Leertaak 4: informatieverwerkingstheorie Flashcards

1
Q

Informatieverwerkingstheorie

A

theorie die focust op aandacht, perceptie, codering, opslag en terughalen van kennis.

Beïnvloed door:
verbaal leren, Gestalt psychology, two-store model en levels of processing.

In tegenstelling tot behavioristen heeft men visie dat lerenden actief informatie zoeken en verwerken ipv reageren op stimuli (behaviorisme).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verbal learning

A

Stimulus-reactie-associatie: Ebbinghaus, geleidelijke versterking van associaties tussen verbale stimuli.

Hangt af van: betekenisvolheid, mate van gelijkheid en de tijd tussen studeersessies.

Learning tasks:
- Serial: terughalen van verbale stimuli in volgorde zoals ze zijn aangeboden.
- paired-associate: een stimulus wordt aangeboden voor een respons (cat-tree, boat-roof, bench-dog).
- free-recall: een lijst items in willekeurige volgorde ophalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gestalt psychology

A

Ziet menselijke psychologie als geheel ipv losse structuren/onderdelen.

Een gestalt is een geïntegreerde vorm, een geheel groter dan de som van losse onderdelen. Een boom is geen willekeurige verzameling van takken en bladeren. De configuratie is betekenisvol, niet de lossen onderdelen.

Gestalt: geheel groter dan som van losse onderdelen VS. Behavioristen: geheel is hetzelfde als losse onderdelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Two-store model

A

Eerste versie van geheugenmodel door Atkinson en Shiffrin (1968)
twee types van informatie opslag: korte termijn en lange termijn.
stimulus > sensorisch register > betekenis geven aan stimulus > gaat naar kortetermijngeheugen> (+- 7 items) > relevante kennis uit LTM is geactiveerd en geïntegreerd in STM.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Levels of processing

A

Gaat over soort verwerking van informatie ipv over de locatie.
1. oppervlakkig: woord heeft geen hoofdletters
2. akoestisch: woord rijmt op..
3. semantisch: woord betekent…

Diepere vorm van verwerking zou zorgen voor betere opslag, onderbouwing is wisselend hiervoor. Het is maar de vraag of semantisch altijd dieper is, of vaker herhalen op hetzelfde niveau zorgt voor beter onthouden en dieptes zijn vaag en lastig te onderzoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Primacy effect

A

Eerste geleerde woorden beter onthouden (zitten al in LTM)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

recency effect

A

Laatst geleerde woorden beter onthouden (zitten nog in werkgeheugen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Principles of organisation (Gestalt)

A

Mensen gebruiken volgens Gestalt principes om hun percepties te organiseren:
- Figure-ground: figuur tegen achtergrond (vaas/gezichten)
- Proximity: Elementen bij elkaar worden gezien als één
- Similarity: elementen gelijk in kleur/vorm gezien als gelijk
- Proximity outweighing similarity:
- Common direction: elementen in dezelfde richting gezien als patroon.
- Simplicity: organiseren van perceptie in simpele gestalten
- Closure: invullen van incomplete patronen of ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Perception

noem de 2 soorten

A

Perceptie (waarneming/patroonherkenning): betekenis geven aan omgevings input ontvangen door zintuigen.

Kan bottum-up zijn:
input uit sensorische registers gaan naar werkgeheugen voor vergelijking met informatie uit langetermijngeheugen om betekenis te geven (bijv. lezen)

of Top-down:
De invloed van kennis en geloof op waarnemingen. We nemen waar wat we willen waarnemen (invullen woorden lezen, je naam horen bij omroepen terwijl dat niet zo is).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sensorische registers

A

Waarschijnlijk is informatie na 0.25s uit sensorisch register (geheugen)

  1. Iconisch (zicht): zichtgeheugen kan beelden kort vasthouden maar al snel sprake van ‘trace decay’. Zit waarschijnlijk in retina of oogstaafjes, kan of geheugen zijn of beelden vasthouden.
  2. Echoisch (gehoor): Info blijft hier langer in dan bij zichtgeheugen, maar na 2s is al verval van terughalen gehoorde stimulus.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Encoding (coderen)

A

Het proces waarbij nieuw inkomende informatie in het informatieverwerkingssysteem wordt gestopt en wordt voorbereid voor integratie en opslag in het lange termijn geheugen.

Informatie klaarmaken voor opslag in LTM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Werkgeheugen

A

het geheugen van onmiddellijk bewustzijn of de informatie die momenteel in iemands geest wordt vastgehouden. Plusminus 7 items, kan vergroot worden door chunking.

Vervult 2 taken:
Maintenance: inkomende info wordt kort actief gehouden door gerepeteerd te worden of gerelateerd aan lange termijn geheugen.

Retrieval: terughalen van informatie uit het langetermijngeheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Werkgeheugen model van Baddeley

A

Bestaat uit
visio-spatieel pad: zorgt voor creatie en onderhouden van visuele info

phonologische lus: houdt verbale informatie actief door herhaling
Central executive: stuurt informatieverwerking aan en verplaatsing van kennis in en uit het langetermijngeheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Invloed op codering

A

Eleboration (uitwerking): nieuwe informatie koppelen aan wat men al weet, een feit koppelen aan een ander feit, ezelsbruggetjes.

Organisation: leren gaat beter door groeperen en classificeren van informatie. Terughalen van een stukje info haalt dan ook de rest op. alle dieren hiërarchisch indelen

Schema’s: Vaste structuut die grote hoeveelheden informatie in een betekenisvol systeem stopt. Helpen bij begrijpen van informatie.
Ook: vaste aanpak bij vinden informatie tekst of betekenis woord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Proposities

A

kleinste vorm van informatie die goed of fout kan zijn: jaartal met gebeurtenis, 2+2=4, ik ben goed in taal, tante jet haat tulpen etc.

Proposities vormen netwerken die bestaan uit losse nodes of locaties.

Propositie netwerk: vb: hoogste categorie is animal, links met ‘moves’ en ‘eats’ daaronder categorieën zoals ‘birds’> ‘has wings’, ‘can fly’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Top down

A

Vanuit bredere kennnis (ook bijv. invullen van woorden tijdens het lezen)

17
Q

Bottum up

A

Vanuit kleine elementen zoals bij lezen: letters > woorden > zinnen

18
Q

Declaratieve kennis

A

Weten dat iets zo is: Feiten, kennis, jaartallen, attitudes, meningen, theorieën etc. Opgeslagen in ‘schema’s’

19
Q

Procedurele kennis

A

Schrijven, koken etc. Opgeslagen door ‘scripts’

20
Q

Retroactieve interferentie

A

Nieuwe kennis maakt het ophalen van oude kennis moeilijk (eerst spaans geleerd, toen italiaans dan is spaans moeilijker te herinneren)

21
Q

Spreading activation

A

activatie van stukken van het geheugennetwerk zorgt er ook voor dat aanliggende netwerken ook deels worden geactiveerd.

22
Q

schema’s

A

grote netwerken die de structuur van objecten, personen en gebeurtenissen representeren. Schema’s zijn hiërarchisch. Huis valt onder gebouwen en onder huis valt dak.

23
Q

Advanced organizers

A

helpen nieuw materiaal koppelen aan bekend materiaal. Geven duidelijke kaders en relaties aan informatie.

Helpen door betere organisatie van nieuwe lesstof dit beter op te slaan in LTM.

24
Q

Learning outcomes

A
  • Intellectual skills: regels, procedures, concepten
  • Verbal information: feiten, datums
  • Cognitive strategies: oefening, probleem oplossing
  • Motor skills: jongleren, bal raken
  • Attitudes: gulheid, eerlijkheid
25
Q

Learning conditions

2 benoemen

A

*Interne condities: huidige mogelijkheden van de leerder (LTM)
*Externe condities: stimuli in de omgeving

26
Q

Learning hierarchies

A

georganiseerde sets van intellectuele vaardigheden. In de hiërarchie zijn bepaalde vaardigheden hoger dan andere en hebben ze voorwaarden. Bijv: rekenmuur

27
Q

Phases of learning

A

1.Voorbereiding:
- Aandacht geven aan stimuli die bij te leren inhoud horen
- Verwachting lerende richting leerdoel
- Activering voorkennis

  1. Verwerving en prestatie
    - selectieve perceptie: herkennen relevante stimuli > naar WM
    - Semantische encoding: nieuwe kennis > LTM
    - Retrieval en reageren: nieuwe info retrieven uit geheugen en reageren (zo leren demonstreren)
    - Versterking: feedback die correctheid van antwoorden student geeft
  2. Transfer van leren
    - Retrieval cue: lerenden erop wijzen dat voorkennis toepasbaar is bij nieuwe situatie
    - generaliseerbaarheid: wordt bevorderd door lerenden vaardigheden te laten toepassen in andere context
28
Q

Instructie

A

een set van externe gebeurtenissen ontworpen om interne leerprocessen te faciliteren

29
Q

cognitieve belasting

A
  • intrinsieke belasting: gerelateerd aan lesinhoud
  • extrinsieke belasting: belasting van buitenaf
    *germane/relevante belasting: gerelateerd aan activiteit die studenten doen, de moeite om geheugen en intelligentie processen te gebruiken om nieuwe info op te slaan