Leerdoelen iif Flashcards
Definieer de (maximale) zuurstofopname.
De maximale zuurstofopname is een persoons maximale capaciteit om ATP aeroob te synthetiseren, hoeveel zuurstof iemand tijdens maximale inspanning kan benutten.
Bereken de zuurstofopname en koolstofdioxideafgifte aan de hand van metingen. Noem er 4
VO2 = Q x (a-v)O2 VO2 = (EDV – ESV) x HF x (a-v)O2 VO2 = VE ((%N2 x 0,265)-%O2E) VO2 = Ve (%CO2E - %CO2I)
Definieer het ‘respiratory quotient’ (RQ) en de ‘respiratory exchange ratio’ (RER).
RQ is de verhouding tussen de hoeveelheid O2 gebruikt en CO2 gevormd. RQ wordt gemeten bij de longen.
RQ / RER = VCO2 / VO2
RER weerspiegelt de pulmonare uitwisseling van CO2 en O2 onder verschillende fysiologische en metabolische omstandigheden. Het weerspiegelt niet volledig de gasuitwisseling van gekataboliseerde macronutrientenmengsel. RER wordt gemeten bij de mond.
Definieer de relatie tussen de RQ en de voor metabolisme gebruikte voedingstoffen.
Hoe hoger de RQ, des te meer koolhydraten verbrandt zijn. Bij een RQ van 0,7 is er 100% vet verbrandt, bij een RQ van 1,00 is er 100% koolhydraten verbrandt. Bij 0,82 voor proteïne.
Definieer het basaalmetabolisme en het rustmetabolisme.
Het basaalmetabolisme is de minimale hoeveelheid energie die nodig is om de vitale functies te ondersteunen. BMR is heel streng, 8 uur slaap, 12 uur fasten.
Het rustmetabolisme is een minder strenge versie van de BMR. Dit kan je al na 3 of 4 uur fasten meten BMR is altijd lager dan RMR. Het laat zien hoeveel calorien je gebruikt zonder te bewegen.
Beschrijf vijf factoren die het totale dagelijkse energieverbruik kunnen beïnvloeden.
fysieke activiteit, DIT, het calorie verwekkend effect van voedsel op het energiemetabolisme tijdens inspanning verhoogt het thermische effect van voedsel in rust, klimaat en zwangerschap
Definieer de ‘MET’.
MET is een eenheid die de hoeveelheid zuurstof gebruik per lichaamsmassa beschrijft. 1 MET is bij mannen ongeveer 150 mL / min en bij vrouwen 200 mL/min.
Beschrijf de relatie tussen hartfrequentie en energieverbruik.
De hartslag geeft een schatting van het O2 gebruik waardoor je ook het energieverbruik kunt schatten. Dit kun je echter alleen doen bij aerobe verbranding
Beschrijf de Fick vergelijking.
VO2 = Slagvolume x Hartfrequentie x Arteriële – gemixte veneuze O2 concentratie verschil in het bloed VO2 = CO x (a-v)O2 CO = HF x SV SV = ESV – EDV VO2 = (HF x (ESV – EDV)) x (a-v)O2
Bespreek het mechanisme van inspiratie en expiratie.
Druk in longen hetzelfde als buitenluchtdruk. Diafragma gaat omlaag en de intercostale spieren tussen de ribben zorgen ervoor dat het volume van de longen vergroot. Hierdoor zal de druk in de longen dalen en stroomt er lucht naar binnen. Uiteindelijk ontspannen het diafragma en de intercostale spieren, waardoor het diafragma weer omhooggaan en de ribben weer naar binnen. Hierdoor is de druk in de longen groter dan in de buitenlucht en zal de lucht naar buiten stromen.
Definieer de minuutventilatie, de alveolaire ventilatie, de ventilatie-perfusie ratio, de anatomische en de fysiologische dode ruimte.
De minuutventilatie is het volume lucht wat wordt ingeademd per minuut. VE = AF (ademfrequentie) x TV (teugvolume). De alveolaire ventilatie is de lucht die de longblaasjes bereikt en meedoet in de gasuitwisseling. De ventilatie-perfusie ratio is de verhouding tussen de lucht waarmee gasuitwisseling plaatsvindt en pulmonale bloedstroom. De anatomische dode ruimte is de ruimte tussen de mond en de trachea, hierin vindt geen uitwisseling plaats. De fysiologische dode ruimte is de hoeveelheid die je in- en uitademt waarbij geen gaswisseling plaatsvindt.
Bespreek de relaties tussen ademfrequentie, teugvolume, minuutventilatie en alveolaire minuutventilatie tijdens rust en inspanning.
VE = AF x TV. Toename van teugvolume zorgt voor afname van ademfrequentie en/of toename van minuutventilatie. Hoe meer minuut ventilatie, des te meer alveolaire minuut ventilatie.
Bespreek de factoren die de ventilatie-perfusie ratio beïnvloeden.
De factoren die de ventilatie-perfusie ratio beïnvloede zijn de alveolaire minuut volume en de pulmonale bloedstroom. Hoe hoger de ratio, des te meer alveolaire ventilatie iov pulmonale bloedstroom.
Leg uit wat de invloed van de wet van Henry is op de pulmonaire gasuitwisseling.
Henry’s wet: De massa van een gas dat oplost in een vloeistof bij een bepaalde temperatuur is direct proportioneel met de druk van het gas over de vloeistof. Dus zorgen de drukverschil tussen het gas boven het vloeistof en het gas opgelost in het vloeistof en de oplosbaarheid van het gas, hoeveel gasuitwisseling er plaats vindt.
Bespreek de rol die de partiële druk speelt bij de opname en de afgifte van de metabole gassen in de longen en het (spier)weefsel.
Gassen bewegen van een hoge naar een lage druk. Als er wordt ingeademt is de druk O2 in de longen hoger dna in het bloed, hierdoor zal O2 diffuseren naar het bloed. Dit zelfde geld andersom voor CO2. In de spier is dan weer de druk O2 lager dan in het bloed en zal het O2 van het bloed in het spierweefsel verschuiven. De CO2 druk in het spierweefsel is hoger dan de druk in het bloed, waardoor CO2 naar het bloed zal verschuiven.
Bepaal hoeveel O2 via het plasma en via hemoglobine vervoerd kan worden door het bloed.
Minder dan 2% van het O2 wordt in het plasma vervoerd en 98% wordt via hemoglobine vervoerd.
Bepaal hoeveel O2 via het plasma en via hemoglobine vervoerd kan worden door het bloed.
Minder dan 2% van het O2 wordt in het plasma vervoerd en 98% wordt via hemoglobine vervoerd.
Bespreek de fysiologische voordelen van de sigmoïde vorm van de oxyhemoglobine-dissociatiecurve.
Zodra 1 O2 molecuul zich heeft gekoppeld aan heemgroep, wordt de affiniteit hoger en zal een ander O2 molecuul dan ook een stuk makkelijker aan de andere heemgroepen koppelen. Vandaar dat het in een stijgende lijn toeneemt. Uiteindelijk zijn alle hemoglobine molecule volledig gebonden aan zuurstof waardoor de toenemende lijn dalend toeneemt.
Beschrijf de factoren die het Bohr effect veroorzaken en hoe die zich gedragen tijdens intensieve inspanning.
Het Bohr-effect wordt veroorzaakt door verhoogde zuurgraad, temperatuur, CO2 concentratie en 2,3-DPG, die de activiteit om O2 te binden vermindert. Fysieke inspanning zorgt ervoor dat O2 nog makkelijker aan weefsel wordt afgegeven.