Leerdoelen - splanchnologie - algemeen, lichaamsholten en spijsverteringsstelsel Flashcards

1
Q

Splanchnologie

A

studie van de ingewanden/viscera

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Visceraal

A

gelegen tegen de ingewanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Parientaal

A

gelegen tegen de lichaamswand of paries

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Viscera

A

de organen die instaan voor de uitwisselingen tussen het lichaam en de buitenwereld en die in verband staan met voeding, ademhaling, excretie en voortplanting - spijsverteringsstelsel - ademhalingsstelsel - urinair stelsel - mannelijk en vrouwelijk geslachtsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Buikholte

A

Buikholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bekkenholte

A

cavum pelvis - vooraan in het beenderige bekken en sluit rechtstreeks aan op de buikholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Borstholte

A

cavum thoracis - in de borstkas en omsluit een kleinere pericardiale holte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Pelvis

A

beenderige bekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Thorax

A

borstkas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cavum pericardii

A

pericardiale holte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Peritoneum

A

bekleedt de buikholte en bekkenholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pleura

A

bekleedt de borstholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pericardium

A

pericard - omsluit de pericardiale holte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Borstwand

A

Borstwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dorsum

A

rug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Regio costalis

A

rug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Regio sternalis

A

borstbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De borstuitgang is afgesloten door het middenrif

A

scheiding tussen borst- en buikholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Apertura thoracis caudalis

A

borstuitgang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Diaphragma

A

middenrif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Regio abdominis cranialis

A

craniaal van het dwarse vlak doorheen de laatste ribben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Regio xiphoidea

A

ventraal - driehoekig gebied tussen de ribbenbogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Regio hypochondriaca

A

zijdelings - ter hoogte van de ribkraakbeenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Regio abdominis media

A

tussen dwarse vlak doorheen de laatste ribben en tuber coxae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hongergroeve

A

fossa paralumbalis - meest dorsaal - vaak uitgehold gebied tussen de dwarsuitsteeksels van de lendenwervels, de laatste rib en de tuber coxae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Flank

A

regio abdominis lateralis - zijdelings - tussen laatste rib en plica lateralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Plica lateralis

A

huidplooi tussen buikwand en kniestreek - liesplooi/knieplooi/vang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Regio abdominis caudalis

A

ventrale deel buikstreek - reikt tot tegen de bekkeningang - zijdelings de liesstreek - mediaan de schaamstreek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Liesstreek

A

regio inguinalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Schaamstreek

A

regio pubica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Regio preputialis

A

zone rond de voorhuid die de penis omsluit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Regio preputialis

A

zonde van de abdominale en inguinale melkklieren of uier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Regio mammaria

A

zone van de abdominale en inguinale melkklieren of uier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Regio uberis

A

zone van de uier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Perineum

A

damstreek - gebied tussen de taartwortel en de zitbeenknobbels - uitminding van de spijsverteringsbuis en urogenitale stelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Regio analis

A

uitmonding van de anus/aarsopening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Fossa ischiorectalis

A

diepe kuil zijdelings van anus - bij paard en herkauwers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Regio urogenitalis

A

meer ventraal - omvat vulva bij vrouwelijke dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

De peritoneale holte

A

cavum peritonei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Cavum abdominis

A

buikholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Cavum pelvis

A

bekkenholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Intra-abdominale gedeelte

A

buikholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Intrathorocaal gedeelte

A

is binnen de borsdkas gelegen - reikt van de laatste rib tot tegen het diaphragma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Buikvlies

A

peritoneum - vlies waarmee de buikholte inwendig is bekleed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Bekkenholte

A

cavum pelvis - caudale uitbreiding van de buikholte tot in het beenderige bekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Processus vaginalis

A

uitstulping van de buikholte van mannelijke dieren - peritoneum puilt beiderzijds doorheen de buikwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Canalis vaginalis

A

uitstulping van de buikholte van mannelijke dieren - peritoneum dringt door het lieskanaal - smal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Cavum vaginale

A

uitstulping van de buikholte van mannelijke dieren - distale verbreding van canalis vaginalis naar het scrotum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Cavum peritonei

A

peritineale holte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Buikvlies

A

peritoneum - dun, glad, vochtig, glanzend vlies - produceert en resorbeert waterig sereus vocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Buikvocht

A

waterig sereus vocht dat door het buikvlies wordt geproduceerd en geresorbeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Fascia transversalis

A

bindweefsellaagje waarop het peritoneum rust - vormt de verbinding van het diaphragma, de buikspieren en het periost van de bekkenbeenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Intraperitoneaal gelegen organen in buik- en bekkenholte

A

reeks organen met bijhorende bloedvaten, zenuwen en lymfeknopen - maag, darmen, lever, pancreas, milt, ovarium, eileider, uterus, urineblaas, ductus deferens, ampulla ductus deferentis en zaadblaasje - rondom bekleed met peritoneum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Retroperitoneaal gelegen organen in buik- en bekkenholte

A

buiten de peritoneale ruimte - nieren en bijnieren - beperkt gedeelte bedekt met peritoneum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Buikvocht

A

om ervoor te zorgen dat de viscera gemakkelijk ten opzichte van elkaar kunnen bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Pritoneum ingedeeld in 3 vlakken - door uitstulpen viscera in de buik- en bekkenholte

A

peritoneum parietale - peritoneum visterale - mesontherium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Peritoneum parietale

A

parieltaal blad - door middel van de fascia transversalis verbonden met de buikwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Peritoneum viscale

A

visceraal blad - omgeeft de uitgestulpte ingewanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Darmscheil

A

mesonterium - peritoneale dubbelplooi - intermediaire ophangband - vormt de verbinding tussen het parietale blad en het viscerale blad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Maagdarmtractus

A

mesentretium heeft hier een ingewikkeld uitzicht - veroorzaakt door lengtetoename en draaiingen van spijsverteringskanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Urineblaas

A

verbonden met lichaamswand door linker en rechter ligamentum vesicae laterale en ligamentum vesicae medianum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Vrouwelijke geslachtstractus

A

wordt in de buikholte beiderzijds met de buikwand verbonden door een ligamentum latum uteri

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Mannelijke geslachtstractus

A

de zaadleiders zijn in de plica urogenitalis gelegen in de buikholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Excavatio rectogenitalis

A

tussen het rectum en het geslachtsstelsel met zijn opgang-banden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Excavatio vesicogenitalis

A

blindzak tussen de urineblaas en geslachtsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Excavatio bupovesicalis

A

tussen het bekkenbodem en de urineblaas - reikt niet ver naar caudaal en is veel minder diep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

De pleurale holte

A

cavum pleurale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Borstholte

A

cavum thoracis - ruimte die binnen de borstkas gelegen is en zich uitstrekt vanuit de borstingang tot aan het diafragma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Pleurale holte

A

cavum pleura

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Mediastinum

A

mediaan tussenschot dat de borstholte scheidt in een linker en rechter pleurale holte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Borstvlies/pleura

A

is elk van beide pleurale holten mee bekleed en produceert sereus vocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Fascia endothoracica

A

bindweefsellaagje waarop pleura op rust - te vergelijken met de fascia transversalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Pleura pulmonaris

A

vormt de verbinding tussen de mediale zijde van iedere long en mediastinum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Ligamentum pulmonale

A

vormt de verbinding tussen de mediale zijde van iedere long en mediastinum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Pleura costalis

A

Pleura costalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Pleura visceralis

A

zit vast op longkapsel - pleura pulmonalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Pleura parietalis

A

borstvlies dat de wand van de pleurale holte bekleed - naargelang plaats - pleura costalis - pleura diaphragmatica - pleura mediastinalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Cupula pleurae

A

gewelfte omslagzone tussen de pleura costalis en de pleura mediastinalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Recessus costodiaphragmaticus

A

caudolateraal in de borstholte slaat de pleura costalis via een zeer scherpe hoek om in de pleura diaphragmatica - de pleurale holte in dit gebied tussen de borstwand en het diafragma is een spleetvormige ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Borsttussenschot/mediastinum

A

pleura meidiastinalis van de linker pleurale holte is door middel van los bindweefsel verbonden met de pleura mediastinalis van de rechtzijde - pleurale dubbelplooi die wordt gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Precardiale mediastinum/mediastinum craniale

A

craniaal van het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Cardiale mediastinum/mediastinum medium

A

dorsaal van het hart - omsloten van het pericard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Postcardiale mediastinum/mediastinum caudale

A

caudaal van het hart - onderscheid tussen dorsaal en ventraal deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Het spijsverteringsstelsel

A

apparatus digestorius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Spijsverteringsbuis

A

bestaat uit mond, keel, slokdarm, maag, dunne darm, blinde darm, dikke darm en anaalkanaal - wand gevormd door verschillende weefselmantels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

De tunica mucosa/slijmvlies

A

binnenbekleding - bestaande uit een oppervlakte-epitheel rustend op bindweefsel en glad spierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Tela submucosa

A

verbindingslaag - slijmvlies is hierdoor goed verschuifbaar ten opzichte van de spierlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Tunica muscularis

A

staat in voor het transport van de inhoud en zorgt bij betasten van het orgaan voor een gevoel van een zekere stevigheid van de wand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Tunica serosa

A

tunica muscularis is hiermee omgeven waar de spijsverteringsbuis door een lichaamsholte trekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Tunica adventitia

A

tunica mescularis is hiermee verbonden met de omgevende organen buiten de lichaamholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Grote spijsverteringsklieren

A

de grote speekselklieren, de lever en de pancreas - milt wordt hier ook bij besproken, behoort eigenlijk tot lymfoide weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Parenchymateuze organen

A

bestaan uit specifiek functioneel weefsel, parenchym, en ondersteunend bindweefsel, stroma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Mond

A

oris - reikt van de uitwendige mondopening tot aan de keel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Mondholte

A

cavum oris - bestaat uit een perifeer spleetvormig vestibulum en een centraal gelegen eigenlijke mondholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Vestibulum oris

A

gelegen tussen de lippen en de snijtanden, vestibulum oris labiale, en tussen de kiezen en de wangen, vestibulum oris buccale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Eigenlijke mondholte

A

cavum oris proprium - bij gesloten muil praktisch volledig opgevuld door de tong en gaat caudaal over in de keelholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Arcus palatoglossus

A

overgang naar keelholte wordt hierdoor omsloten - een boogvormige slijmvliesplooi die loopt van het gehemelte naar de tongwortel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Tandvlees

A

gingiva - ter hoogte van de tanden zit het mondslijmvlies stevig vast op de tandalveolen samen met het onderliggend bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

De lippen

A

labia - labium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Bovenlip en onderlip

A

begrenzen de lipspleet die eindigt in de mondhoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Lipspleet

A

rima oris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Mondhoeken

A

anguli oris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Bovenlip

A

labium superius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Onderlip

A

labium inferius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Lipgroeve

A

philtrum - mediane uitwendige groeve op de bovenlip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

De wangen

A

buccae - bucca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Glandulae buccales

A

wangspeekselklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Het harde gehemelte

A

palatum durum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Raphe palati

A

ondiepe groeve in slijmvlies van benige gehemelte - weergave van de vergroeiingslijn tussen de linker en rechter helft van het gehemelte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Rugea palatinae

A

opeenvolgende dwarse kammen - hoogte neemt caudaalwaarts af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

De tong

A

lingua - spierig orgaan met veel vetweefsel, bindweefsel en tongkliertjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Apex linguae

A

tongpunt - vrije en zeer beweeglijke apicale deel van de tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Corpus linguae

A

tonglichaam - meest massieve deel van de tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Corpus linguae

A

tongwortel - tonglichaam gaat hier caudaal in over zonder duidelijke grens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Papillae linguales

A

papillen op de tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Papillae mechanicae

A

mechanische papillen - goed verhoornd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Papillae filiformes

A

draadvormige mechanische papillen - vooral op de tongpunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Papillae conicae

A

kegelvormige mechanische papillen - vooral op tonglichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Papillae lentiformes

A

lensvomrige mechanische papillen - vooral op tonglichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

Papilla gustatoriae

A

smaakpapillen - voorzien van kleine smaakknopjes die instaan voor smaakreceptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Papillae fungiformes

A

zwamvormige smaakpapillen - kleine stompe verhevenheden - verzorgen vooral de tastgevoeligheid en in mindere mate de smaakopname - vooral op de rugzijde en zijvlakte van de tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

Papillae vallatae

A

omwalde smaakpapillen - groter dan de papillae fungiformes - steken niet boven het oppervlak uit - omringd door een cirkelvormige groeve of wal - gering aantal en bilateraal symmetrisch op de bovenzijde van het tonglichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

Papilla foliatae

A

bladvormige smaakpapillen - gekenmerkt door opeenvolging van kammetjes en groefjes in een welomschreven ovaal gebied - links en rechts ligt 1 papilla foliata juist rostraal van de plica paptoglossa op de overgang tussen tonglichaam en tongwortel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

Tongspieren

A

dwarsgestreepte spieren die zorgen voor de fijne beweeglijkheid van de tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

Tongriem

A

frenulum linguae - tongpunt ligt verbonden met de mondholtebodem door een onpare mediane slijmvliesplooi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Hongertepeltjes

A

carunculae sublinguales - 2 hongertepeltjes onmiddelijk caudaal van de snijtanden waar de afvoerwegen van twee speekselklieren uitmonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Hongertepeltjes

A

dentes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

Snijtanden

A

Snijtanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

Haaktanden

A

canini - C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

Premolaren

A

P

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

Molaren

A

M

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
132
Q

Kiezen

A

maaltanden - premolaren en molaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q

Melktanden

A

dentes decidui - eerste tanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

Definitieve tanden

A

dentes permanentes - gelijkaardig uitzicht aan melktanden - kleiner

135
Q

Kroon

A

corona - vrije gedeelte van de tand dat boven het tandvlees uitsteekt en is bekleed met glazuur

136
Q

Tandvlees

A

gingiva

137
Q

Hals

A

cervix - nauwere zone die tussen kroon en wortel ligt, waarop tandvlees vasthecht

138
Q

Wortel

A

radix - gedeelte van de tand dat in de tandalveole ingebed is - bij de kiezen komen meestal meerdere wortels voor - bij balkvormige tanden, zoals bij het paard, is de scheiding tussen kroon en wortel onduidelijk

139
Q

Corona clinica

A

corpus dentis - vrije gedeelte dat uitsteekt boven het tandvlees bij balkvormige tanden

140
Q

Radix clinica

A

het niet vrije gedeelte bij balkvormige tanden

141
Q

Facies vestibularis

A

buitenvlakte

142
Q

Facies lingualis

A

naar de tong gerichte vlakte - de achterzijde van de snijtanden en de mediale zijde van de overige tanden

143
Q

Facies occlusalis

A

kauwvlakte

144
Q

Facies mesialis

A

vlakte rakend aan de vorige tand - mediale zijde van de snijtanden en voorzije van de overige tanden

145
Q

Facies distalis

A

vlakte rakend aan de volgende tand - laterale zijde van de snijtanden en achterzijde van de overige tanden

146
Q

Dentine

A

tandbeen - ivoor - substantia eburnea - vormt hoofdmassa van de tand en geelachtig wit

147
Q

Secundaire dentine

A

laattijdig gevormde dentine - tandster

148
Q

Glazuur

A

email - enamelum - adamantine - harder en witter dan dentine

149
Q

Cement

A

cementum - gelijkt het best op beenweefsel en is de buitenste laag van de tand

150
Q

Tandkas

A

tandalveole - alveolus dentalis

151
Q

Tandholte

A

cavum dentis - in het centrum van iedere tand - opgedeeld in kroonholte en wortelkanaal

152
Q

Tandpulpa

A

pulpa dentis - in de tandholte - bestaande uit los bindweefsel waarin ook zenuwen en bloedvaten voorkomen

153
Q

Alveoli dentalis

A

waar de tanden stevig ingeplant zijn in de boven- en onderkaak - benig

154
Q

Mandibulaire tandenboog

A

arcus dentalis inferior - deel van alveoli dentalis

155
Q

Maxillaire tandenboog

A

arcus dentalis superior - deel van alveoli dentalis

156
Q

Diastema

A

margo interalveolaris - bij herbivoren is ierdere tandboog beiderzijds onderbroken door een ruime tandloze zone

157
Q

Wolfkiesje

A

de eerste premolaar P1 - verworpen aan fylogenetische reductie - afwezig bij herkauwers - kan als rudimentair tandje bij het paard

158
Q

d - deciduus

A

melktand

159
Q

Algemene tandformule - varken

A
  • Bovenkaak - I1, I2, I3, C, P1, P2, P3, P4, M1, M2, M3
  • Onderkaak - I1, I2, I3, C, P1, P2, P3, P4, M1, M2, M3
  • 44 tanden totaal
160
Q

Kleine speekselklieren

A

glandulae salivariae minores - komen voor op verschillende plaatsen in de mond en houden de mondholte continu vochtig

161
Q

Grote speekselklieren

A

glandulae salivariae majores - vormen afzonderlijke organen met elk 1 lange afvoerweg naar de mondholte

162
Q

Glandula parotis

A

oorspeekselklier - reikt met haar bovenrand tot tegen de oorbasis en vult de ruimte die langs de achterrand van de mandibula en onder de atlasvleugel gelegen is - produceert een waterig speeksel

163
Q

Ductus parotideus

A

verzamelen de afvoerwegen zich in - mondt uit op een papilla parotidea op de binnenzijde van de wang ter hoogte van de bovenste kiezen

164
Q

Papilla parotidea

A

op de binnenzijde van de wang ter hoogte van de bovenste kiezen - mondt de ductus paratideus op uit

165
Q

Glandula mandibularis

A

mandibulaire speekselklier - is gelegen nabij de kaakronding en is gedeeltelijk bedekt - produceert een slijmerig speeksel

166
Q

Ductus mandibularis

A

afvoerweg - loopt onder in de tong naar rostraal en mondt uit ter hoogte van het hongertepeltje in de mondholtebodem

167
Q

Ductus mandibularis

A

sunlinguale speekselklieren - zijn langwerpige klieren die langs de zijvlakte van de tong en onder het mondslijmvlies gelegen zijn - secreteren een slijmig speeksel

168
Q

Glandulae sublinguales polystomatica

A

is opgebouwd uit opeenvolgende kliergroepjes die gelegen zijn onder het bodemslijmvlies en die met meerdere korte afvoerwegen uitmonden in de mondtholte

169
Q

Glandulae sublinguales monostomatica

A

is een meer massieve klier - haar enkelboudige afvoerweg ligt langs de ductus mandibularis en mondt samen met deze uit bij de hongertepeltjes

170
Q

Keel

A

pharynx - een buisvormige structuur die bestaat uit een keelholte en een keelwand - het kruispunt tussen de voedsel- en ademweg - het overgangsgebied tussen enerzijds de mondholte en de slokdarm, en anderzijds tussen de neusholte en het strottenhoofd

171
Q

Keelholte

A

cavum pharyngis - wordt door het zacht gehemelte ingedeeld in een dorsaal deel, neuskeel, en een ventraal deel, zwelgkeel

172
Q

Zacht gehemelte

A

boogvormig middendeel aan de vrije achterrand van het zachte gehemelte

173
Q

Arcus veli palatini

A

boogvormig middendeel aan de vrije achterrand van het zachte gehemelte

174
Q

Arcus palatopharyngeus

A

mucosaplooi die naar caudaal loopt links en rechts van het zachte gehemelte

175
Q

Ostium intrapharyngeum

A

ligt juist boven de larynx - beide bogen (arcus veli palatine en arcus palatopharyngei) ontmoeten elkaar caudaal boven de toegang tot de slokdarm - omcirkelen een opening die centraal in de keelholte gelegen is

176
Q

Neuskeel

A

pars nasalis pharyngis - nasopharynx - ligt dorsaal van het zachte gehemelte

177
Q

Tuba auditiva

A

buis van Eustachius - kleine opening beiderzijds in de zijwand van de neuskeel waar deze in de nasopharynx uitmondt - vormt verbinding tussen de neuskeel en de trommelholte van het middenoor

178
Q

Zwelgkeel

A

ruimte tussen de isthmus faucium en de toegang tot de slokdarm

179
Q

Pars oralis pharyngis

A

oropharynx - mondkeel - is de zonde boven de tongwortel vanaf de isthmus faucium tot tegen de larynx

180
Q

Pars laryngea pharyngis

A

laryngopharynx - is het gedeelte van de zwelgkeel boven de larynx

181
Q

Keelwand

A

bestaat uit een keelslijmvlies met talrijke kliertjes en lymfoid weefsel, tonsillen en ring van Waldeyer

182
Q

Amandels

A

tonsillen - tonsillae - vele gegroepeerde lymfefollikels op welbepaalde plaatsen die macroscopisch waarneembaar zijn

183
Q

Ring van Waldeyer

A

6 paar tonsillen die gezamelijk een ring van lymfoide organen vormen bij de ingang van de keel

184
Q

Slokdarm

A

esophagus - oesophagus

185
Q

Halsdeel

A

pars cervicalis - ligt ventraal van de m. longus colli en bevindt zich bij zijn begin zuiver dorsaal van larynx en trachea

186
Q

Thorocale deel

A

pars thoracica - ligt in het mediastinum en trekt volledig doorheen de borstholte, vanaf de borstingang tot in de hiatus esophageus van het diafragma

187
Q

Buikdeel

A

pars abdominalis - is het zeer korte traject van in de hiatus esophageus tot bij de aansluiting op de maag

188
Q

Cutane slijmvlies

A

sterk verhoornd - wit uitzicht

189
Q

Tunica submucosa

A

neemt in dikte toe naar distaal

190
Q

Tunica muscularis

A

neemt in dikte toe naar distaal

191
Q

Tunica adventitia

A

in de hals is de slokdarm hiermee los verbonden met de omgevende structuren

192
Q

Tunica serosa

A

het borst- en buikdeel van de slokdarm zijn hierdoor omgeven

193
Q

De maag

A

ventriculus - gaster

194
Q

Pars cardiaca

A

cardia - vormt de overgang van de slokdarm en de maag

195
Q

Pars pylorica

A

is de overgang van de maag naar de darm

196
Q

Pars pylorica

A

grote bocht van de maag

197
Q

Curvatura minor

A

kleine bocht van de maag

198
Q

Omentum majus

A

grote net - gevormd door dorsale mesenterium

199
Q

Omentum minus

A

kleine net - gevormd door ventrale mesenterium

200
Q

Pars cardiaca

A

sluit aan met de slokdarm die in de hiatus esophageus van het diafragma vastzit

201
Q

Curvatura major

A

een duidelijke uitbochting van de maag - naar links-ventraal gericht

202
Q

Curcatura minor

A

naar dorsaal gericht - kort

203
Q

Corpus ventriculi

A

meest volumineuze deel van de maag en bevindt zich links van de mediaanlijn

204
Q

Fundus ventriculi

A

een naar links-dorsaal gerichte uitwelving van het corpus

205
Q

Pars pylorica

A

omvat het rechts gelegen, smallere deel van de maag

206
Q

Pylorus

A

duidelijke vernauwing aan het eind van de maag - zware kringspier gelegen

207
Q

Tunica mucosa

A

laag van de maagwand - vertoond bij de ledige maag slijmvliesplooien die bij maagvulling verstrijken

208
Q

Plicae gastricae

A

slijmvliesplooien in de maag die bij maagvulling verstrijken

209
Q

Tunica submucosa

A

laag van de maagwand - vormt de verbinding tussen het slijmvlies en de spierlaag van de maag

210
Q

Tunica muscularis

A

laag van de maagwand - is vooral uitgebouwd in de pars pylorica en is belangrijk voor het ledigen van de maag

211
Q

Tunica serosa

A

laag van de maagwand - bedekt de ganse maag

212
Q

Pars nonglandularis

A

maagslijmvlies dat is bekleed met hetzelfde slijmvlies als dit van de slokdarm - geen maagklieren

213
Q

Pars glandularis

A

maagslijmvlies dat donkerder gekleurd is dan de pars nonglandularis - bevat vele maagklieren

214
Q

omenta

A

Het grote net en kleine net

215
Q

Omentum majus

A

grote net - zakvormige peritoneale dubbelplooi die de darmen bedekt

216
Q

Aanhechting van de omentum majus

A

begint op de maag bij de cardia en loopt langs de curvatura major tot bij de pylorus - hecht verder vast op de pars cranialis duodeni en mesoduodenum - keert terug lang de dorsale lichaamswand naar de cardia

217
Q

Parietale blad van de omentum majus

A

paries superficialis - begint breed op de curcatura major van de maag - ligt tegen de ventrale buikwand aan en loop caudaal naar de bekkeningang, waar het omslaat in het viscerale blad

218
Q

Viscerale blad van de omentum majus

A

paries profundus - keert terug naar craniaal en ligt daarbij dorsaal van het parietale blad

219
Q

Bursa omentalis

A

virtuele ruimte tussen het parietale blad en het viscerale blad

220
Q

Foramen omentale

A

nauwe opening in de bursa omentalis - verbidng met de rest van de buikholte - vroeger - foramen epiploiceum of foramen van Winslow

221
Q

Omentus minus

A

kleine net - restant van mesenterium venrale

222
Q

Ligamentum hepatogastricum

A

korte band die de lever verbindt met de maag

223
Q

Ligamentum hepatoduodenale

A

korte band die de maag verbindt met het begindeel van de dunne darm

224
Q

Darmen

A

intestinum

225
Q

Dunne darm

A

intestinum tenue

226
Q

Twaalfvingerige darm

A

duodenum

227
Q

Nuchtere darm

A

jejunum

228
Q

Einddeel van de dunne darm

A

ileum

229
Q

Dikke darm

A

intestinum crassum

230
Q

Blinde darm

A

cecum

231
Q

Endeldarm

A

rectum

232
Q

Anaalkanaal

A

canalis ani

233
Q

Scheilwortel

A

Scheilwortel

234
Q

Karteldarm

A

colon

235
Q

intestinum tenue

A

dunne darm

236
Q

Duodenum

A

de u-vormige lus van de dunne darm

237
Q

Pars cranialis duodeni

A

sluit aan op de maagpylorus - klimt naar rechts-dorsaal naar de dorsale lichaamswand - aan de craniale rand van dit darmsegment zit het omentum minus vast - aan de caudale rand insereert het omontum majus

238
Q

Flexura duodeni cranialis

A

loopt de verticaal verlopende pars cranialis over in de horizontaal verlopende pars decendens

239
Q

Pars descendens duodeni

A

het proximale deel van de u-vormige duodenumlus - dit deel verloopt rechts van de scheilwortel en zit met een kort mesoduodenum vast aan de dorsale lichaamswand

240
Q

Flexura duodeni caudalis

A

hiermee loopt de pars descendens over in de pars transversa

241
Q

Pars transversa duodeni

A

zeer kort en loopt caudaal van de scheilwortel van rechts naar links voor de bekkeningnag - het mesoduodenum hecht er vast op de lichaamswand

242
Q

Pars ascendens duodeni

A

ligt links van de scheilwortel en loopt naar craniaal - dit deel verloopt evenwijdig met en mediaal van het colon descendens

243
Q

Plica duodenocolica

A

beide darmsegmenten zijn onderling hiermee verbonden

244
Q

Flexura duodenojejunalis

A

duidt de overgang aan tussen het duodenum en het jejunum - de dunne darm komt ter hoogte van deze bocht ruimer vrij van de lichaamswand en buigt meteen om naar ventraal

245
Q

Jejunum

A

langste deel van de dunne darm - vormt verschillende slingeringen die relatief vrij in de buikholte liggen

246
Q

Ansae jejunalis

A

verschillende slingeringen in het jenunum die relatief vrij in de buikholte liggen

247
Q

Scheilwortel

A

radix mesenterii - op het overgangsgebied tussen rug en lendenen

248
Q

Ileum

A

het laatste deel van de dunne darm

249
Q

Plica ileocecalis

A

hiermee is het ileum is verbonden met het cecum

250
Q

Osium ileale

A

verbinding tussen de dunne en dikke darm

251
Q

intestinum crassum

A

dikke darm

252
Q

Cecum of blinde darm

A

ligt in het rechter caudodorsale gebied van de buikholte en duidt meteen het begin aan van de u-vormige dikke darmlus

253
Q

Plica ileocecalis

A

blinde darm is hiermee verbonden met het ileum

254
Q

Plica cecocolica

A

blinde darm is hiermee verbonden met het colon - voeding

255
Q

Ostium cecololicum

A

vormt de verbinding tussen het cecum en het colon

256
Q

Colon of karteldarm

A

u-vormige dikke darm lus

257
Q

Colon ascendens

A

is de proximale arm van de u-vormige dikke darmlus en loopt naar craniaal - waarbij het mediaal van het duodenum descendens en rechts van de scheilwortel gelegen is

258
Q

Mesocolon ascendens

A

kort en loopt langs de scheilwortel en hecht vast op de dorsale lichaamswand

259
Q

Colon transversum

A

zeer kort - verloopt craniaal van de scheilwortel van rechts naar links

260
Q

Colon descendens

A

de distale arm van de u-vormige dikke darmlus en loopt naar caudaal, waarbij het dicht bij de dorsale lichaamswand, lateraal van het duodenum ascendens en links van de scheilwortel gelegen is

261
Q

Mesocolon descendens

A

het colon decendens hangt hiermee vast aan de dorsale lichaamswand

262
Q

Plica duodenocolica

A

het colon descendens is hiermee verbonden met het duodenum

263
Q

Rectum

A

sluit zonder duidelijke grens aan op het colon descendens

264
Q

Mesorectum

A

craniale deel van het rectum - dat zich in de peritoneale uitbreiding van de bekkenholte bevindt, hangt hier kort aan op

265
Q

Ampulla recti

A

retroperitoneale deel van het rectum kan hier tot verwijd

266
Q

Linea anorectalis

A

et rectum is bekleed met een darmslijmvlies dat ter hoogte van deze duidelijke lijnvormige grens - gaat over in het cutane slijmvlies van het anaalkanaal
h

267
Q

Anaalkanaal

A

canalis analis - is het zeer korte eindsegment van de darm, dat slechts enkele centimeter lang is, maar alleen bij inspectie van de slijmvliezen concreet kan afgelijnd worden - is bekleed met een bleek, licht verhoornd epitheel en reikt van de linea anorectalis tot de anocutanea

268
Q

Linea anocutanea

A

overgang tussen het weinig verhoornde cutaan slijmvlies en de duidelijk verhoornde huid met huidklieren en haren

269
Q

Anus

A

aars - overgangsgebied naar de buitenwereld

270
Q

Musculus sphincter ani internus

A

kringspier rond de anaalopening - een gladde onwikkeleurige sfincter - verdikking van de inwendige circulaire spierlaag van de tunica muscularis

271
Q

Musculus sphincter ani externus

A

kringspier rond de anaalopening - rode willekeurige sfincter - omgeeft de inwendige sfincter en loopt met een aantal ventrale spierstroken uit op de spieren van heturogenitale stelsel die in het perineumgebied gelegen zijn

272
Q

Ligamentum suspensorium ani

A

kringspier rond de anaalopening - uitlopers van de glasse m. retractor penis of m. retractor clitoridis opgrijpen eveneens de anus en versmelten hiertoe dorsaal van de anus - eindigt op aan de staartbasis

273
Q

Musculus rectococcygeus

A

verderzetting van de longitudinale gladde vezels van de tunica muscularis van het rectum, die zich als een parige en zeer stevige gladde spierstrook losmaakt uit de spierlaag van het rectum en eindigt aan de eerste staartwervels

274
Q

Musculus levator ani

A

een spat rood spiertje dat ontspringt op de spina ischiadica en uitloopt in de m. sphincter ani externus

275
Q

Musculus coccygeus

A

een staartspier - ontspringt op de spina ischiadica en verloopt naar de staartbasis - is tijdens zin traject vergroeid met de m/ levator ani - beide spieren vormen samen het diafragma pelvis, dat de bekkenuitgang afsluit

276
Q

Tunica mucosa

A

is de darm mee opgebouwd

277
Q

Darmvlokken

A

in de dunne darm

278
Q

Lymphonoduli aggregati

A

Peyerse platen - darmslijmvlies met veel lymfefillikels die wanneer zij gegroepeerd zijn en macroscopisch zichtbaar worden als onregelmatige zones met grillig oppervlak

279
Q

Tela submucosa

A

verbindt de tunica mucosa met de tunica muscularis

280
Q

Tunica muscularis

A

zorgt voor peristaltische beweging - bestaat uit glad spierweefsel - spiervezels zijn georganiseerd in inwendige circulaire en uitwendige longitudinale laag

281
Q

Teniae

A

opvallende spierstroken in de darm

282
Q

Haustra

A

waar de darmwand tussen de teniae dunner is en plaatselijk zakvormige uitbochtingen kan vertonen

283
Q

Tunica serosa

A

vormt de uitwendige bekleding van het maag-darmkanaal - alleen het caudale gedeelte van het rectum en het anaalkanaal liggen retroperotoneaal

284
Q

De lever

A

hepar

285
Q

Facies diaphragmatica

A

gewelfd, in overeenstemming met de vorm van het middenrif

286
Q

Facies visceralis

A

is in situ lichtjes concaaf en kan afdrukken vertonen van organen die er onmiddelijk tegenaan liggen

287
Q

Margo dorsalis

A

afgerond - heeft indeukingen voor de slokdarm en vena cava caudalis

288
Q

Impressio esophagea

A

indeuking van de margo dorsalis -op het niveau van het mediaanvlak - voor de slokdarm

289
Q

Sulcus venae cavae

A

indeuking van de margo dorsalis - lange groeve aan de rechter kan waarin de vena cava caudalis ligt

290
Q

Margo ventralis

A

scherp - vertoond verschillende inkepingen die de lever opdelen in kwabben/lobben

291
Q

Incisura ligamenti teretis

A

inkeping van de margo ventralis - bevat het ligamentum teres

292
Q

Ligamentum teres

A

een dun strengtje dat vanuit de navel via het ligamentum falciforme naar de lever loopt

293
Q

Fossa vesicae felleae

A

inkeping van de margo ventralis - bevat de galblaas

294
Q

Margo dexter

A

verbindt de dorsale en ventrale leverranden

295
Q

Margo sinister

A

verbindt de dorsale en ventrale leverranden

296
Q

Lobus dexter

A

rechter leverkwab - ligt rechts van de lijn die de sulcus venae cavae met de fossa vesicae felleae verbindt

297
Q

Lobus dexter lateralis

A

supplementaire inkeping van de margo ventralis van de rechter lever lob

298
Q

Lobus dexter medialis

A

supplementaire inkeping van de margo ventralis van de rechter lever lob

299
Q

Lobus sinister

A

linker leverkwab - ligt links van de lijn die de impressia esophagea met de incisura lig. teres verbindt

300
Q

Lobus sinister lateralis

A

supplementaire inkeping van de margo ventralis van de linker lever lob

301
Q

Lobus sinister medialis

A

supplementaire inkeping van de margo ventralis van de linker lever lob

302
Q

Leverpoort

A

porta hepatis - leverhilus - ligt ongeveer centraal op de facies visceralis van het middendeel - verschillende leidingen bereiken of verlaten hier het leverweefsel

303
Q

Ductus hepaticus communis

A

galafvoerweg

304
Q

V. portae

A

poortader

305
Q

A. hepatica

A

leverslagader

306
Q

Lobus quadratus

A

ligt ventraal van de leverpoort

307
Q

Lobus caudatus

A

ligt dorsaal van de leverpoort en kan een paar uitstulpingen vertonen

308
Q

Processus caudatus

A

uitstulping van de lobus caudatus - is gericht naar rechts en caudodorsaal

309
Q

Processus papillaris

A

uitstulping van de lobus caudatus - is meestal kleiner en gericht naar links

310
Q

Ligamentum triangulare dextrum en ligamentum triangulare sinistrum

A

verbinden respectievelijk de rechter en linker leverkwab met het diafragma

311
Q

Ligamentum coronarium

A

zeer kort en verbindt de facies diaphragmatica van de lever met het diafragma

312
Q

Area nuda

A

naakte zone - nabij de slokdarm is de lever over een beperkt gebied rechtstreeks vergroeid met het diafragma en is er niet bedekt met peritoneum

313
Q

Ligamentum falciforme

A

loopt vanaf de navel in de mediaanlijn op de ventrale buikwand en verloopt verder op de diafragmatische zijde van de lever tot regen de slokdarm

314
Q

Ligamentum hepatogastricum en ligamentum hepatoduodenale

A

verbinden de viscerale zijde van de lever met de maag en het duodenum - vormen samen het omentum minus

315
Q

V. cava caudalis

A

is ter hoogte van de sulcus venae cavae vergroeid met het leverkapsel en op dit niveau is de craniale zijde van de vene ook vergroeid met het diafragma

316
Q

V. portae

A

loopt vanuit de leverpoort langs het omentum minus naar de darmscheilwortel en vormt op deze manier ook een bijkomende vasthechting van de lever

317
Q

Gal (afvoerweg)

A

wordt door de levercellen gevormd en in de lever door galvaten geleid naar de ductus hepticus dexter en ductus hepaticus sinister die versmelten tot ductus hepaticus communis die de gal vanuit de leverpoort naar de ductus cysticus voert en zo naar de galblaas

318
Q

Galblaas

A

vesica fellae - heeft een peervormig uitzicht en vertoont aldus een funcus, een corpus en een collum

319
Q

Ductus cysticus

A

de hals van de galblaas sluit hierop aan

320
Q

Ductus choledochus

A

voert het gal naar het duodenum

321
Q

Papilla duodeni major

A

tepelvormige verdikking van het slijmvlies van de uitmonding van de ductus choledochus

322
Q

De alvleesklier

A

pancreas

323
Q

Lobus pancreatis dexter

A

ontstaat uit de dorsale pancreasknop die uitgroeit in het mesoduodenum

324
Q

Ductus pancreaticus accesorius

A

afvoerweg van de rechterkwab naar het duodenum

325
Q

Papilla duodeni minor

A

mondt de ductus panceaticus accessorius op uit

326
Q

Lobus pancreatis sinister

A

ontstaat uit de ventrale pancreasknop die uitgroeit in het viscerale blad van het omentum majus

327
Q

Ductus pancreaticus

A

afvoerweg van de ventrale pacreasknop

328
Q

Papilla duodeni major

A

mondt de ductus pancreaticus samen met de ductus choledochus op uit

329
Q

Corpus pancreatis

A

de vergroeiing van de beide aanlegknoppen van de pancreas

330
Q

De milt - latijnse naam

A

lien

331
Q

Milt - samenstelling

A

Heeft een facies parietalis en facies visceralis, met hilus waar de a. en v. lienalis en miltlymfeknopen, kleine lymfevaten en zenuwen gelegen

332
Q

Ligamentum gastrolienale

A

verbindt de milt met de curvatura major van de maag

333
Q

Ligamentum phrenicolienale

A

verbindt de dorsale rand van de milthilus met het middenrif - bij sommige dieren zit die band ook vast op de linker nier en wordt daarom ligamentum lienorale genoemd

334
Q

Milt-nierband

A

ligamentum phrenicolienale/ligamentum lienorale - vooral belangrijk bij het paard, koliek