Leerdoelen - osteologie Flashcards

1
Q

Mediane doorsnede

A

mediaan vlak - planum medianum - de doorsnede precies door de middenlijn van de wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Mediaan

A

gelegen in het mediaan vlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mediaal

A

van lateraal naar mediaan - dichterbij of verlopend naar het mediaan vlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Lateraal

A

zijkant - meest verwijdert van het mediane vlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Rechts

A

dexter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Links

A

sinister

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sagittaal

A

overlangs niet net in het midden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Axiaal

A

dichtbij de as gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Abaxiaal

A

verder van de as gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dwarse (transversale) doorsnede

A

plana transversalia - staan loodrecht op de lengte-as van het lichaam, de kop of de ledematen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Craniaal

A

naar de kop gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Rostraal

A

snuitaanzicht - iets dat voor de kop gelegen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Caudaal

A

naar de staart gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Proximaal

A

dichtbij de romp gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Distaal

A

naar de tenen - verder van de romp gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dorsale (horizontale) doorsnede

A

plana dorsalia - horizontaal - lopen op de romp evenwijdig met de wervelkolom - zijde van het hoofd of de ledematen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Dorsaal

A

verlopend naar de bovenzijde van de romp/rug of voetrug/handrug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ventraal

A

in de richting van de buik, handpalm/voetzool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Palmair

A

naar achterzijde van de voorvoet/handpalm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Plantair

A

naar de achterzijde van de achtervoet/voetzool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Groeischijf

A

= groeiplaat = epifysair kraakbeen = cartilago physialis - aanwezig tussen de diafyse en de epifyse bij lange beenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Lang bot

A

os longum - de lange beenderen - bv. humerus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Kort been

A

os breve - korte beenderen - bv. handwortel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Onregelmatig bot

A

os irregulare - wervels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Compact (cortical) bot
(substantia compacta) dicht beenweefsel die zich aan de buitenzijde van de beenderen bevindt, geeft sterkte en stevigheid aan het been
26
Spongieus (trabeculair) bot
(substantia spongiosa) bevindt zich aan de binnenzijde van het compacte beenweefsel en is opgebouwd uit beenbalken
27
Mergholte
cavum medullare - holte of ruimte waarin het beenmerg zich bevindt, omgeven door compact en spongieus beenweefsel
28
Beenvlies
periost - bindweefsellaagje waarmee elk been is overtrokken. Uiterst belangrijk voor de diktegroei en voor herstel na letsel
29
Perichondrium
kraakbeenvlies, bv. ter hoogte van de ribben en het sternum
30
Gewrichtskraakbeen
cartilago articularis - bedekt de beenderen op de plaatsen waar zij ten opzichte van elkaar bewegen
31
Epifyse
uiteindes van de diafyse, zijn op hun vrije uiteinde bekleed met gewrichtskraakbeen
32
Apofyse
zware botuitsteeksels die niet bekleed zijn met gewrichtskraakbeen, maar waarop spieren of pezen vasthechten
33
Diafyse
schacht, middenstuk
34
Metafyse
Metafyse het rafelige uiteinde van de diafyse, waar het groeikraakbeen aansluit op de diafyse en de verbening optreedt
35
Voorhoofdsbeen
os frontale - vormt samen met het wand- en slaapbeen het schedeldak
36
Wandbeen
os parientale - vormt samen met het slaap- en voorhoofdsbeen het schedeldak
37
Slaapbeen
os temporale - vormt samen met het wand- en voorhoofdsbeen het schedeldak
38
Wiggebeenderen
ossa sphenoidalia - twee onpare beenderen die samen met het achterhoofdsbeen de schedelbasis vormen
39
Achterhoofdsbeen
os occipitale - vormt samen met de wiggebeenderen de schedelbasis
40
Zeefbeen
os ethmoidale - vormt de rostrale begrenzing van de schedelholte
41
Jukbeen
os zygomaticum - vormt het craniale deel van de jukboog
42
Neusbeen
os nasale - lijnt de neusrug af
43
Traanbeen
os lacrimale - gelegen aan de mediale rand van de orbita
44
Bovenkaaksbeen
maxilla - veruit het grootste bot van de bovenschedel, in de ventrolaterale rand zijn de bovenkiezen ingeplant, naar mediaal loopt dit bot door middel van een horizontale beenplaat uit in het harde gehemelte
45
Snijtandsbeen
os incisivum - hierin zijn bij de meeste diersoorten de bovensnijtanden geplaatst
46
Gehemeltebeen
os palatinum - vormt samen met het snijtandsbeen en de maxilla het harde gehemelte
47
Vleugelbeen
os pterygoideum - sluit caudomediaal aan op het gehemeltebeen en is uitwendig niet waarneembaar
48
Ploegschaarbeen
os vomer - dun langwerpig bot met een V-vormig profiel, gelegen in de mediaanlijn tussen het harde gehemelte en de schedelbasis
49
Snuitbeen
os rostrale - onpaar been dat voorkomt in de neusschijf van varkens
50
Onderkaak
mandibula - bestaat uit 2 symmetrische helften die alleen rostraal met elkaar verbonden zijn door middel van een beenderige of kraakbeenderige naad
51
Tongbeen
os hyoideum - zich achteraan in de tong bevindend been, bestaande uit verschillende kleine been- en kraakbeenstukjes
52
Fontanellen
fonticuli - bindweefselstroken die bij jonge dieren de beenderen van de bovenschedel nog onderling verbinden
53
Beendernaden
suturae - steeds smaller wordende naden, ontstaan uit de fontanellen
54
Hersenschedel
cranium/neurocranium - vormt het caudodorsale gedeelte van de schedel en omsluit de schedelholte (cavum cranii)
55
hersenschedelbeen
Ossa cranii
56
schedelholte
Cavum cranii
57
Neusholte
cavum nasi - wordt door een neusseptum rechter holte ingedeeld en bevat neusopeningen (septum nasi) in een linker en (nares)
58
Mondholte
cavum oris - is dorsaal afgesloten door het harde gehemelte en wordt beiderzijds begrensd door de mandibula
59
Schedeldak
calvaria - wordt gevormd door het os frontale, os parietale en os temporale
60
Schedelbasis
basis cranii - bestaat uit 2 onpare ossa sphenoidalia en het basale deel van het onpare os occipitale
61
Slaapgroeve
fossa temporalis - bevindt zich zijdelings van de hersenschedel en er is een zware kauwspier in gelegen
62
Oogkas
orbita - hierin is de oogbol met bijhorende oogspieren gelegen
63
gat in maxilla - voor oogkas - onder infraorbitale groeve
Foramen infraorbitale
64
Jukboog
arcus zygomaticus - het caudale deel wordt gevormd door het slaapbeen en draagt op zijn ventrale zijde een gewrichtsvlak (facies articularis) voor articulatie met de mandibula
65
Uitwendige gehooropening/oorgang
porus/meatus acusticus externus - onderdeel van het os temporale die samen met de trommelholte en het rotsbeen het gehoororgaan omsluiten
66
Sesambeen
os sesamoideum - kleine ronde beentjes - pezen lidmaten
67
Achterhoofdsopening
foramen magnum - hierlangs komen de hersenstam en de omringende hersenvliezen in verbinding met het ruggenmerg respectievelijk de ruggenmergvliezen
68
Achterhoofdsknobbel
condylus occipitalis - zijn met kraakbeen bekleed en passen in de uitgeholde voorste gewrichtsvlakken
69
Processus paracondylaris - processus jugularis
knobbel op achterhoofd - verbindingsstuk met atlaswervel - bevindt zich zijdelings van elke condylus occipitalis, er zitten meerdere spieren op vast
70
Aangezichtsschedel
facies of splanchnocranium - wordt gevormd door verschillende parige beenderen
71
Trommelholte
bulla tympatica
72
aangezichtsschedelbeen
Ossa facei
73
Rotsbeen
pars petrosa
74
Neusseptum
septum nasi
75
Achterste neusopeningen
choanae - hiermee staat de neusholte ventrocaudaal in verbinding met de keelholte
76
Neusbijholten
sinus paranasales - onregelmatige luchtruimten, die langs kleine openingen met de neusholte in verbinding staan
77
voorhoofds sinus
Sinus frontales
78
sinus in de bovenkaak
Sinus maxillaris
79
Schaar (tussen linker en rechter manibulae)
spatium intermandibulare - ruimte tussen linker en rechter mandibula
80
inkeping aan de onderrnd van de mandibula waar belangrijke bloedvaten liggen
Incisura vasorum facialium - inkeping aan de onderrnd van de mandibula waar belangrijke bloedvaten liggen
81
onderste deel van de mandibulae
Corpus mandibulae - hierop zijn de tanden ingeplant
82
bovenste deel van de mandibulae
Ramus mandibulae - platte, verticale beenplaat
83
Kingat
foramen mentale - uitmonding van de canalis mandibulae, waarin leidingen liggen voor voeding en bezenuwing van de tanden en de onderlip
84
bult die aansluti aan os temporale, omhooggericht
Processus coronoideus - hierop grijpt de stevige bovenste kauwspier aan
85
cilindervormig uitsteeksel
Processus condylaris - is met kraakbeen bekleed en articuleert met het os temporale en vormt aldus het kaakgewricht
86
Onderdelen tongbeen - hyoideum
Tympanphyoit , stylohyoit , epihyoit, ceratohyoit, basihyoid, thyrohyoit
87
Wervelfomule hond
7 halswervels, 13 rugwervels, 7 lendenwervels, 3 sacraalwervels, 18-23 staartwervels
88
Wervelfomule kat
7 halswervels, 13 rugwervels, 7 lendenwervels, 3 sacraalwervels, 20-24 staartwervels
89
Wervelfomule paard
7 halswervels, 18 rugwervels, 6 lendenwervels, 5 sacraalwervels, 15-21 staartwervels
90
Wervelfomule rund
7 halswervels, 13 rugwervels, 6 lendenwervels, 5 sacraalwervels, 18-21 staartwervels
91
Neusschelpen
conchae nasales - dunne, spiraalvormig opgekrulde beenlamellen
92
Zeefbeenderen
ethmoturbinalia
93
Wervellichaam
corpus vertebrae - cilindrische beenmassa met bolle craniale voorzijde (extremitas cranialis ) en een holle caudale achterzijde (extremitas caudalis ). De dorsale zijde is afgeplat en vertoont een longitudinale dorsale bandlijst (crista dorsalis ) met zijdelings ervan kleine openingen voor de bloedvaten die het wervellichaam voeden. Op de ventrale zijde van het wervellichaam bevindt zich eveneens een longitudinale beenlijst (crista ventralis )
94
Wervelfomule varken
7 halswervels, 14-15 rugwervels, 6-7 lendenwervels, 4 sacraalwervels, 20-23 staartwervels
95
ethmoturbinalia
nares
96
ruime, zijdelings gerichte opening, gevormd door de caudale en de craniale inkeping van 2 opeenvolgende wervels
Foramen intervertebrale
97
nauwe ruimte tussen de wervelbogen van de opeenvolgende wervels
Spatium interacruale
98
Spinaaluitsteeksels
processus spinosus - een onpaar uitsteeksel dat in het mediane vlak op de wervelboog vastzit en naar dorsaal uitsteekt. Het biedt ruime aanhechting aan spieren
99
Dwarsuitsteeksels
processus transversus - ontspringen beiderzijds op de overgang wervelboog-wervellichaam en zijn naar lateraal gericht. Bieden eveneens ruime aanhechting voor spieren
100
komen parig voor op de voorzijde van de wervelboog en zijn bekleed met gewrichtskraakbeen
Processus articularis craniales
101
komen parig voor op de achterzijde van de wervelboog en zijn bekleed met gewrichtskraakbeen
Processus articularis caudales
102
doorboort de dwarsuitsteeksels aan hun basis, dus ter hoogte van hun aanhechtingsplaats op de wervel
Foramen transversarium
103
Atlas
1e halswervel - drager
104
Atlasvleugels
alae atlantis - vleugelvormige beenplaten die de dwarsuitsteeksels vervangen
105
diepe gewrichtskommen waarin de achterhoofdsknobbels passen - ja-gewricht
Foveae articulares craniales
106
ondiepe gewrichtvlakken die articuleren met de voorzijde van de axis
Foveae articulares caudales
107
Axis
2e halswervel - draaier
108
rondvormig uitsteeksel. Dit vertegenwoordigt het lichaam van de atlas, dat met dit van de axis vergroeid is - de tand draagt ventraal en zijdelings kraakbeen voor articulatie met de fovea dentis op de atlas
Dens axis
109
een zwaar kamvormig spinaal uitsteeksel die uitloopt op de ventraalgerichte caudale gewrichtsvlakken
Crista axis
110
gewrichtskommetje voor een rib, gelegen bij de overgang tussen wervellichaam en wervelboog, dit zowel craniaal als caudaal
Fovea costalis craniales/caudales
111
de rugwervel waarvan het spinaaluitsteeksel een verticale stand aanneemt
Vertebra anticlinalis
112
Schoftstreek
regio interscapulairs - gevormd door de voorste spinaaluitsteeksels die wat caudaal hellen
113
zeer lange dwarsuitsteeksels op de lendenwervels
Processus costales
114
zeer ruime ruimte tussen de wervels van de lendenwervels (mogelijke punctieplaats bij carnivoren)
Spatium interarcuale lumbosacrale
115
Bekkenzijde
facies pelvina - hierop zijn de vergroeiingsplaatsen van de wervellichamen te zien als dwarse lijnen
116
de cranioventrale rand van het eerste wervellichaam die iets kamvormig kan uitsteken - een van de referentiepunten om de bekkeningang te meten
Promontorium
117
Sacraalvleugel
ala sacralis - het craniale deel van de pars lateralis die zwaar is en uitsteekt als een vleugel
118
oorvormig kraakbeenvlak gedragen door de dorsale zijde van de sacraalvleugel
Facies aurocularis
119
Staartwervel
vertebrae caudales - bij de vleeseters en het rund komen aan de ventrale zijde van de wervellichamen hemale uitsteeksels (processus hemales) voor. Zij ontspringen beiderzijds en kunnen eventueel vergroeien tot een boog (arcus hemalis )
120
Hemale uitsteeksels
processus hemales
121
Wervelboog
arcus vertebrae - bestaat uit een linker en rechter beenplaat (lamina arcus vertebrae ) die vastzitten op de dorsolaterale zijde van het wervellichaam en die in de mediaanlijn samenkomen. De naar dorsaal gerichte wervelboog omsluit aldus een ruime opening of wervelgat (foramen vertebrale ). De opeenvolgende wervelgaten vormen het wervelkanaal (canalis vertebralis ) waarin het ruggenmerg met ruggenmergvliezen gelegen is
122
Wervels
vertebrae
123
Rib hals
collum costae - zondert het irbbenhoofd af van de ribknobbel
124
Ribknobbel
tuberculum costae - steekt dorsaalwaarts uit en draagt een gewrichtsvlak voor articulatie met het gewrichtskraakbeen op het dwarsuitsteeksel van het meest caudale van de twee opeenvolgende wervels
125
Eigenlijke rib
Os costale - min of meer afgeplat
126
Ribkraakbeen
cartilage costalis - is vergroeid met het os castale zonder gewrichtsvorming - de ribkraakbeenderen buigen duidelijk af naar craniaal
127
Ribbenboog
arcus costalis - gevormd door de opeenvolgende ribkraakbeenderen die zich in elkaars verlengde leggen en onderling en met de laatste ware rib verbonden zijn
128
Intercostale ruimte
spatia intercostalia - de ruimten tussen de opeenvolgende ribben
129
Ware ribben/draagribben
costae verae - vormen gewricht met het sternum - vormen een stevige rechtsteekse verbinding tussen rugwervels en borstbeen - zijn weinig beweeglijk - bieden aanhechting aan spieren die de romp ophangen tussen de voorste ledematen
130
Valse ribben/ademhalingsribben
costae spuriae - hebben een puntig uitlopend ribkraakbeen dat geen gewricht vormt met het sternum - zijn beweeglijker dan de ware ribben
131
hemaalboog
Arcus hemalis
132
Wervelgat
foramen vertebrale
133
het craniale deel dat bestaat uit 1 sternebra, die craniaal verlengd is door een kraakbeenstuk - het manubrium draagt de gewrichtkom(men) voor 1e ribbenpaar
Manubrium sterni
134
bestaat uit een uiteenlopend aantal sternebrae - dit aantal staat in relatie met het aantal ware ribben - de gewrochtskommen liggen op de zijranden van het corpus
Corpus sterni
135
het xiphoid - bevat in regel 1 beenstuk dat verlengd is door een dorsoventraal afgeplatte kraakbeenplaat
Processus xiphoideus
136
Zwevende ribben
costae fluctuantes - ribben waarvan het ribkraakbeen van het laatste ribbenpaar zonder vergroeiing met andere ribben in de spierwand van de buik eindigt
137
Halswervels
vertebrae cervicales
138
Borstingang
voorste borstopening - apartura thoracis cranialis - is begrensd door de eerste ribben, de eerste rugwervel en het manubrium sterni
139
Achterste borstopening
apertura thoracis caudalis - is zeer ruim en wordt begrensd door de laatste rugwervel, de laatste rib, de ribbenboog en het xiphoid
140
teentopgangers
Unguligraad - de last van het gewricht komt terecht op een beperkte contactoppervlakte met de grond
141
teengangers
Digitigraad - het lichaamsgewricht is verdeeld over verschillende tenen
142
zoolgangers
Plantigraad - de voeten van de achterste ledematen komen bij het lopen over de gehele lengte in contact met de grond
143
Schouderblad
scapula - groot, plat been met driehoekige vorm, de lengte-as is cranioventraal gericht
144
Sleutelbeen
clavicula - verbindt het borstbeen met de scapula
145
Ravensbeksbeen
coracoid - vormt samen met scapula en clavicula de schoudergordel
146
opperarm
Brachium - wordt gevormd door de humerus
147
Onderarm/voorarm
antebrachium - wordt gevormd door de radius en ulna
148
Voorvoet
manus - wordt gevormd door carpus, metacarpus en digiti
149
Handwortel
carpus - rechthoekige stapeling van korte beenderen die gerangschikt zijn in twee horizontale rijen
150
Pijp of middenhand
metacarpus - lange beenderen die op dwarse doorsnede ovaal, dorsopalmair afgeplat profiel hebben
151
onpare, na elkaar gelegen beenstukken waaruit het borstbeen is opgebouwd
Sternebra
152
Rugwervels
vertebrae thoracicae
153
Schouderkraakbeen
cartilago scapulae - zit op de bovenrand (margo dorsalis) van de scapula
154
zondert de onderste hoek van de scapula een beetje af van de rest
Collum scapulae
155
ondiepe gewrichtskom waarin de kop van de humerus past
Cavitas glenoidalis
156
zware beenknobbel craniodorsaal van de gewrichtskom gelegen
Tuberculum supraglenoidale
157
zwak uitsteeksel op het tuberculum supraglenoidale - restant van het ravenbeksbeen
Processus coracoideus
158
lange beenkam die de buitenvlakte van het schouderblad indeelt in 2 ruimte groeven
Spina scapulae
159
groeve op de buitenvlakte van het schouderblad
Fossa supraspinata
160
groeve op de binnenvlakte van het schouderblad
Fossa infraspinata
161
puntig uitsteeksel op de scapula
Acromion
162
Tenen
digiti - iedere teen is opgebouwd uit 3 kootjes of falangen, er komen ook verschillende sesambeenderen voor
163
Lendenwervels
vertebrae lumbales
164
halfbolvormige kop op proximale epifyse van de humerus
Caput humeri - hierop ontspringen de buigers van de voet
165
zware kamvormige beenknobbel op de craniolaterale zijde van de epifyse
Tuberculum majus
166
zware kamvormige beenknobbel op de craniomediale zijde van de epifyse
Tuberculum minus
167
diepe groeve die de tuberculum majus en minus scheidt
Sulcus intertubercularis
168
botkam voor spieraanhechting vertraal van het tuberculum majus
Tuberositas deltoidea
169
gelegen ventraal van het tuberculum minus
Tuberositas teres major
170
Radius
spaakbeen - vormt samen met de ulna het skelet van de onderarm en is craniocaudaal afgeplat
171
proximale epifyse van de radius
Caput radii
172
uitpuilende bandknobbels zijdelings van het caput radii
Epicondylus lateralis / epicondylus medialis
173
duidelijke beenknobbel dorsomediaal op het caput radii
Tuberositas radii
174
mediale rand van de radius, goed voelbaar
Planum cutaneum
175
strekknobbel
Epicondylus lateralis - hierop ontspringen de stekkers van de voet
176
Sacrale wervels
vertebrae sacrales / os sacrum
177
zwaar uitsteeksel van de ulna dat ver proximaal voorbij het caput radii uitsteekt
Olecranon
178
proximale eindpunt van de incisura trochlearis dat past in de fossa olecrani van de humerus
Processus anconeus
179
craniomediaal uitstekend beenpunt - proximaal op de ulna
Processus coronoideus medialis/lateralis
180
Antebrachiale rij
rij van kootjes dichtstbij de onderarm
181
Haakbeentje - rekent men gewoonlijk bij de antebrachiale rij
os carpi accessorium
182
ligt eveneens onder de radius
Os carpi intermedium
183
ligt hoofdzakelijk onder de ulna en articuleert ook met het haakbeentje
Os carpi ulnare
184
gelegen onder het mediale deel van de radius
Os carpi radiale
185
Metacarpale rij
rij van kootjes dichtstbij de middenhandsbeentjes
186
ligt het meest mediaal en is bij de huisdieren ofwel gereduceerd ofwel verdwenen
Os carpale primum
187
articuleert in hoofdzaak met digitus II
Os carpale secundum
188
articuleert in hoofdzaak met digitus III
Os carpale tertium
189
ligt het meest lateraal, articuleert met de digitus IV en met de digitus V voor zover deze aanwezig is
Os carpale quartum
190
middenhandsbeenderen
Ossa metacarpalia
191
Basis (middenhandsbeenderen)
proximale epifyse van de middenhandsbeenderen, heeft lichtjes uitgehold gewrichtsvlak voor articulatie met carpaalbeentjes
192
Corpus - schacht (middenhandsbeenderen)
diafyse van de metacarpaalbeenderen die vrij lang is
193
Trochlea (middenhandsbeenderen)
distale epifyse met convex gewrichtsvlak, voor articulatie met een digitus
194
Griffelbeentjes paard (middenhandsbeenderen)
os metacarpale II en IV
195
Vingerkootjes/teenkootjes
phalanx proximalis - os compedale
196
Basiskootje of kootbeen
phalanx proximalis of os compale
197
Middenkootje of kroonbeen
phalanx media of os coronale - verkleinde uitgave van de proximale phalanx, de lengte is ongeveer de helft van het proximale kootje
198
proximale sesambeentjes
ossa sesamoidea proximalia - zijn parig en gelegen ter hoogte van het proximale, eerste, teengewricht
199
Distale sesambeentje
straalbeentje - os sesamoideum distale - is gelegen ter hoogte van het distale, derde, teengewricht
200
mediale epicondyl van de crista transversa
Processus styloideus radii
201
Rib
costa
202
Bekken
pelvis - gevormd door de beiderzijdse heupbeenderen en het sacrum
203
Dij
femur - regio femoris - heeft als beenderige basis het os femoris/dijbeen
204
Bekkengordel
cingulum membri pelvini - bestaat uit 3 beenderen die samen het heupbeen vormen
205
Ribbenhoofd
caput costae
206
Onderbeen
schenkel - crus - gebied van de tibia en fibula
207
Knie
genus - vormt de overgang tussen het os femoris naar de tibia-fibula, de achterzijde van deze streek is wat uitgehold tot knieholte
208
Borstbeen
sternum
209
schenkel
pes - onderbeen
210
Teen
digitus
211
Heupbeenderen
ossa coxae - zijn parig en vormen de bekkengordel
212
vergroeiing van de twee heupbeenderen
symphysis pelvina
213
Sprong
tarsus - waarvan de calcaneus de basis vormt van de hiel
214
Borstkas
thorax
215
Kootjes
Phalanges
216
opperarmbeen
Humerus
217
Darmbeenzuil
corpus ossis ilii - start vanuit het acetabulum en wordt naar craniaal toe een stevig afgerond beenstuk
218
Darmbeenvleugel
ala ossis ilii - vervolg van de darmbeenzuil, die de sacraalvleugel bedekt
219
oorvormig kraakbeenvlak op de onderzijde van het ilium, dat articuleert met het gelijkmatig vlak op het sacrum
Facies auricularis
220
hier komen darm-, schaam-, en zitbeen samen - ventrolateraal gerichte gewrichtskom waarin de kop van het dijbeen past
Acetabulum
221
buigknobbel
Epicondylus medialis
222
helpt het acetabulum vormen en heeft een naar mediaal gerichte tak
Corpus ossis pubis
223
de craniale rand van de ramus cranialis
Pecten ossis pubis
224
Heupknobbel
tuber coxae - verdikking van de ventrolaterale punt van de darmbeenvleugel
225
ellepijp
Ulna
226
Zitbeenplaat
tabula ossis ischii - dikke beenplaat
227
Zitbeenknobbel
tuber ischiadicum - zware knobbel op uiteinde van de zitbeenplaat
228
boogvormige inkeping op de achterrand van beiderzijdse beenplaten
Arcus ischiadicus foramen obturatum
229
dijbeen
Os femoris - femur - lang been met cranioventraal lengteverloop en is zeer fors gebouwd omdat er talrijke zware spieren op aangrijpen
230
Femurkop
caput ossis femoris - halfbolvormige structuur die naar mediaal uitsteekt - vangt het gewichtvan de achterhand op
231
Femurhals
collum ossis femoris - zondert de femurkop af van de diafyse
232
Femurschacht
corpus ossis femoris - is craniaal en zijdelings glad van uitzicht, maar de caudale zijde vertoont uitsteeksels, beenlijsten en eventueel puntjes voor spieraanhechtingen
233
zwaar beenuitsteeksel dat de laterale helft van de proximale epifyse inneemt - de trochanter major is een hefboom voor spieraanhechting
Trochanter major
234
iets minder duidelijk beenknobbel aan de mediale zijde van de schacht, dichtbij femurkop en - hals gelegen
Trochanter minor
235
zeer opvallend beenuitsteeksel dat lateraal en dicht bij de trochanter major gelegen is - enkel bij paard
Trochanter tertius
236
halfcilindrische structuren die overtrokken zijn met kraakbeen en van elkaar gescheiden worden door een fossa intercondylaris
Condylus lateralis/medialis
237
zware beenverdikkingen op de abaxiale zijde van iedere condyl
epicondylus lateralis/medialis
238
fabella - beentje van Vesalius
os sesamoideum musculi gastrocnemii - sesambeentje dat bij sommige dieren aanwezig is in de spieren rond de knie
239
knieschijf
Patella - grootste sesambeen van het lichaam en bevindt zich op het verloop van de eindpees van de strekspier van de knie
240
cruraalbeenderen
Ossa cruris - vormen de benige basis van het onderbeen of schenkel en omvatten tibia en fibula
241
scheenbeen
Tibia - lang stevig been met een brede proximale epifyse, een lange diafyse en een diep ingesneden distale epifyse
242
zijn bijna vlak en worden daarom in het klinische taalgebruik meestal aangeduid als tibiaal pateau
Condylus medialis/lateralis
243
scheidt de 2 condylen van de tibia
Eminentia intercondylaris
244
verdikking van de abaxiale zijde van elk condyl van de tibia
Epicondylus medialis/lateralis
245
beenverdikking craniaal tussen beide condylen - de tuberositas tibiae loopt naar distaal kamvormig uit en vormt aldus op de voorzijde van de tibia een crista tibiae
tuberositas tibiae
246
Malleolus medialis en malleolus lateralis
enkel - opvallende epicondylen op de zijdelingse kammen van de cochlea tibiae
247
diafyse - lange schacht die proximaal een driehoekige doorsnede heeft en distaal eerder een rond profiel vertoont
Corpus tibiae
248
de facies medialis die effen en vlak is en naar distaal rechtstreeks onder de huis komt te liggen
Planum cutaneum tibiae
249
typisch gewrichtsvlak op de distale epifyse, die bestaat uit 2 diepe sagittale groeven die in het midden van elkaar gescheiden zijn door een kam en zijdelings begrensd door kammen
Cochlea tibiae
250
kuitbeen
Fibula - ligt langs de caudolaterale rand van de tibia en is duidelijk het zwakste been van de ossa crusis
251
proximale epifyse (fibula)
Caput fibulae
252
diafyse (fibula)
Corpus fibulae
253
gevormd door de distale epifyse (fibula)
Malleolus lateralis
254
Crurale rij
rij dichtstbij de voetwortelbeenderen
255
katrolbeen
Talus - met trochlea tali - katrolvormige corpus tali, is opgebouwd uit 2 zware kammen en een middengroeve
256
hielbeen
calcaneus - neemt het lateroplantaire deel van de crurale rij in
257
Tuber calcanei (hielbeen)
steekt ver naar proximaal uit
258
Sustentaculum tali (hielbeen)
steekt naar mediaal uit en articuleert met de talus door middel van meerdere gewrichtsvlakken
259
Processus coracoideus (hielbeen)
laterale beenpunt die langs de talus in de richting van de malleolus lateralis loopt
260
Metatarsale rij
rij dichtstbij middenvoetsbeenderen
261
Os tarsale primum (metatarsale rij)
ligt meest mediaal
262
Os tarsale secundum (metatarsale rij)
vormt vooral contact met digitus II
263
Os tarsale tertium (metatarsale rij)
articuleert in hoofdzaak met digitus III - lijkt op os tarsi centrale, maar is kleiner
264
Os tarsale quartum (metatarsale rij)
articuleert met digitus IV en met digitus V, voor zover aanwezig - het is merkelijk hoger dan de andere distale tarsaalbeentjes en draagt hoofdzakelijk de calcaneus
265
Spatbeentje
enkel bij paard - os tarsale primum en os tarsale II
266
middenvoetsbeenderen - gelijken zeer sterk op de metacarpaalbeenderen
Ossa metatarsalia
267
knobbelige verdikking als uiteinde van het pecten
Eminentia iliopubica
268
Heupbeen
os coxae
269
Knieholte
poples - regio poplitea
270
Middenvoet of pijp
metatarsus
271
Bekkeningang
apertura pelvis cranialis
272
Bekkenuitgang
apertura pelvis caudalis
273
darmbeen
Os ilium
274
schaambeen
Os pubis
275
zitbeen
Os ischii
276
Skelet van de achtervoet
skeleton pedis
277
tarsaalbeenderen/voetwortelbeenderen
Ossa tarsi
278
Kootbeen
phalanx proximalis - os compedale - is dubbel zo lang als breed - de palmaire zijde vertoont V-vormige beenlijsten
279
Corpus humeri
diafyse van de humerus
280
Condylus humeri
de distale epifyse die cilindervormig is
281
Kroonbeen
phalanx media - os coronale - is even breed als lang
282
Hoefbeen
phalanx distalis - os ungulare - heeft typische hoefvorm en bestaan uit 3 vlakken, die door 2 scherpe randen van elkaar zijn afgeleid
283
trochlea radii
distale epifyse van de radius, is onregelmatig en aangepast aan de verschillende beentjes van de carpus
284
laterale epicondyl van de crista transversa
processus styloideus ulnae
285
Handwortelbeenderen
ossa carpi
286
Basis (Basiskootje of kootbeen)
proximale epifyse met uitgehold gewrichtsvlak en met zijdelings bandknobbeltjes voor de aanhechting van de gewrichtsbanden
287
Corpus (Basiskootje of kootbeen)
diafyse
288
Trochlea (Basiskootje of kootbeen)
distale epifyse met gewelfd gewrichtsoppervlak en met zijdelingse banknobbeltjes en - groefjes
289
kleine sesambeentjes aan de dorsale zijde van de tenen, ze zijn ingebed in de strekpezen van de tenen en blijven meestal kraakbenig
Ossa sesamoidea dorsalia
290
verdikking van de dorsomediale punt van de darmbeenvleugel
tuber sacrale
291
Trochlea ossis femoris
neemt het craniale deel van de distale epifyse in en is bekleed met kraakbeen - in de trochlea glijdt de knieschijf
292
centrale rij
rij tussen crurale rij en metatarsale rij - met os tarsi centrale, afgeplat bot dat de talus ondersteunt en zelf rust op het os tarsale I, II en III
293
teenkootjes
Ossa digitorum pedis