Leertaak 4.2 (hoofdstuk 6) Flashcards

1
Q

encoding specificity

A

Retrieval hangt af van manier van coderen, als retrieval cues hetzelfde zijn als tijdens het leren is de kans op retrieval groter. (encoding-retrieval-similarity) Ook context zorgt voor betere retrieval, cues die bij een context horen zorgen voor betere activatie van geheugennetwerken.

Cues die tijdens het leren aanwezig waren (samenwerken/computer leren) kunnen terugkomen bij retrieval en zo sneller netwerken aanspreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Retrieval van declaratieve kennis

A

betekenisvolheid, uitwerking (elaboration) en organisatie bevorderen opslag in LTM en de retrieval van deze informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Elaboration

A

Elaboratie, uitwerking. Toevoegen van voorbeelden, details, inferenties en al het andere dat nieuwe info aan oude info linkt.

Elaboratie zorgt voor betere opslag in LTM.
Elaboratie is een vorm van herhaling (WM) omdat je het actief houdt in WM en zo kans vergroot op opslag in LTM.
Alle elaboratie zorgt voor betere opslag en retrieval, notities maken en vragen hoe nieuwe info aan bekende info linkt zorgt voor nieuwe propositie netwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Betekenisvolheid

A

Betekenisvolle informatie wordt makkelijker onthouden omdat het makkelijker linkt aan propositie netwerk in LTM. Betekenis zorgt er ook voor dat retrieval makkelijker wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Retrieval van procedurele kennis

A

lijkt op declaratieve kennis. Cues triggeren associaties in het geheugen, spreading activation zorgt voor activatie van relevante kennisnetwerken.

Is vaak veel sneller opgehaald uit LTM dan declaratieve kennis. Zorgt er ook voor dat er iets gebeurt of verandert in tegenstelling tot declaratieve kennis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

False memory

A

geheugen van iets dat niet waar is. Retrieval uit LTM is niet automatisch maar tijdens retrieval reconstrueren en transformeren we de kennis ook. Kennis met een link wordt soms samengevoegd.
Geheugen kan door latere gebeurtenissen ook verstoord raken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Interference theory

A

Volgens deze theorie worden geleerde associaties nooit vergeten. Vergeten komt door concurrerende associaties die kans verlagen op de goede associatie.

  • Retroactieve interferentie: Nieuwe info maakt herinneren van oude info lastiger.
  • Pro-actieve interferentie: oude info maakt nieuwe info herinneren lastiger.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cue-dependant-forgetting

A

Info zit nog wel in het geheugen maar de juiste cues missen om dit te activeren of de cues sluiten niet aan bij gecodeerde info.

Hoe meer cues hoe groter de kans op onthouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vergeten

A

Hangt af van:
1. Sterkte van originele coderen: info die sterk gecodeerd door frequent herhalen en uitwerking blijft beter hangen.

  1. Alternatieve netwerken: Hoe meer routes er zijn om informatie te onthouden, hoe minder snel vergeten.
  2. de hoeveelheid verstoring of samenvoegen van informatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Herleren

A

Voor de 2e of meerdere keer leren als het al een keer is geleerd. Her-leren gaat makkelijker dan de eerste keer leren. Waarschijnlijk blijven er toch verbindingen aanwezig maar niet voldoende om te herinneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Transfer

A

Theorieën:

  • Identieke elementen: behaviorisme, gelijke stimuli zorgen voor gelijke responsen.
  • Mentale discipline: bepaalde stof leren zorgt voor beter mentaal functioneren waardoor nieuwe stof leren beter gaat.
  • Generalisatie: bepaalde situatie zorgt voor gelijke reactie (boeken weg bij de bel)

Cognitieve visie: hoe meer links hoe groter de kans op activatie van kennisnetwerk. Cue in andere context zorgt ook voor activatie. Lerende herkent diepe structuur.

Detect-elect-connect : verbinding tussen nieuwe situatie en voorkennis detecteren, ervoor kiezen om aandacht aan te geven, de twee situaties verbinden op betekenisvolle manier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Soorten transfer

A
  • Near: veel overlap, situaties heel erg gelijk
  • far: weinig overlap in situaties, situaties amper gelijkj
  • literal: intacte vaardigheid of kennis transfert naar nieuwe taak
  • figural: een paar aspecten van kennis gebruiken bij probleem/analogie etc.
  • low road: transfer van goed ontwikkelde vaardigheden spontaan en automatisch. (tandenborstel)
  • high road: abstracte en bewuste transfer
  • forward reaching: vooruit kijken in welke situatie iets nuttig is
  • backward reaching: terugkijken in welke situatie het geleerde toegepast kan worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Retrieval

A

Cues gaan het WM in en activeren LTM netwerken door spreading activation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly