Leerdoelen - splanchnologie - ademhalingsstelsel Flashcards

1
Q

Het ademhalingsstelsel

A

apparatus respiratorius - longen, neus, neuskeel, strotterhoofd, luchtpijp, luchtpijptakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De neus

A

nasus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De neusgaten

A

nares

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Planum nasale

A

neusspiegel - de zone is beperkt tot een gebied rond en tussen de neusopeningen en bevat de doorlopende lipgroeve - hond - kat - kleine herkauwers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Lipgroeve

A

philtrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Planum nasolabiale

A

neusspiegel - ook het rostrale deel van de bovenlip is erbij betrokken - rund

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Planum rostrale

A

neusschijf - de bovenlip is er eveneens bij betrokken en vormt met de zone rond de neusopeningen een schijfvormige structuur - varken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De neusholte

A

cavum nasi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cavum nasi

A

neusholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Septum nasi

A

wordt de neusholte mee ingedeeld in een linker en rechter neusholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vestibulum nasi

A

voorste gedeelte van de neusholte die bekleed is met cutaan slijmvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Traankanaal

A

ostium nasolactimale - overgang tussen het vestibulum en de resporatorische zone mondt hierin uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Neusschelpen

A

conchae - dunne, opgerolde beenplaten, die bekleed zijn met een rijk doorbloed slijmvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Basislamel

A

zit lateraal vast op de benige zijwand van de neus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Spiraallamellen

A

basislamel die naar mediaal toe spiraalvormig opkrult of opsplitst in twee of meer spiraalvormig lamellen - omsluiten grillige ruimten die ofwel spleetvormig, recessus, ofwel blaasvormig, bullae, ofwel zeer ruim, sinus, zijn - blijven steeds in verbinding staan met de neusgangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dorsale neusschelp

A

concha nasalis dorsalis - lang en slank, hecht vast op het neusbeen en loopt naar rostraal uit op een rechte slijmvliesplooi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ventrale neusschelp

A

concha nasalis ventralis - meestal korter en breder dan de dorsale neusschelp, hecht vast op de maxilla en loopt naar rostraal toe uit op een brede slijmvliesplooi die vaak uitwendig zichtbaar is ter hoogte van de neusvleugels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Middenste neusschelp

A

concha nasalis media - veel kleiner, ligt veel meer caudaal in de neusholte tussen de dorsale en venrale neusschelp en dichtbij de zeefbeenschelpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Zeefbeenschelpen

A

ethmoturbinalia - talrijk in de diepte van de neusholte - hechten caudaal vast op het zeefbeen en bekleed met reukepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Dorsale neusgang

A

meatus nasi dorsalis - reukgang - ligt boven de dorsale neusschelp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Middenste neusgang

A

meatus nasi medius - sinusgang - is begrensd door de dorsale en ventrale neusschelpen - monden de paranasale sinussen uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Ventrale neusgang

A

meatus nasi ventralis - ademgang - is gelegen tussen de ventrale neusschelp en de neusholte bodem - ruimste gang - loopt uit op de choanae - is de rechtsteekse weg voor de luchtpassage voor de ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Gemeenschappelijke neusgang

A

meatus nasi communis - is het hoge maar spleetvormige lumen van de neusholte dat langs het neusseptum gelegen is - reikt van de neusrug tot op de neusbodem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Zeefbeengangen

A

meatus ethmoidales - tussen de zeefbeenschelpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Neusnevenholten

A

met lucht gevulde ruimten in de schedelbeenderen - respiratorische epitheel dat de neusholte bekleed, vertoont op verschillende plaatsen grote uitzakkingen die uitpuilen in de schedelbeenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Neusbijholten

A

met lucht gevulde ruimten in de schedelbeenderen - respiratorische epitheel dat de neusholte bekleed, vertoont op verschillende plaatsen grote uitzakkingen die uitpuilen in de schedelbeenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Sinus nasales

A

met lucht gevulde ruimten in de schedelbeenderen - respiratorische epitheel dat de neusholte bekleed, vertoont op verschillende plaatsen grote uitzakkingen die uitpuilen in de schedelbeenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Het organum vomeronasale

A

orgaan van Jacobson - in het rostrale deel van de neusbodem - primitief reukorgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

De neuskeel

A

nasopharynx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

De larynx

A

strottenhoofd - stevig aanvoelende verbinding tussen de keel en de luchtpijp - ventraal in de keel functie, ademhaling, slikken en vocalisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Larynxwand

A

bestaat uit 5 larynxkraakbeenderen onderling verbonden door middel van gewrichtjes, ligamenten en talrijke dwarsgetreepte spiertjes met een fijne reflectorische innervatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Larynxholte

A

cavum laryngis - bepalend voor de passage lucht en voor de geluidsvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Epiglottiskraakbeen

A

cartilago epiglottica - strotteklep - het onpare epiglottiskraakbeen is een klepvormige stuctuur die het rostroventrale deel van de larynx vormt en die zowel ventraal als dorsaal met een slijmvlies overtrokken is - apex, scherpe voorrand - basis, caudaal breder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Het schildkraakbeen

A

carilago thyroidea - thyroid - onpaar kraakbeen dat bestaat uit twee ruime zijplaten die ventraal smamenkomen in een stevig verbindingsstuk of corpus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Zijplaten

A

lamina dextra en lamina sinistra - hebben dorsaal een rostrale hoorn die gewricht vormt met het thyrohyoid en een caudale uitloper die een gewricht vormt met het cricoid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Corpus van schildkraakbeen

A

stevige mediane kraakbeenplaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Incisura thyroidea caudalis

A

diepe caudale insnijding van de corpus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Ringkraakbeen

A

cartilago cricoidea - cricoid - stevige kraakbeenring die niet vervormbaar is in een grotere diameter heeft dan de tracheaalringen - vorm van een zegelring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Lamina van ringkraakbeen

A

bovenplaat - is duidelijk breder dan de rest van het cricoid - arcus die versmalt naar ventraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Crista mediane van ringkraakbeen

A

zware mediane kam die de bovenplaat draagt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Arykraakbeenderen

A

cartilago arytaenoideae - arytenoid - parig - onderling geen rechtstreeks contact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Processus vocalis van de arykraakbeenderen

A

afgeronde ventrale hoek - hier ontspringen de stembanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Processis corniculatus van de arykraakbeenderen

A

hoornvormig uitsteeksel op de rostrodorsale hoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Processus mescularis van de arykraakbeenderen

A

zware spierkam op de caudodorsale hoek - meerdere larynxspieren hechten hierop aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

De larynxholte

A

cavum laryngis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Larynxholte

A

cavum laryngis - limiterend voor de passage van lucht is tevens bepalend voor de geluidsvorming - opgedeeld in 3 componenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Vestibulum laryngis

A

larynxholte - vormt de toegang tot de larynx - wordt begrensd door de larynxkroon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Larynxkroon

A

bestaat uit de epiglottis, de arykraakbeenderen en de beiderzijdse mucosaplooi die deze structuren beiderzijds verbindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Rima glottidis

A

glottis - larynxholte - nauwste punt van de ademhalingsweg en heeft een ruitvormig lumen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Stembanden

A

rima glottidis - de onderste helft van de glottis - v-vormig - wordt omsloten door de linker en rechter stembanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Echte stemband

A

plica vocalis - rima glottidis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Valste stemband

A

plica vestibularis - rima glottidis - ligt meer rostraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Ventriculus laryngis

A

zakje van Morgagni - rima glottidis - zakvormige uitstulping van de larynxmucosa die tussen beide stembanden naar lateraal uitpuilt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Rima respiratoria

A

rima glottidis - het dorsale deel van de glottisspleet dat door de arykraakbeenderen begrneds wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Rima vocalis

A

stemspleet - rima glottidis - ventrale deel van de glottisspeet dat door de stembanden begrensd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Cavum infraglotticum

A

larynxholte - diepste deel van de larynxholte dat caudaal van de glottis gelegen is, begrensd wordt door de cricoid en aansluit op het lumen van de trachea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Neusademen

A

de punt van de epiglottis ligt dorsaal op de caudale rand van het zachte gehemelte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Mondademen

A

het zachte gehemelte wordt opgeheven zodat de nasopharynx gedeeltelijk afgesloten wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Slikken

A

de aditus laryngis wordt afgesloten door de epiglottis die door voorwaardse beweging van de larynx tegen de tongwortel gedrukt wordt en aldus naar achter omslaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Glottisspleet

A

de nauwste plaats van de gehele ademhalingstractus en is als dusdanig bepalend voor de luchtpassage naar de longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

De luchtpijp

A

trachea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Tunica fibrocartilaginea

A

bestaat uit kraakbeenringen, trachearingen - die met elkaar verbonden zijn door fibroelastische weefsel, ligamenta anularia -

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

M. trachealis

A

glad spierweefsel waarmee de kraakbeenuiteinden van iedere ring met elkaar verbonden zijn - ook met bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Tunica mucosa

A

het slijmvlies dat de trachearingen en de ligamenta anularia naar de binnenzijde bekleedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Tunica submucosa

A

verbindt het slijmvlies met de tunica fibrocartilaginea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Tunica adventitia

A

tunica serosa - verbindt de tunica fibrocartilaginea met de omgevende structuren in de hals respectievelijk de borstholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Halsdeel

A

pars cervicalis - kan goed gevoeld worden als een stevige, licht indrukbare en matig verplaatsbare buis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Borstdeel

A

pars thoracica - veel korter dan het halsdeel en reikt van de voorste borstingang tot boven de hartbasis, waar de luchtpijp splitst in een rechter en linker hoofdbronchus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Bifurcatio tracheae

A

hoofdbronchus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Carina tracheae

A

tussen de divergerende hoofdbronchen bevindt zich een scherpe mediane kan die uitpuilt in het einde van de trachea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

De long

A

pulmo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Apex pulmonis

A

longtop - naar de borstingang gericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Basis pulmonis

A

long basis - tegen het diafragma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Pleura pulmonalis

A

hiermee is de long volledig overtrokken - stevig vergroeid met het longkapsel en veroorzaakt het gladde oppervlak van de longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Longwortel

A

radix - hilus pulmonis - aanhechtingsplaats gelegen ter hoogte van de hartbasis, long hecht vast op het mediastinum

76
Q

Ligamentum pulmonale

A

steeds smaller wordende aanhechtingszone

77
Q

Facies costalis

A

gewelfd en ligt tegen de concave pleura costalis die de ribwand bekleedt

78
Q

Facies medialis

A

vlak en wordt ingedeeld in 3 facies

79
Q

Facies vertebralis

A

ligt tegen de wervellichamen en de m. longus colli

80
Q

Facies mediastinalis

A

ligt tegen het mediastinum aan

81
Q

Facies diaphragmatica

A

concaaf en ligt tegen het gewelfde diafragma dat bekleed is met de pleura diaphragmatica - vormt de longbasis en staat schuin ten opzichte van zowel de facies costalis als de facialis medialis

82
Q

Margo dorsalis

A

zeer stompe bovenrand van de long - margo obtusus - waar de facies costalis en medialis vloeiend in elkaar overgaan

83
Q

Margo ventralis

A

zeer scherp - margo acutus - overgang tussen de facies costalis en de facies medialis - ter hoogte van het hart uitgehold

84
Q

Incisura cardiaca

A

uitholling ter hoogte van het hart

85
Q

Margo basalis

A

rand van de longbasis - bestaat uit de boord tussen de facies diaphragmatica, de facies medialis en de facies costalis - scherp - margo acutus

86
Q

Recessus costodiaphragmaticus

A

caudale longrand die zich verplaatst bij in- en expiratie - bepaald de grootte van het longveld

87
Q

Insnijdingen long

A

fissurae interlobares - diepe insnijdingen van de long, waarbij de begrenzende blakken van de longlobben elkaar raken

88
Q

Linker long

A

bestaat uit 2 lobben - lobus cranialis - lobus caudalis

89
Q

Rechter long

A

bestaat uit 4 lobben - lobus cranialis - lobus medius - lobus caudalis - lobus accessorius die de reseccus mediastini opvuld van de pleuraholte

90
Q

Bronchaalboom

A

het geheel van vertakende buizen die het transport van lucht naar en van de longalveolen moet mogelijk maken

91
Q

Bifurcatie van de trachea

A

linker en rechter hoofdbronchus die onmiddelijk de long binnendringen

92
Q

Secundaire bronchen

A

bronchi lobares - longwortel splits de hoofdbronchus hierin op

93
Q

Segmentale bronchen

A

bronchi segmentales - bronchi lobares delen zich hierin op en deze delen zich zelf ook weer verder op

94
Q

Reverse

apparatus respiratorius - longen, neus, neuskeel, strotterhoofd, luchtpijp, luchtpijptakken

A

Het ademhalingsstelsel

95
Q

Reverse

nasus

A

De neus

96
Q

Reverse

nares

A

De neusgaten

97
Q

Reverse

neusspiegel - de zone is beperkt tot een gebied rond en tussen de neusopeningen en bevat de doorlopende lipgroeve - hond - kat - kleine herkauwers

A

Planum nasale

98
Q

Reverse

philtrum

A

Lipgroeve

99
Q

Reverse

neusspiegel - ook het rostrale deel van de bovenlip is erbij betrokken - rund

A

Planum nasolabiale

100
Q

Reverse

neusschijf - de bovenlip is er eveneens bij betrokken en vormt met de zone rond de neusopeningen een schijfvormige structuur - varken

A

Planum rostrale

101
Q

Reverse

cavum nasi

A

De neusholte

102
Q

Reverse

neusholte

A

Cavum nasi

103
Q

Reverse

wordt de neusholte mee ingedeeld in een linker en rechter neusholte

A

Septum nasi

104
Q

Reverse

voorste gedeelte van de neusholte die bekleed is met cutaan slijmvlies

A

Vestibulum nasi

105
Q

Reverse

ostium nasolactimale - overgang tussen het vestibulum en de resporatorische zone mondt hierin uit

A

Traankanaal

106
Q

Reverse

conchae - dunne, opgerolde beenplaten, die bekleed zijn met een rijk doorbloed slijmvlies

A

Neusschelpen

107
Q

Reverse

zit lateraal vast op de benige zijwand van de neus

A

Basislamel

108
Q

Reverse

basislamel die naar mediaal toe spiraalvormig opkrult of opsplitst in twee of meer spiraalvormig lamellen - omsluiten grillige ruimten die ofwel spleetvormig, recessus, ofwel blaasvormig, bullae, ofwel zeer ruim, sinus, zijn - blijven steeds in verbinding staan met de neusgangen

A

Spiraallamellen

109
Q

Reverse

concha nasalis dorsalis - lang en slank, hecht vast op het neusbeen en loopt naar rostraal uit op een rechte slijmvliesplooi

A

Dorsale neusschelp

110
Q

Reverse

concha nasalis ventralis - meestal korter en breder dan de dorsale neusschelp, hecht vast op de maxilla en loopt naar rostraal toe uit op een brede slijmvliesplooi die vaak uitwendig zichtbaar is ter hoogte van de neusvleugels

A

Ventrale neusschelp

111
Q

Reverse

concha nasalis media - veel kleiner, ligt veel meer caudaal in de neusholte tussen de dorsale en venrale neusschelp en dichtbij de zeefbeenschelpen

A

Middenste neusschelp

112
Q

Reverse

ethmoturbinalia - talrijk in de diepte van de neusholte - hechten caudaal vast op het zeefbeen en bekleed met reukepitheel

A

Zeefbeenschelpen

113
Q

Reverse

meatus nasi dorsalis - reukgang - ligt boven de dorsale neusschelp

A

Dorsale neusgang

114
Q

Reverse

meatus nasi medius - sinusgang - is begrensd door de dorsale en ventrale neusschelpen - monden de paranasale sinussen uit

A

Middenste neusgang

115
Q

Reverse

meatus nasi ventralis - ademgang - is gelegen tussen de ventrale neusschelp en de neusholte bodem - ruimste gang - loopt uit op de choanae - is de rechtsteekse weg voor de luchtpassage voor de ademhaling

A

Ventrale neusgang

116
Q

Reverse

meatus nasi communis - is het hoge maar spleetvormige lumen van de neusholte dat langs het neusseptum gelegen is - reikt van de neusrug tot op de neusbodem

A

Gemeenschappelijke neusgang

117
Q

Reverse

meatus ethmoidales - tussen de zeefbeenschelpen

A

Zeefbeengangen

118
Q

Reverse

met lucht gevulde ruimten in de schedelbeenderen - respiratorische epitheel dat de neusholte bekleed, vertoont op verschillende plaatsen grote uitzakkingen die uitpuilen in de schedelbeenderen

A

Neusnevenholten

119
Q

Reverse

met lucht gevulde ruimten in de schedelbeenderen - respiratorische epitheel dat de neusholte bekleed, vertoont op verschillende plaatsen grote uitzakkingen die uitpuilen in de schedelbeenderen

A

Neusbijholten

120
Q

Reverse

met lucht gevulde ruimten in de schedelbeenderen - respiratorische epitheel dat de neusholte bekleed, vertoont op verschillende plaatsen grote uitzakkingen die uitpuilen in de schedelbeenderen

A

Sinus nasales

121
Q

Reverse

orgaan van Jacobson - in het rostrale deel van de neusbodem - primitief reukorgaan

A

Het organum vomeronasale

122
Q

Reverse

nasopharynx

A

De neuskeel

123
Q

Reverse

strottenhoofd - stevig aanvoelende verbinding tussen de keel en de luchtpijp - ventraal in de keel functie, ademhaling, slikken en vocalisatie

A

De larynx

124
Q

Reverse

bestaat uit 5 larynxkraakbeenderen onderling verbonden door middel van gewrichtjes, ligamenten en talrijke dwarsgetreepte spiertjes met een fijne reflectorische innervatie

A

Larynxwand

125
Q

Reverse

cavum laryngis - bepalend voor de passage lucht en voor de geluidsvorming

A

Larynxholte

126
Q

Reverse

cartilago epiglottica - strotteklep - het onpare epiglottiskraakbeen is een klepvormige stuctuur die het rostroventrale deel van de larynx vormt en die zowel ventraal als dorsaal met een slijmvlies overtrokken is - apex, scherpe voorrand - basis, caudaal breder

A

Epiglottiskraakbeen

127
Q

Reverse

carilago thyroidea - thyroid - onpaar kraakbeen dat bestaat uit twee ruime zijplaten die ventraal smamenkomen in een stevig verbindingsstuk of corpus

A

Het schildkraakbeen

128
Q

Reverse

lamina dextra en lamina sinistra - hebben dorsaal een rostrale hoorn die gewricht vormt met het thyrohyoid en een caudale uitloper die een gewricht vormt met het cricoid

A

Zijplaten

129
Q

Reverse

stevige mediane kraakbeenplaat

A

Corpus van schildkraakbeen

130
Q

Reverse

diepe caudale insnijding van de corpus

A

Incisura thyroidea caudalis

131
Q

Reverse

cartilago cricoidea - cricoid - stevige kraakbeenring die niet vervormbaar is in een grotere diameter heeft dan de tracheaalringen - vorm van een zegelring

A

Ringkraakbeen

132
Q

Reverse

bovenplaat - is duidelijk breder dan de rest van het cricoid - arcus die versmalt naar ventraal

A

Lamina van ringkraakbeen

133
Q

Reverse

zware mediane kam die de bovenplaat draagt

A

Crista mediane van ringkraakbeen

134
Q

Reverse

cartilago arytaenoideae - arytenoid - parig - onderling geen rechtstreeks contact

A

Arykraakbeenderen

135
Q

Reverse

afgeronde ventrale hoek - hier ontspringen de stembanden

A

Processus vocalis van de arykraakbeenderen

136
Q

Reverse

hoornvormig uitsteeksel op de rostrodorsale hoek

A

Processis corniculatus van de arykraakbeenderen

137
Q

Reverse

zware spierkam op de caudodorsale hoek - meerdere larynxspieren hechten hierop aan

A

Processus mescularis van de arykraakbeenderen

138
Q

Reverse

cavum laryngis

A

De larynxholte

139
Q

Reverse

cavum laryngis - limiterend voor de passage van lucht is tevens bepalend voor de geluidsvorming - opgedeeld in 3 componenten

A

Larynxholte

140
Q

Reverse

larynxholte - vormt de toegang tot de larynx - wordt begrensd door de larynxkroon

A

Vestibulum laryngis

141
Q

Reverse

bestaat uit de epiglottis, de arykraakbeenderen en de beiderzijdse mucosaplooi die deze structuren beiderzijds verbindt

A

Larynxkroon

142
Q

Reverse

glottis - larynxholte - nauwste punt van de ademhalingsweg en heeft een ruitvormig lumen

A

Rima glottidis

143
Q

Reverse

rima glottidis - de onderste helft van de glottis - v-vormig - wordt omsloten door de linker en rechter stembanden

A

Stembanden

144
Q

Reverse

plica vocalis - rima glottidis

A

Echte stemband

145
Q

Reverse

plica vestibularis - rima glottidis - ligt meer rostraal

A

Valste stemband

146
Q

Reverse

zakje van Morgagni - rima glottidis - zakvormige uitstulping van de larynxmucosa die tussen beide stembanden naar lateraal uitpuilt

A

Ventriculus laryngis

147
Q

Reverse

rima glottidis - het dorsale deel van de glottisspleet dat door de arykraakbeenderen begrneds wordt

A

Rima respiratoria

148
Q

Reverse

stemspleet - rima glottidis - ventrale deel van de glottisspeet dat door de stembanden begrensd wordt

A

Rima vocalis

149
Q

Reverse

larynxholte - diepste deel van de larynxholte dat caudaal van de glottis gelegen is, begrensd wordt door de cricoid en aansluit op het lumen van de trachea

A

Cavum infraglotticum

150
Q

Reverse

de punt van de epiglottis ligt dorsaal op de caudale rand van het zachte gehemelte

A

Neusademen

151
Q

Reverse

het zachte gehemelte wordt opgeheven zodat de nasopharynx gedeeltelijk afgesloten wordt

A

Mondademen

152
Q

Reverse

de aditus laryngis wordt afgesloten door de epiglottis die door voorwaardse beweging van de larynx tegen de tongwortel gedrukt wordt en aldus naar achter omslaat

A

Slikken

153
Q

Reverse

de nauwste plaats van de gehele ademhalingstractus en is als dusdanig bepalend voor de luchtpassage naar de longen

A

Glottisspleet

154
Q

Reverse

trachea

A

De luchtpijp

155
Q

Reverse

bestaat uit kraakbeenringen, trachearingen - die met elkaar verbonden zijn door fibroelastische weefsel, ligamenta anularia -

A

Tunica fibrocartilaginea

156
Q

Reverse

glad spierweefsel waarmee de kraakbeenuiteinden van iedere ring met elkaar verbonden zijn - ook met bindweefsel

A

M. trachealis

157
Q

Reverse

het slijmvlies dat de trachearingen en de ligamenta anularia naar de binnenzijde bekleedt

A

Tunica mucosa

158
Q

Reverse

verbindt het slijmvlies met de tunica fibrocartilaginea

A

Tunica submucosa

159
Q

Reverse

tunica serosa - verbindt de tunica fibrocartilaginea met de omgevende structuren in de hals respectievelijk de borstholte

A

Tunica adventitia

160
Q

Reverse

pars cervicalis - kan goed gevoeld worden als een stevige, licht indrukbare en matig verplaatsbare buis

A

Halsdeel

161
Q

Reverse

pars thoracica - veel korter dan het halsdeel en reikt van de voorste borstingang tot boven de hartbasis, waar de luchtpijp splitst in een rechter en linker hoofdbronchus

A

Borstdeel

162
Q

Reverse

hoofdbronchus

A

Bifurcatio tracheae

163
Q

Reverse

tussen de divergerende hoofdbronchen bevindt zich een scherpe mediane kan die uitpuilt in het einde van de trachea

A

Carina tracheae

164
Q

Reverse

pulmo

A

De long

165
Q

Reverse

longtop - naar de borstingang gericht

A

Apex pulmonis

166
Q

Reverse

long basis - tegen het diafragma

A

Basis pulmonis

167
Q

Reverse

hiermee is de long volledig overtrokken - stevig vergroeid met het longkapsel en veroorzaakt het gladde oppervlak van de longen

A

Pleura pulmonalis

168
Q

Reverse

radix - hilus pulmonis - aanhechtingsplaats gelegen ter hoogte van de hartbasis, long hecht vast op het mediastinum

A

Longwortel

169
Q

Reverse

steeds smaller wordende aanhechtingszone

A

Ligamentum pulmonale

170
Q

Reverse

gewelfd en ligt tegen de concave pleura costalis die de ribwand bekleedt

A

Facies costalis

171
Q

Reverse

vlak en wordt ingedeeld in 3 facies

A

Facies medialis

172
Q

Reverse

ligt tegen de wervellichamen en de m. longus colli

A

Facies vertebralis

173
Q

Reverse

ligt tegen het mediastinum aan

A

Facies mediastinalis

174
Q

Reverse

concaaf en ligt tegen het gewelfde diafragma dat bekleed is met de pleura diaphragmatica - vormt de longbasis en staat schuin ten opzichte van zowel de facies costalis als de facialis medialis

A

Facies diaphragmatica

175
Q

Reverse

zeer stompe bovenrand van de long - margo obtusus - waar de facies costalis en medialis vloeiend in elkaar overgaan

A

Margo dorsalis

176
Q

Reverse

zeer scherp - margo acutus - overgang tussen de facies costalis en de facies medialis - ter hoogte van het hart uitgehold

A

Margo ventralis

177
Q

Reverse

uitholling ter hoogte van het hart

A

Incisura cardiaca

178
Q

Reverse

rand van de longbasis - bestaat uit de boord tussen de facies diaphragmatica, de facies medialis en de facies costalis - scherp - margo acutus

A

Margo basalis

179
Q

Reverse

caudale longrand die zich verplaatst bij in- en expiratie - bepaald de grootte van het longveld

A

Recessus costodiaphragmaticus

180
Q

Reverse

fissurae interlobares - diepe insnijdingen van de long, waarbij de begrenzende blakken van de longlobben elkaar raken

A

Insnijdingen long

181
Q

Reverse

bestaat uit 2 lobben - lobus cranialis - lobus caudalis

A

Linker long

182
Q

Reverse

bestaat uit 4 lobben - lobus cranialis - lobus medius - lobus caudalis - lobus accessorius die de reseccus mediastini opvuld van de pleuraholte

A

Rechter long

183
Q

Reverse

het geheel van vertakende buizen die het transport van lucht naar en van de longalveolen moet mogelijk maken

A

Bronchaalboom

184
Q

Reverse

linker en rechter hoofdbronchus die onmiddelijk de long binnendringen

A

Bifurcatie van de trachea

185
Q

Reverse

bronchi lobares - longwortel splits de hoofdbronchus hierin op

A

Secundaire bronchen

186
Q

Reverse

bronchi segmentales - bronchi lobares delen zich hierin op en deze delen zich zelf ook weer verder op

A

Segmentale bronchen