden door:

1). structurerend optreden: met gedrag maar ook in de leerstof (scaffold, in stapjes, feedback).

2.) autonomie ondersteunend:
- identificeren interesses en waarden
- voeden interesses en waarden
- opbouwen nieuwe interesses en waarden