Leerdoelen - osteologie Flashcards

1
Q

Mediane doorsnede

A

mediaan vlak - planum medianum - de doorsnede precies door de middenlijn van de wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Mediaan

A

gelegen in het mediaan vlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mediaal

A

van lateraal naar mediaan - dichterbij of verlopend naar het mediaan vlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Lateraal

A

zijkant - meest verwijdert van het mediane vlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Rechts

A

dexter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Links

A

sinister

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sagittaal

A

overlangs niet net in het midden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Axiaal

A

dichtbij de as gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Abaxiaal

A

verder van de as gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dwarse (transversale) doorsnede

A

plana transversalia - staan loodrecht op de lengte-as van het lichaam, de kop of de ledematen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Craniaal

A

naar de kop gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Rostraal

A

snuitaanzicht - iets dat voor de kop gelegen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Caudaal

A

naar de staart gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Proximaal

A

dichtbij de romp gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Distaal

A

naar de tenen - verder van de romp gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dorsale (horizontale) doorsnede

A

plana dorsalia - horizontaal - lopen op de romp evenwijdig met de wervelkolom - zijde van het hoofd of de ledematen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Dorsaal

A

verlopend naar de bovenzijde van de romp/rug of voetrug/handrug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ventraal

A

in de richting van de buik, handpalm/voetzool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Palmair

A

naar achterzijde van de voorvoet/handpalm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Plantair

A

naar de achterzijde van de achtervoet/voetzool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Groeischijf

A

= groeiplaat = epifysair kraakbeen = cartilago physialis - aanwezig tussen de diafyse en de epifyse bij lange beenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Lang bot

A

os longum - de lange beenderen - bv. humerus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Kort been

A

os breve - korte beenderen - bv. handwortel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Onregelmatig bot

A

os irregulare - wervels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Compact (cortical) bot

A

(substantia compacta) dicht beenweefsel die zich aan de buitenzijde van de beenderen bevindt, geeft sterkte en stevigheid aan het been

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Spongieus (trabeculair) bot

A

(substantia spongiosa) bevindt zich aan de binnenzijde van het compacte beenweefsel en is opgebouwd uit beenbalken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Mergholte

A

cavum medullare - holte of ruimte waarin het beenmerg zich bevindt, omgeven door compact en spongieus beenweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Beenvlies

A

periost - bindweefsellaagje waarmee elk been is overtrokken. Uiterst belangrijk voor de diktegroei en voor herstel na letsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Perichondrium

A

kraakbeenvlies, bv. ter hoogte van de ribben en het sternum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Gewrichtskraakbeen

A

cartilago articularis - bedekt de beenderen op de plaatsen waar zij ten opzichte van elkaar bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Epifyse

A

uiteindes van de diafyse, zijn op hun vrije uiteinde bekleed met gewrichtskraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Apofyse

A

zware botuitsteeksels die niet bekleed zijn met gewrichtskraakbeen, maar waarop spieren of pezen vasthechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Diafyse

A

schacht, middenstuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Metafyse

A

Metafyse het rafelige uiteinde van de diafyse, waar het groeikraakbeen aansluit op de diafyse en de verbening optreedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Voorhoofdsbeen

A

os frontale - vormt samen met het wand- en slaapbeen het schedeldak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wandbeen

A

os parientale - vormt samen met het slaap- en voorhoofdsbeen het schedeldak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Slaapbeen

A

os temporale - vormt samen met het wand- en voorhoofdsbeen het schedeldak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wiggebeenderen

A

ossa sphenoidalia - twee onpare beenderen die samen met het achterhoofdsbeen de schedelbasis vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Achterhoofdsbeen

A

os occipitale - vormt samen met de wiggebeenderen de schedelbasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Zeefbeen

A

os ethmoidale - vormt de rostrale begrenzing van de schedelholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Jukbeen

A

os zygomaticum - vormt het craniale deel van de jukboog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Neusbeen

A

os nasale - lijnt de neusrug af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Traanbeen

A

os lacrimale - gelegen aan de mediale rand van de orbita

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Bovenkaaksbeen

A

maxilla - veruit het grootste bot van de bovenschedel, in de ventrolaterale rand zijn de bovenkiezen ingeplant, naar mediaal loopt dit bot door middel van een horizontale beenplaat uit in het harde gehemelte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Snijtandsbeen

A

os incisivum - hierin zijn bij de meeste diersoorten de bovensnijtanden geplaatst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Gehemeltebeen

A

os palatinum - vormt samen met het snijtandsbeen en de maxilla het harde gehemelte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Vleugelbeen

A

os pterygoideum - sluit caudomediaal aan op het gehemeltebeen en is uitwendig niet waarneembaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Ploegschaarbeen

A

os vomer - dun langwerpig bot met een V-vormig profiel, gelegen in de mediaanlijn tussen het harde gehemelte en de schedelbasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Snuitbeen

A

os rostrale - onpaar been dat voorkomt in de neusschijf van varkens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Onderkaak

A

mandibula - bestaat uit 2 symmetrische helften die alleen rostraal met elkaar verbonden zijn door middel van een beenderige of kraakbeenderige naad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Tongbeen

A

os hyoideum - zich achteraan in de tong bevindend been, bestaande uit verschillende kleine been- en kraakbeenstukjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Fontanellen

A

fonticuli - bindweefselstroken die bij jonge dieren de beenderen van de bovenschedel nog onderling verbinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Beendernaden

A

suturae - steeds smaller wordende naden, ontstaan uit de fontanellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Hersenschedel

A

cranium/neurocranium - vormt het caudodorsale gedeelte van de schedel en omsluit de schedelholte (cavum cranii)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

hersenschedelbeen

A

Ossa cranii

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

schedelholte

A

Cavum cranii

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Neusholte

A

cavum nasi - wordt door een neusseptum rechter holte ingedeeld en bevat neusopeningen (septum nasi) in een linker en (nares)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Mondholte

A

cavum oris - is dorsaal afgesloten door het harde gehemelte en wordt beiderzijds begrensd door de mandibula

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Schedeldak

A

calvaria - wordt gevormd door het os frontale, os parietale en os temporale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Schedelbasis

A

basis cranii - bestaat uit 2 onpare ossa sphenoidalia en het basale deel van het onpare os occipitale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Slaapgroeve

A

fossa temporalis - bevindt zich zijdelings van de hersenschedel en er is een zware kauwspier in gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Oogkas

A

orbita - hierin is de oogbol met bijhorende oogspieren gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

gat in maxilla - voor oogkas - onder infraorbitale groeve

A

Foramen infraorbitale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Jukboog

A

arcus zygomaticus - het caudale deel wordt gevormd door het slaapbeen en draagt op zijn ventrale zijde een gewrichtsvlak (facies articularis) voor articulatie met de mandibula

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Uitwendige gehooropening/oorgang

A

porus/meatus acusticus externus - onderdeel van het os temporale die samen met de trommelholte en het rotsbeen het gehoororgaan omsluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Sesambeen

A

os sesamoideum - kleine ronde beentjes - pezen lidmaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Achterhoofdsopening

A

foramen magnum - hierlangs komen de hersenstam en de omringende hersenvliezen in verbinding met het ruggenmerg respectievelijk de ruggenmergvliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Achterhoofdsknobbel

A

condylus occipitalis - zijn met kraakbeen bekleed en passen in de uitgeholde voorste gewrichtsvlakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Processus paracondylaris - processus jugularis

A

knobbel op achterhoofd - verbindingsstuk met atlaswervel - bevindt zich zijdelings van elke condylus occipitalis, er zitten meerdere spieren op vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Aangezichtsschedel

A

facies of splanchnocranium - wordt gevormd door verschillende parige beenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Trommelholte

A

bulla tympatica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

aangezichtsschedelbeen

A

Ossa facei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Rotsbeen

A

pars petrosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Neusseptum

A

septum nasi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Achterste neusopeningen

A

choanae - hiermee staat de neusholte ventrocaudaal in verbinding met de keelholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Neusbijholten

A

sinus paranasales - onregelmatige luchtruimten, die langs kleine openingen met de neusholte in verbinding staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

voorhoofds sinus

A

Sinus frontales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

sinus in de bovenkaak

A

Sinus maxillaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Schaar (tussen linker en rechter manibulae)

A

spatium intermandibulare - ruimte tussen linker en rechter mandibula

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

inkeping aan de onderrnd van de mandibula waar belangrijke bloedvaten liggen

A

Incisura vasorum facialium - inkeping aan de onderrnd van de mandibula waar belangrijke bloedvaten liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

onderste deel van de mandibulae

A

Corpus mandibulae - hierop zijn de tanden ingeplant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

bovenste deel van de mandibulae

A

Ramus mandibulae - platte, verticale beenplaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Kingat

A

foramen mentale - uitmonding van de canalis mandibulae, waarin leidingen liggen voor voeding en bezenuwing van de tanden en de onderlip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

bult die aansluti aan os temporale, omhooggericht

A

Processus coronoideus - hierop grijpt de stevige bovenste kauwspier aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

cilindervormig uitsteeksel

A

Processus condylaris - is met kraakbeen bekleed en articuleert met het os temporale en vormt aldus het kaakgewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Onderdelen tongbeen - hyoideum

A

Tympanphyoit , stylohyoit , epihyoit, ceratohyoit, basihyoid, thyrohyoit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Wervelfomule hond

A

7 halswervels, 13 rugwervels, 7 lendenwervels, 3 sacraalwervels, 18-23 staartwervels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Wervelfomule kat

A

7 halswervels, 13 rugwervels, 7 lendenwervels, 3 sacraalwervels, 20-24 staartwervels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Wervelfomule paard

A

7 halswervels, 18 rugwervels, 6 lendenwervels, 5 sacraalwervels, 15-21 staartwervels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Wervelfomule rund

A

7 halswervels, 13 rugwervels, 6 lendenwervels, 5 sacraalwervels, 18-21 staartwervels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Neusschelpen

A

conchae nasales - dunne, spiraalvormig opgekrulde beenlamellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Zeefbeenderen

A

ethmoturbinalia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Wervellichaam

A

corpus vertebrae - cilindrische beenmassa met bolle craniale voorzijde (extremitas cranialis ) en een holle caudale achterzijde (extremitas caudalis ). De dorsale zijde is afgeplat en vertoont een longitudinale dorsale bandlijst (crista dorsalis ) met zijdelings ervan kleine openingen voor de bloedvaten die het wervellichaam voeden. Op de ventrale zijde van het wervellichaam bevindt zich eveneens een longitudinale beenlijst (crista ventralis )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Wervelfomule varken

A

7 halswervels, 14-15 rugwervels, 6-7 lendenwervels, 4 sacraalwervels, 20-23 staartwervels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

ethmoturbinalia

A

nares

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

ruime, zijdelings gerichte opening, gevormd door de caudale en de craniale inkeping van 2 opeenvolgende wervels

A

Foramen intervertebrale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

nauwe ruimte tussen de wervelbogen van de opeenvolgende wervels

A

Spatium interacruale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Spinaaluitsteeksels

A

processus spinosus - een onpaar uitsteeksel dat in het mediane vlak op de wervelboog vastzit en naar dorsaal uitsteekt. Het biedt ruime aanhechting aan spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Dwarsuitsteeksels

A

processus transversus - ontspringen beiderzijds op de overgang wervelboog-wervellichaam en zijn naar lateraal gericht. Bieden eveneens ruime aanhechting voor spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

komen parig voor op de voorzijde van de wervelboog en zijn bekleed met gewrichtskraakbeen

A

Processus articularis craniales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

komen parig voor op de achterzijde van de wervelboog en zijn bekleed met gewrichtskraakbeen

A

Processus articularis caudales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

doorboort de dwarsuitsteeksels aan hun basis, dus ter hoogte van hun aanhechtingsplaats op de wervel

A

Foramen transversarium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Atlas

A

1e halswervel - drager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Atlasvleugels

A

alae atlantis - vleugelvormige beenplaten die de dwarsuitsteeksels vervangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

diepe gewrichtskommen waarin de achterhoofdsknobbels passen - ja-gewricht

A

Foveae articulares craniales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

ondiepe gewrichtvlakken die articuleren met de voorzijde van de axis

A

Foveae articulares caudales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Axis

A

2e halswervel - draaier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

rondvormig uitsteeksel. Dit vertegenwoordigt het lichaam van de atlas, dat met dit van de axis vergroeid is - de tand draagt ventraal en zijdelings kraakbeen voor articulatie met de fovea dentis op de atlas

A

Dens axis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

een zwaar kamvormig spinaal uitsteeksel die uitloopt op de ventraalgerichte caudale gewrichtsvlakken

A

Crista axis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

gewrichtskommetje voor een rib, gelegen bij de overgang tussen wervellichaam en wervelboog, dit zowel craniaal als caudaal

A

Fovea costalis craniales/caudales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

de rugwervel waarvan het spinaaluitsteeksel een verticale stand aanneemt

A

Vertebra anticlinalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Schoftstreek

A

regio interscapulairs - gevormd door de voorste spinaaluitsteeksels die wat caudaal hellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

zeer lange dwarsuitsteeksels op de lendenwervels

A

Processus costales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

zeer ruime ruimte tussen de wervels van de lendenwervels (mogelijke punctieplaats bij carnivoren)

A

Spatium interarcuale lumbosacrale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Bekkenzijde

A

facies pelvina - hierop zijn de vergroeiingsplaatsen van de wervellichamen te zien als dwarse lijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

de cranioventrale rand van het eerste wervellichaam die iets kamvormig kan uitsteken - een van de referentiepunten om de bekkeningang te meten

A

Promontorium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Sacraalvleugel

A

ala sacralis - het craniale deel van de pars lateralis die zwaar is en uitsteekt als een vleugel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

oorvormig kraakbeenvlak gedragen door de dorsale zijde van de sacraalvleugel

A

Facies aurocularis

119
Q

Staartwervel

A

vertebrae caudales - bij de vleeseters en het rund komen aan de ventrale zijde van de wervellichamen hemale uitsteeksels (processus hemales) voor. Zij ontspringen beiderzijds en kunnen eventueel vergroeien tot een boog (arcus hemalis )

120
Q

Hemale uitsteeksels

A

processus hemales

121
Q

Wervelboog

A

arcus vertebrae - bestaat uit een linker en rechter beenplaat (lamina arcus vertebrae ) die vastzitten op de dorsolaterale zijde van het wervellichaam en die in de mediaanlijn samenkomen. De naar dorsaal gerichte wervelboog omsluit aldus een ruime opening of wervelgat (foramen vertebrale ). De opeenvolgende wervelgaten vormen het wervelkanaal (canalis vertebralis ) waarin het ruggenmerg met ruggenmergvliezen gelegen is

122
Q

Wervels

A

vertebrae

123
Q

Rib hals

A

collum costae - zondert het irbbenhoofd af van de ribknobbel

124
Q

Ribknobbel

A

tuberculum costae - steekt dorsaalwaarts uit en draagt een gewrichtsvlak voor articulatie met het gewrichtskraakbeen op het dwarsuitsteeksel van het meest caudale van de twee opeenvolgende wervels

125
Q

Eigenlijke rib

A

Os costale - min of meer afgeplat

126
Q

Ribkraakbeen

A

cartilage costalis - is vergroeid met het os castale zonder gewrichtsvorming - de ribkraakbeenderen buigen duidelijk af naar craniaal

127
Q

Ribbenboog

A

arcus costalis - gevormd door de opeenvolgende ribkraakbeenderen die zich in elkaars verlengde leggen en onderling en met de laatste ware rib verbonden zijn

128
Q

Intercostale ruimte

A

spatia intercostalia - de ruimten tussen de opeenvolgende ribben

129
Q

Ware ribben/draagribben

A

costae verae - vormen gewricht met het sternum - vormen een stevige rechtsteekse verbinding tussen rugwervels en borstbeen - zijn weinig beweeglijk - bieden aanhechting aan spieren die de romp ophangen tussen de voorste ledematen

130
Q

Valse ribben/ademhalingsribben

A

costae spuriae - hebben een puntig uitlopend ribkraakbeen dat geen gewricht vormt met het sternum - zijn beweeglijker dan de ware ribben

131
Q

hemaalboog

A

Arcus hemalis

132
Q

Wervelgat

A

foramen vertebrale

133
Q

het craniale deel dat bestaat uit 1 sternebra, die craniaal verlengd is door een kraakbeenstuk - het manubrium draagt de gewrichtkom(men) voor 1e ribbenpaar

A

Manubrium sterni

134
Q

bestaat uit een uiteenlopend aantal sternebrae - dit aantal staat in relatie met het aantal ware ribben - de gewrochtskommen liggen op de zijranden van het corpus

A

Corpus sterni

135
Q

het xiphoid - bevat in regel 1 beenstuk dat verlengd is door een dorsoventraal afgeplatte kraakbeenplaat

A

Processus xiphoideus

136
Q

Zwevende ribben

A

costae fluctuantes - ribben waarvan het ribkraakbeen van het laatste ribbenpaar zonder vergroeiing met andere ribben in de spierwand van de buik eindigt

137
Q

Halswervels

A

vertebrae cervicales

138
Q

Borstingang

A

voorste borstopening - apartura thoracis cranialis - is begrensd door de eerste ribben, de eerste rugwervel en het manubrium sterni

139
Q

Achterste borstopening

A

apertura thoracis caudalis - is zeer ruim en wordt begrensd door de laatste rugwervel, de laatste rib, de ribbenboog en het xiphoid

140
Q

teentopgangers

A

Unguligraad - de last van het gewricht komt terecht op een beperkte contactoppervlakte met de grond

141
Q

teengangers

A

Digitigraad - het lichaamsgewricht is verdeeld over verschillende tenen

142
Q

zoolgangers

A

Plantigraad - de voeten van de achterste ledematen komen bij het lopen over de gehele lengte in contact met de grond

143
Q

Schouderblad

A

scapula - groot, plat been met driehoekige vorm, de lengte-as is cranioventraal gericht

144
Q

Sleutelbeen

A

clavicula - verbindt het borstbeen met de scapula

145
Q

Ravensbeksbeen

A

coracoid - vormt samen met scapula en clavicula de schoudergordel

146
Q

opperarm

A

Brachium - wordt gevormd door de humerus

147
Q

Onderarm/voorarm

A

antebrachium - wordt gevormd door de radius en ulna

148
Q

Voorvoet

A

manus - wordt gevormd door carpus, metacarpus en digiti

149
Q

Handwortel

A

carpus - rechthoekige stapeling van korte beenderen die gerangschikt zijn in twee horizontale rijen

150
Q

Pijp of middenhand

A

metacarpus - lange beenderen die op dwarse doorsnede ovaal, dorsopalmair afgeplat profiel hebben

151
Q

onpare, na elkaar gelegen beenstukken waaruit het borstbeen is opgebouwd

A

Sternebra

152
Q

Rugwervels

A

vertebrae thoracicae

153
Q

Schouderkraakbeen

A

cartilago scapulae - zit op de bovenrand (margo dorsalis) van de scapula

154
Q

zondert de onderste hoek van de scapula een beetje af van de rest

A

Collum scapulae

155
Q

ondiepe gewrichtskom waarin de kop van de humerus past

A

Cavitas glenoidalis

156
Q

zware beenknobbel craniodorsaal van de gewrichtskom gelegen

A

Tuberculum supraglenoidale

157
Q

zwak uitsteeksel op het tuberculum supraglenoidale - restant van het ravenbeksbeen

A

Processus coracoideus

158
Q

lange beenkam die de buitenvlakte van het schouderblad indeelt in 2 ruimte groeven

A

Spina scapulae

159
Q

groeve op de buitenvlakte van het schouderblad

A

Fossa supraspinata

160
Q

groeve op de binnenvlakte van het schouderblad

A

Fossa infraspinata

161
Q

puntig uitsteeksel op de scapula

A

Acromion

162
Q

Tenen

A

digiti - iedere teen is opgebouwd uit 3 kootjes of falangen, er komen ook verschillende sesambeenderen voor

163
Q

Lendenwervels

A

vertebrae lumbales

164
Q

halfbolvormige kop op proximale epifyse van de humerus

A

Caput humeri - hierop ontspringen de buigers van de voet

165
Q

zware kamvormige beenknobbel op de craniolaterale zijde van de epifyse

A

Tuberculum majus

166
Q

zware kamvormige beenknobbel op de craniomediale zijde van de epifyse

A

Tuberculum minus

167
Q

diepe groeve die de tuberculum majus en minus scheidt

A

Sulcus intertubercularis

168
Q

botkam voor spieraanhechting vertraal van het tuberculum majus

A

Tuberositas deltoidea

169
Q

gelegen ventraal van het tuberculum minus

A

Tuberositas teres major

170
Q

Radius

A

spaakbeen - vormt samen met de ulna het skelet van de onderarm en is craniocaudaal afgeplat

171
Q

proximale epifyse van de radius

A

Caput radii

172
Q

uitpuilende bandknobbels zijdelings van het caput radii

A

Epicondylus lateralis / epicondylus medialis

173
Q

duidelijke beenknobbel dorsomediaal op het caput radii

A

Tuberositas radii

174
Q

mediale rand van de radius, goed voelbaar

A

Planum cutaneum

175
Q

strekknobbel

A

Epicondylus lateralis - hierop ontspringen de stekkers van de voet

176
Q

Sacrale wervels

A

vertebrae sacrales / os sacrum

177
Q

zwaar uitsteeksel van de ulna dat ver proximaal voorbij het caput radii uitsteekt

A

Olecranon

178
Q

proximale eindpunt van de incisura trochlearis dat past in de fossa olecrani van de humerus

A

Processus anconeus

179
Q

craniomediaal uitstekend beenpunt - proximaal op de ulna

A

Processus coronoideus medialis/lateralis

180
Q

Antebrachiale rij

A

rij van kootjes dichtstbij de onderarm

181
Q

Haakbeentje - rekent men gewoonlijk bij de antebrachiale rij

A

os carpi accessorium

182
Q

ligt eveneens onder de radius

A

Os carpi intermedium

183
Q

ligt hoofdzakelijk onder de ulna en articuleert ook met het haakbeentje

A

Os carpi ulnare

184
Q

gelegen onder het mediale deel van de radius

A

Os carpi radiale

185
Q

Metacarpale rij

A

rij van kootjes dichtstbij de middenhandsbeentjes

186
Q

ligt het meest mediaal en is bij de huisdieren ofwel gereduceerd ofwel verdwenen

A

Os carpale primum

187
Q

articuleert in hoofdzaak met digitus II

A

Os carpale secundum

188
Q

articuleert in hoofdzaak met digitus III

A

Os carpale tertium

189
Q

ligt het meest lateraal, articuleert met de digitus IV en met de digitus V voor zover deze aanwezig is

A

Os carpale quartum

190
Q

middenhandsbeenderen

A

Ossa metacarpalia

191
Q

Basis (middenhandsbeenderen)

A

proximale epifyse van de middenhandsbeenderen, heeft lichtjes uitgehold gewrichtsvlak voor articulatie met carpaalbeentjes

192
Q

Corpus - schacht (middenhandsbeenderen)

A

diafyse van de metacarpaalbeenderen die vrij lang is

193
Q

Trochlea (middenhandsbeenderen)

A

distale epifyse met convex gewrichtsvlak, voor articulatie met een digitus

194
Q

Griffelbeentjes paard (middenhandsbeenderen)

A

os metacarpale II en IV

195
Q

Vingerkootjes/teenkootjes

A

phalanx proximalis - os compedale

196
Q

Basiskootje of kootbeen

A

phalanx proximalis of os compale

197
Q

Middenkootje of kroonbeen

A

phalanx media of os coronale - verkleinde uitgave van de proximale phalanx, de lengte is ongeveer de helft van het proximale kootje

198
Q

proximale sesambeentjes

A

ossa sesamoidea proximalia - zijn parig en gelegen ter hoogte van het proximale, eerste, teengewricht

199
Q

Distale sesambeentje

A

straalbeentje - os sesamoideum distale - is gelegen ter hoogte van het distale, derde, teengewricht

200
Q

mediale epicondyl van de crista transversa

A

Processus styloideus radii

201
Q

Rib

A

costa

202
Q

Bekken

A

pelvis - gevormd door de beiderzijdse heupbeenderen en het sacrum

203
Q

Dij

A

femur - regio femoris - heeft als beenderige basis het os femoris/dijbeen

204
Q

Bekkengordel

A

cingulum membri pelvini - bestaat uit 3 beenderen die samen het heupbeen vormen

205
Q

Ribbenhoofd

A

caput costae

206
Q

Onderbeen

A

schenkel - crus - gebied van de tibia en fibula

207
Q

Knie

A

genus - vormt de overgang tussen het os femoris naar de tibia-fibula, de achterzijde van deze streek is wat uitgehold tot knieholte

208
Q

Borstbeen

A

sternum

209
Q

schenkel

A

pes - onderbeen

210
Q

Teen

A

digitus

211
Q

Heupbeenderen

A

ossa coxae - zijn parig en vormen de bekkengordel

212
Q

vergroeiing van de twee heupbeenderen

A

symphysis pelvina

213
Q

Sprong

A

tarsus - waarvan de calcaneus de basis vormt van de hiel

214
Q

Borstkas

A

thorax

215
Q

Kootjes

A

Phalanges

216
Q

opperarmbeen

A

Humerus

217
Q

Darmbeenzuil

A

corpus ossis ilii - start vanuit het acetabulum en wordt naar craniaal toe een stevig afgerond beenstuk

218
Q

Darmbeenvleugel

A

ala ossis ilii - vervolg van de darmbeenzuil, die de sacraalvleugel bedekt

219
Q

oorvormig kraakbeenvlak op de onderzijde van het ilium, dat articuleert met het gelijkmatig vlak op het sacrum

A

Facies auricularis

220
Q

hier komen darm-, schaam-, en zitbeen samen - ventrolateraal gerichte gewrichtskom waarin de kop van het dijbeen past

A

Acetabulum

221
Q

buigknobbel

A

Epicondylus medialis

222
Q

helpt het acetabulum vormen en heeft een naar mediaal gerichte tak

A

Corpus ossis pubis

223
Q

de craniale rand van de ramus cranialis

A

Pecten ossis pubis

224
Q

Heupknobbel

A

tuber coxae - verdikking van de ventrolaterale punt van de darmbeenvleugel

225
Q

ellepijp

A

Ulna

226
Q

Zitbeenplaat

A

tabula ossis ischii - dikke beenplaat

227
Q

Zitbeenknobbel

A

tuber ischiadicum - zware knobbel op uiteinde van de zitbeenplaat

228
Q

boogvormige inkeping op de achterrand van beiderzijdse beenplaten

A

Arcus ischiadicus foramen obturatum

229
Q

dijbeen

A

Os femoris - femur - lang been met cranioventraal lengteverloop en is zeer fors gebouwd omdat er talrijke zware spieren op aangrijpen

230
Q

Femurkop

A

caput ossis femoris - halfbolvormige structuur die naar mediaal uitsteekt - vangt het gewichtvan de achterhand op

231
Q

Femurhals

A

collum ossis femoris - zondert de femurkop af van de diafyse

232
Q

Femurschacht

A

corpus ossis femoris - is craniaal en zijdelings glad van uitzicht, maar de caudale zijde vertoont uitsteeksels, beenlijsten en eventueel puntjes voor spieraanhechtingen

233
Q

zwaar beenuitsteeksel dat de laterale helft van de proximale epifyse inneemt - de trochanter major is een hefboom voor spieraanhechting

A

Trochanter major

234
Q

iets minder duidelijk beenknobbel aan de mediale zijde van de schacht, dichtbij femurkop en - hals gelegen

A

Trochanter minor

235
Q

zeer opvallend beenuitsteeksel dat lateraal en dicht bij de trochanter major gelegen is - enkel bij paard

A

Trochanter tertius

236
Q

halfcilindrische structuren die overtrokken zijn met kraakbeen en van elkaar gescheiden worden door een fossa intercondylaris

A

Condylus lateralis/medialis

237
Q

zware beenverdikkingen op de abaxiale zijde van iedere condyl

A

epicondylus lateralis/medialis

238
Q

fabella - beentje van Vesalius

A

os sesamoideum musculi gastrocnemii - sesambeentje dat bij sommige dieren aanwezig is in de spieren rond de knie

239
Q

knieschijf

A

Patella - grootste sesambeen van het lichaam en bevindt zich op het verloop van de eindpees van de strekspier van de knie

240
Q

cruraalbeenderen

A

Ossa cruris - vormen de benige basis van het onderbeen of schenkel en omvatten tibia en fibula

241
Q

scheenbeen

A

Tibia - lang stevig been met een brede proximale epifyse, een lange diafyse en een diep ingesneden distale epifyse

242
Q

zijn bijna vlak en worden daarom in het klinische taalgebruik meestal aangeduid als tibiaal pateau

A

Condylus medialis/lateralis

243
Q

scheidt de 2 condylen van de tibia

A

Eminentia intercondylaris

244
Q

verdikking van de abaxiale zijde van elk condyl van de tibia

A

Epicondylus medialis/lateralis

245
Q

beenverdikking craniaal tussen beide condylen - de tuberositas tibiae loopt naar distaal kamvormig uit en vormt aldus op de voorzijde van de tibia een crista tibiae

A

tuberositas tibiae

246
Q

Malleolus medialis en malleolus lateralis

A

enkel - opvallende epicondylen op de zijdelingse kammen van de cochlea tibiae

247
Q

diafyse - lange schacht die proximaal een driehoekige doorsnede heeft en distaal eerder een rond profiel vertoont

A

Corpus tibiae

248
Q

de facies medialis die effen en vlak is en naar distaal rechtstreeks onder de huis komt te liggen

A

Planum cutaneum tibiae

249
Q

typisch gewrichtsvlak op de distale epifyse, die bestaat uit 2 diepe sagittale groeven die in het midden van elkaar gescheiden zijn door een kam en zijdelings begrensd door kammen

A

Cochlea tibiae

250
Q

kuitbeen

A

Fibula - ligt langs de caudolaterale rand van de tibia en is duidelijk het zwakste been van de ossa crusis

251
Q

proximale epifyse (fibula)

A

Caput fibulae

252
Q

diafyse (fibula)

A

Corpus fibulae

253
Q

gevormd door de distale epifyse (fibula)

A

Malleolus lateralis

254
Q

Crurale rij

A

rij dichtstbij de voetwortelbeenderen

255
Q

katrolbeen

A

Talus - met trochlea tali - katrolvormige corpus tali, is opgebouwd uit 2 zware kammen en een middengroeve

256
Q

hielbeen

A

calcaneus - neemt het lateroplantaire deel van de crurale rij in

257
Q

Tuber calcanei (hielbeen)

A

steekt ver naar proximaal uit

258
Q

Sustentaculum tali (hielbeen)

A

steekt naar mediaal uit en articuleert met de talus door middel van meerdere gewrichtsvlakken

259
Q

Processus coracoideus (hielbeen)

A

laterale beenpunt die langs de talus in de richting van de malleolus lateralis loopt

260
Q

Metatarsale rij

A

rij dichtstbij middenvoetsbeenderen

261
Q

Os tarsale primum (metatarsale rij)

A

ligt meest mediaal

262
Q

Os tarsale secundum (metatarsale rij)

A

vormt vooral contact met digitus II

263
Q

Os tarsale tertium (metatarsale rij)

A

articuleert in hoofdzaak met digitus III - lijkt op os tarsi centrale, maar is kleiner

264
Q

Os tarsale quartum (metatarsale rij)

A

articuleert met digitus IV en met digitus V, voor zover aanwezig - het is merkelijk hoger dan de andere distale tarsaalbeentjes en draagt hoofdzakelijk de calcaneus

265
Q

Spatbeentje

A

enkel bij paard - os tarsale primum en os tarsale II

266
Q

middenvoetsbeenderen - gelijken zeer sterk op de metacarpaalbeenderen

A

Ossa metatarsalia

267
Q

knobbelige verdikking als uiteinde van het pecten

A

Eminentia iliopubica

268
Q

Heupbeen

A

os coxae

269
Q

Knieholte

A

poples - regio poplitea

270
Q

Middenvoet of pijp

A

metatarsus

271
Q

Bekkeningang

A

apertura pelvis cranialis

272
Q

Bekkenuitgang

A

apertura pelvis caudalis

273
Q

darmbeen

A

Os ilium

274
Q

schaambeen

A

Os pubis

275
Q

zitbeen

A

Os ischii

276
Q

Skelet van de achtervoet

A

skeleton pedis

277
Q

tarsaalbeenderen/voetwortelbeenderen

A

Ossa tarsi

278
Q

Kootbeen

A

phalanx proximalis - os compedale - is dubbel zo lang als breed - de palmaire zijde vertoont V-vormige beenlijsten

279
Q

Corpus humeri

A

diafyse van de humerus

280
Q

Condylus humeri

A

de distale epifyse die cilindervormig is

281
Q

Kroonbeen

A

phalanx media - os coronale - is even breed als lang

282
Q

Hoefbeen

A

phalanx distalis - os ungulare - heeft typische hoefvorm en bestaan uit 3 vlakken, die door 2 scherpe randen van elkaar zijn afgeleid

283
Q

trochlea radii

A

distale epifyse van de radius, is onregelmatig en aangepast aan de verschillende beentjes van de carpus

284
Q

laterale epicondyl van de crista transversa

A

processus styloideus ulnae

285
Q

Handwortelbeenderen

A

ossa carpi

286
Q

Basis (Basiskootje of kootbeen)

A

proximale epifyse met uitgehold gewrichtsvlak en met zijdelings bandknobbeltjes voor de aanhechting van de gewrichtsbanden

287
Q

Corpus (Basiskootje of kootbeen)

A

diafyse

288
Q

Trochlea (Basiskootje of kootbeen)

A

distale epifyse met gewelfd gewrichtsoppervlak en met zijdelingse banknobbeltjes en - groefjes

289
Q

kleine sesambeentjes aan de dorsale zijde van de tenen, ze zijn ingebed in de strekpezen van de tenen en blijven meestal kraakbenig

A

Ossa sesamoidea dorsalia

290
Q

verdikking van de dorsomediale punt van de darmbeenvleugel

A

tuber sacrale

291
Q

Trochlea ossis femoris

A

neemt het craniale deel van de distale epifyse in en is bekleed met kraakbeen - in de trochlea glijdt de knieschijf

292
Q

centrale rij

A

rij tussen crurale rij en metatarsale rij - met os tarsi centrale, afgeplat bot dat de talus ondersteunt en zelf rust op het os tarsale I, II en III

293
Q

teenkootjes

A

Ossa digitorum pedis