LE7+8 Flashcards

Vrij verkeer Vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal

1
Q

De definitie van de Interne markt, volgens Primair recht, is:
1. Een grenzenloze markt die de kenmerken van een binnenlandse markt vertoont door middel van het verwijderen van inter-statelijke obstakels.
2. Een gemeenschappelijke markt die de kenmerken van een binnenlandse markt vertoont door het economische beleid van de lidstaten geleidelijk tot elkaar te brengen.
3. Een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van de Verdragen.
4. Een markt zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gereguleerd volgens de bepalingen van Unierecht.

A
  1. Een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van de Verdragen.

==> Antwoord 3 is de definitie van art. 26 lid 2 VWEU.
==> Antwoord 2 is een omschrijving op basis van rechtspraak (Commissie t. Verenigd Koninkrijk).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een lidstaat stelt een verbod in op het storten van buitenlandse gevaarlijke en ongevaarlijke afvalstoffen. De EU had voor gevaarlijke afvalstoffen een richtlijn opgesteld, maar niet voor ongevaarlijke afvalstoffen.
Is het verbod gerechtvaardigd of onrechtmatig?
1. Het verbod in z’n geheel is gerechtvaardigd
2. Het verbod in z’n geheel is onrechtmatig
3. Het verbod voor gevaarlijke afvalstoffen is gerechtvaardigd, terwijl het verbod voor ongevaarlijke afvalstoffen onrechtmatig is.
4. Het verbod voor ongevaarlijke afvalstoffen is gerechtvaardigd, terwijl het verbod voor gevaarlijke afvalstoffen onrechtmatig is.

A
  1. Het verbod voor ongevaarlijke afvalstoffen is gerechtvaardigd, terwijl het verbod voor gevaarlijke afvalstoffen onrechtmatig is.
    ==>
    * Als het de Europese wetgever lukt om inhoudelijk tot harmonisatie van wetgeving te komen is het de lidstaten in het algemeen niet meer toegestaan een beroep op de rechtvaardigingsgronden te doen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Onder het vrij verkeer van kapitaal valt het kapitaalverkeer en het betalingsverkeer.
2. Kapitaalverkeer gaat om tegenprestaties van de andere vrijheden zoals overmaken van loon, betaling voor goederen, en rentevergoeding.
3. Art. 64, 66 VWEU zijn alleen van toepassing op het kapitaalverkeer, niet op betalingsverkeer.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Kapitaalverkeer gaat om tegenprestaties van de andere vrijheden zoals overmaken van loon, betaling voor goederen, en rentevergoeding.
    ==> Dit is betalingsverkeer, niet kapitaalverkeer.
    Kapitaalverkeer betreft:
    * financiële transacties die geen tegenprestatie vormen maar op belegging of investering zijn gericht (bv. belegging onroerend goed, verwerving buitenlandse aandelen etc.).
    * transacties van persoonlijke aard (bv. schenkingen, giften, nalatenschap).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke stelling mbt uitzonderingen op het verbod op belemmeringen van het vrije verkeer is onjuist?
1. Publieke belangen die kunnen dienen voor rule of reason zijn o.a. consumentenbescherming, milieubescherming, verbetering arbeidsomstandigheden, (sociaal-)culturele belangen, eerlijke handelspraktijken, bescherming van grondrechten en bescherming tegen reclame.
2. Bij verdragsuitzonderingen geldt niet de voorwaarde dat de nationale maatregel zonder onderscheid is geformuleerd (niet discriminatoir). Deze voorwaarde geldt wel bij uitzonderingen op basis van rechtspraak.
3. Bij belangen die een beroep op de rule of reason rechtvaardigen, moet er sprake zijn van dwingende eisen (redenen) van algemeen belang.
4. Een succesvol beroep op de rule of reason is alleen mogelijk als er geen volledige harmonisatie inzake het gestelde doel bestaat.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Alle stellingen zijn juist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het arrest Bosman (1995) heeft betrekking op het …
1. vrij verkeer van werknemers
2, recht op vestiging
3. vrij verkeer van kapitaal
4, vrij verkeer van diensten

A
  1. vrij verkeer van werknemers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke stelling mbt het arrest Dassonville (1974) is onjuist?
1. Het Hof oordeelde dat de Belgische eis van een ceritifcaat van echtheid bij invoer uit een ander lidstaat sprake een “maatregel van gelijke werking” was, volgens art. 34 VWEU.
2. Dit arrest wordt beschouwd als de eerste stap in de ontwikkeling van de jurisprudentie inzake het vrij verkeer van goederen.
3. Het Hof interpreteerde “maatregel van gelijke werking” niet alleen als maatregelen die een direct onderscheid maken tussen ingevoerde producten en binnenlandse producten, maar koos vooreen ruimere strekking van het verbod zodat ook niet-discriminerende maatregelen, die desalniettemin de invoer van goederen kunnen belemmeren, onder het verbod van kwantitatieve invoerbeperkingen vallen.
4. Uitzonderingen op het verbod op kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking bij invoer worden in de jurisprudentie gedefinieerd, niet in de Verdragen.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Uitzonderingen op het verbod op kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking bij invoer worden in de jurisprudentie gedefinieerd, niet in de Verdragen.
    ==> Wel in art. 36 VWEU.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De uitspraak in het arrest … (vul in) is een relativering van de norm uit het arrest … . Die blijft wel van kracht voor productnormen, maar niet voor verkoopmodaliteiten.

  1. Keck en Mithouard … Cassis de Dijon
  2. Keck en Mithouard … Dassonville
  3. Cassis de Dijon … Keck en Mithouard
  4. Cassis de Dijon … Dassonville
A
  1. Keck en Mithouard … Cassis de Dijon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk arrest ging niet over het vrij verkeer van goederen?
1. Dassonville
2. Cassis de Dijon
3. Säger
4. Keck en Mithouard

A
  1. Säger
    ==> Dat ging over vrij verkeer van diensten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke stelling is onjuist?
1. In het VWEU staan bepalingen die beperkingen op het vrije verkeer toestaan mbt goederenverkeer, werknemersverkeer, vestiging, dienstverlening en kapitaal.
2. De lijst van verdragsrechtelijke uitzonderingen op het vrije verkeer is op zich limitatief. Het Hof bepaalde dat er, ook buiten Unieverdragen, nationale regels kunnen zijn die op grond van dwingende redenen van algemeen belang vóór kunnen gaan op de bepalingen van het vrije verkeer. Deze rechtspraak staat bekend als de rule of reason.
3. De rule of reason, zoals deze is ontwikkeld door het Hof van Justitie, bepaalt dat deze belemmeringen alleen mogen worden aanvaard voorzover dringende behoeften, onder andere in verband met de doeltreffendheid van fiscale controles, de bescherming van de volksgezondheid, de eerlijkheid van handelstransacties en de bescherming van consumenten, dit noodzakelijk maken.
4. Een succesvol beroep op de rule of reason heeft tot gevolg dat de nationale maatregel niet als maatregel van gelijke werking wordt beschouwd. Het is formeel een uitzondering op het verbod.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Een succesvol beroep op de rule of reason heeft tot gevolg dat de nationale maatregel niet als maatregel van gelijke werking wordt beschouwd. Het is formeel een uitzondering op het verbod.
    ==> De 2e zin ins onjuist.
    * Formeel is dit dus geen uitzondering op het verbod; wel fungeert het als zodanig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

A: In het arrest Notarisambt heeft het HvJ voor het dienstenverkeer bepaald dat in beginsel alle beperkingen verboden zijn. Uitzonderingen zijn toegestaan om dwingende redenen van algemeen belang, waarbij de uitzonderingen gelden voor iedere persoon of onderneming, zijn objectief noodzakelijk, en ze moeten voldoen aan het evenredigheidsvereiste.
B: Voor het vrij verkeer van werknemers en de vrije vestiging bestaat een discriminatieverbod, niet een belemmeringverbod.
Welke stelling is onjuist?
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

A
  1. Alleen stelling B is juist
    ==> Mbt A: dit was het Säger-arrest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Mag een lidstaat een nationale regeling hebben die het een in een andere Lidstaat gevestigde vennootschap verbiedt, ten behoeve van vergunninghouders in het binnenland diensten op het gebied van de bewaking en de instandhouding van de vergunning te verrichten door betaling van de verschuldigde taksen, op grond dat die werkzaamheid ingevolge die nationale regeling is voorbehouden aan personen die over een bijzondere beroepskwalificatie beschikken?
1. Nee; dat is in strijd met het vrij verkeer van personen (recht op vestiging)
2. Nee; dat is in strijd met het vrij verkeer van diensten
3. Ja, zolang het gaat om regelingen met dwingende redenen van algemeen belang en die gelden voor iedere persoon of onderneming die op het grondgebied van de Lid-Staat van ontvangst werkzaam is.
4. Geen antwoord is juist

A
  1. Geen antwoord is juist
    ==> Antwoord 3 is juist maar niet volledig. Er geldt ook:
    De gestelde eisen moeten in het bijzonder objectief noodzakelijk zijn om de naleving van de beroepsregels en de bescherming van de ontvanger van de dienst te waarborgen, en mogen niet verder gaan dan ter bereiking van deze doelstellingen noodzakelijk is (evenredigheidsvereiste).
    ==> Dit betreft het arrest Säger.
    Uitspraak: Artikel 59 EEG-Verdrag (art. 56 Wv) verzet zich tegen de desbetreffende nationale wettelijke regeling. Met name mag een Lid- Staat de verrichting van diensten op zijn grondgebied niet afhankelijk stellen van de inachtneming van alle voorwaarden die voor vestiging gelden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Stel een lidstaat hanteert een nationale regel die kredietverleners uit het buitenland belemmert krediet te verlenen.
Welke stelling is juist?
1. Deze nationale regel tast primair het vrij verrichten van diensten aan, en secundair het vrij verkeer van kapitaal. Het Hof toetst de regel alleen in het licht van vrij verkeer van diensten.
2. Deze nationale regel tast primair het vrij verrichten van diensten aan, en secundair het vrij verkeer van kapitaal. Het Hof toetst de regel in het licht beide vrijheden.
3. Deze nationale regel tast secundair het vrij verrichten van diensten aan, en primair het vrij verkeer van kapitaal. Het Hof toetst de regel alleen in het licht van vrij verkeer van kapitaal.
4. Deze nationale regel tast secundair het vrij verrichten van diensten aan, en primair het vrij verkeer van kapitaal. Het Hof toetst de regel in het licht beide vrijheden.

A
  1. Deze nationale regel tast primair het vrij verrichten van diensten aan, en secundair het vrij verkeer van kapitaal. Het Hof toetst de regel alleen in het licht van vrij verkeer van diensten.
    ==>
    Een nationale regel die kredietverleners uit het buitenland belemmert krediet te verlenen tast ten eerste het vrij verrichten van diensten aan, de belemmering voor het vrij verkeer van kapitaal is het gevolg. Het Hof toetst de regel alleen in het licht van vrij verkeer van diensten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Ambacht valt onder diensten.
2. Bij diensten gaat het om transacties in onzichtbare/niet-materiële goederen.
3. De zaak De Coster betrof het vrij verkeer van diensten.
4. Detailhandel valt onder goederenverkeer, niet onder dienstenverkeer.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Detailhandel valt onder goederenverkeer, niet onder dienstenverkeer.
    ==>
    Het Hof bepaalde dat detailhandel in goederen een dienst vormt voor de toepassing van de dienstenrichtlijn (detailhandel in goederen omvat diverse diensten: bv. geven advies).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Voor welke vrijheid geldt NIET dat dwingende eisen van algemeen belang een beroep op rule of reason rechtvaardigen?
1. goederen
2. personen
3. diensten
4. kapitaal
5. De dwingende eisen van algemeen belang gelden voor alle vrijheden

A
  1. De dwingende eisen van algemeen belang gelden voor alle vrijheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Bij tarifaire belemmeringen maakt het VWEU een onderscheid tussen invoerbelemmeringen en uitvoerbelemmeringen.
2. Volgens rechtspraak worden maatregelen van gelijke werking gedefinieerd als alle wettelijke maatregelen van lidstaten die handelsbelemmeringen tot gevolg hebben.
3. Het arrest Cassis de Dijon was een aanzet tot de ontwikkeling van de rule of reason. Het Hof bepaalde dat zolang een communautaire regeling ontbreekt, lidstaten bevoegd blijven om redelijke maatregelen te nemen om oneerlijke concurrentie te voorkomen.
4. De rule of reason uit Cassis de Dijon is in het latere arrest Dassonville bevestigd. Voorwaarde voor rule of reason is dat de regeling geen middel tot willekeurige discriminatie, noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormt.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn onjuist.
    ==> Mbt 1: dit is bij non-tarifaire belemmeringen
    ==> Mbt 2: alle wettelijke maatregelen van lidstaten die handelsbelemmeringen tot gevolg KUNNEN hebben.
    ==> Mbt 3: Het arrest Dassonville was een aanzet tot de ontwikkeling van de rule of reason.
    ==> Mbt 4: Dassonville en Cassis de Dijon moeten gewisseld worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het bindend motief dat de ontwikkeling van de leerstukken van non-discriminatie en proportionaliteit karakteriseert is de ontmoeting van enerzijds de marktvrijheden en anderzijds publieke belangen.
2.Positieve marktintegratie betreft het vervangen van nationale regels door een Europese norm. Positieve marktintegratie heet ook actieve marktintegratie.
3. Nationale regels die handelsbelemmeringen veroorzaken zijn in het VWEU verboden, maar het VWEU en jurisprudentie van het Hof bieden hier uitzonderingen op.
4. Lidstaten mogen belemmerende nationale regels ter bescherming van een publiek belang laten voortbestaan zolang dat publieke belang niet via Europese wetgeving is beschermd.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Alle stellingen zijn juist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke stelling mbt rechtvaardigingsgronden voor belemmeringen op het vrije verkeer is onjuist?
1. Lidstaten hebben de bevoegdheid om, bij afwezigheid van Europese activiteiten op het publieke terrein, zelf de essentiële staatstaken te blijven uitoefenen.
2. Rechtvaardigingsgronden moeten beperkt worden toegepast.
3. Het is lidstaten niet toegestaan om met een beroep op de rechtvaardigingsgronden maatregelen te nemen die in strijd zouden komen met de bescherming van de grondrechten.
4. Rechtvaardigingsgronden bieden geen permanente bevoegdheid om maatregelen op nationaal niveau te blijven toepassen die handelsbelemmerend kunnen werken. Zij kunnen dat slechts doen zolang het betreffende publieke belang niet afdoende beschermd is op Europees niveau.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Alle stellingen zijn juist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het vrije verkeer van goederen heeft betrekking op alle producten die voorwerp (kunnen) zijn van handelstransacties (op geld waardeerbaar).
2. Volgens het VWEU, geldt het vrije verkeer van goederen niet voor producten waarin in een lidstaat geen legale handel mogelijk is, of dat het strafrechtelijk is geregeld.
3. Vrij verkeer van personen omvat het vrij verkeer van economisch wel-actieve en niet-actieve EU-burgers en het verkeer van derdelanders op grond van secundair recht.
4. De vrijheid van personenverkeer omvat de vrijheid voor werknemers en de vrijheid voor zelfstandigen en bedrijven.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Volgens het VWEU, geldt het vrije verkeer van goederen niet voor producten waarin in een lidstaat geen legale handel mogelijk is, of dat het strafrechtelijk is geregeld.
    ==> Dit is in rechtspraak bepaald, niet in het VWEU.
    ==> Mbt 4: vrijheid voor zelfstandigen en bedrijven is de vrijheid van vestiging.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Een bedrijf uit Letland zendt werknemers uit naar het Zweeds bouwbedrijf Baltic dat het bezat.
Volgens de Detacheringsrichtlijn moeten werkgevers, die werknemers ter beschikking stellen aan een onderneming in een andere lidstaat, het minimumloon respecteren dat in de lidstaat van terbeschikkingstelling geldt. Er geldt echter geen Zweeds wettelijk minimumloon.
Het Zweedse vakbond eist dat dat de Zweedse bouw-cao zou worden toegepast op de ter beschikking gestelde werknemers. Het Zweedse bedrijf weigerde dat echter mede omdat men een eigen Letse cao had.
Het Zweedse vakbond doet een blokkade van bouwterreinen om de aannemer uit Letland te dwingen loononderhandelingen te voeren en zich bij een collectieve arbeidsovereenkomst aan te sluiten.

Welke stelling is onjuist?
1. Een blokkade van bouwterreinen door een Zweedse vakbond die de aannemer uit Letland wil dwingen loononderhandelingen te voeren en zich bij een collectieve arbeidsovereenkomst aan te sluiten, is een beperking van art. 56 VWEU het vrij verrichten van diensten.
2. Omdat Zweden de minimumbepalingen van de Detacheringsrichtlijn niet heeft geïmplementeerd, kan men deze niet alsnog afdwingen via collectieve acties. De acties zijn daarom in strijd met art. 56 VWEU.
3. De vrijheid van art. 56 VWEU zou beperkt mogen worden indien de beperking een met het Verdrag verenigbaar legitiem doel nastreeft en haar rechtvaardiging vindt in dwingende redenen van algemeen belang. Echter in casu wordt de actie niet gerechtvaardigd uit een oogpunt van bescherming van de werknemers.
4. De acties van het Zweedse vakbond vormen een belemmering van het vrije verkeer van diensten.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
    ==> Dit is de casus van
    C-341/05 Laval un partneri, ECLI:EU:C:2007:809
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Diensten zijn … (vul in) van … in … goederen.

  1. handelstransacties … tijdelijke aard… andere producten dan
  2. handelstransacties … economische waarde… ontastbare
  3. commerciële transacties … tijdelijke aard… onzichtbare en niet-materiële
  4. commerciële transacties … interstatelijke waarde… onzichtbare en niet-materiële
A
  1. commerciële transacties … tijdelijke aard… onzichtbare en niet-materiële
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bij … (vul in) gaat het om het duurzaam deelnemen aan het economisch leven van een andere lidstaat door een Unieburger om daar voordeel uit te halen en zo de economische en sociale vervlechting in de EU op het terrein van … verrichte werkzaamheden te bevorderen.
1. diensten… niet in loondienst
2. werknemers… in loondienst
3. vestiging… niet in loondienst
4. vestiging… in loondienst

A
  1. vestiging… niet in loondienst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Het verbod op protectionisme staat in:
1. Art. 18 VWEU
2. Art. 26 VWEU
3. Art. 110 eerste alinea VWEU
4. Art. 110 tweede alinea VWEU

A
  1. Art. 110 tweede alinea VWEU
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Gevallen van dual regulatory burden zijn… op basis van…:
1. verboden… het discriminatieverbod (art. 30 VWEU)
2. verboden… het belemmeringsverbod (art. 34 VWEU)
3. verboden… het discriminatieverbod (art. 30 VWEU) en het het belemmeringsverbod (art. 34 VWEU)
4. Geen antwoord is juist. Deze gevallen zijn niet verboden.

A
  1. verboden… het belemmeringsverbod (art. 34 VWEU)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Rechtvaardigingsgronden zijn verdragsrechtelijke en jurisprudentiële uitzonderingsgronden op grond waarvan de lidstaten nationale maatregelen mogen blijven toepassen, ook al hebben deze negatieve effecten op het vrije verkeer.
2. Sperrwirkung is de ‘versperrende werking’ van het Europese recht, waardoor de nationale wetgever niet meer mag handelen op een bepaald terrein als dat zou leiden tot strijd met de op dit terrein vastgestelde Unierechtelijke regels.
3. Art. 30 VWEU verbiedt heffingen met onderscheid. Art. 110 VWEU verbiedt discriminerende heffingen zonder onderscheid.
4. In het arrest Dassonville definieerde Het Hof van Justitie het begrip maatregel van gelijke werking als iedere handelsregeling der lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Alle stellingen zijn juist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welk arrest ging over het vrij verkeer van goederen?
1. Laval un partneri
2. Keck en Mithouard
3. Säger
4. De Coster

A
  1. Keck en Mithouard
    ==> De andere drie arresten gingen over het vrij verkeer van diensten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Harmonisatie is het gelijktrekken van nationale en bestuursrechtelijke regels van lidstaten met het oog op de totstandkoming van de interne markt. Hierin erkent de Unie de publieke belangen.
2. Harmonisatie gebeurt middels richtlijnen waarin Unienormen bepalen welke vereisten gelden (of juist niet gelden) voor producten, diensten, vergunningen etc.
3. Soms laat een harmonisatieregel toe dat lidstaten strengere normen mogen stellen dan de Europese basisnorm (minimumharmonisatie) en soms laat de harmonisatie geen enkele speelruimte aan lidstaten (uitputtende, volledige harmonisatie).
4. Sperrwirkung betreft de versperrende werking van het Europese recht verstaan, waardoor lidstaten noch inhoudelijk mogen afwijken van de Europese regel, noch van de doelstellingen van de regel.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Alle stellingen zijn juist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Een Nederlandse fabrikant in speelgoedauto’s heeft een marktonderzoek laten doen naar de mogelijkheden om zijn speelgoedauto’s te kunnen verkopen op de Deense markt. Uit het marktonderzoek bleek dat vooral kinderen onder de tien jaar in Denemarken een grote belangstelling hebben voor de speelgoedauto’s en hieraan de voorkeur geven boven het traditionele Deense speelgoed dat op de markt kan worden verkregen. Een probleem voor de fabrikant is wel dat hij tot nu toe totaal geen voet aan de grond heeft op de Deense markt. De Deense speelgoedmarkt wordt namelijk gekenmerkt door een grote traditionele Deense speelgoedfabrikant. Hij wil daarom een intensieve advertentie- en marketingcampagne opzetten om kinderen bewust te laten worden van de door hem gefabriceerde speelgoedauto’s. De Deense wetgeving verbiedt echter advertenties op tv, in kranten en andere media gericht op kinderen onder de twaalf jaar. Deze wetgeving is in het leven geroepen ter bescherming van de consument en in het bijzonder om te voorkomen dat zwakkere groepen uit de samenleving, zoals kinderen, worden aangezet tot het aanschaffen van producten. Hoewel het de speelgoedfabrikant niet verboden is zijn speelgoedauto’s in Deense winkels te verkopen, acht hij de marketingcampagne onontbeerlijk om toegang te krijgen tot de Deense markt.

Is de Deense regelgeving in overeenstemming met het evenredigheidsvereiste?
1. Ja
2. Nee
3. Dat is afhankelijk van aanvullende voorwaarden

A
  1. Dat is afhankelijk van aanvullende voorwaarden
    ==>
    Het evenredigheidsvereiste behelst dat een maatregel:
  2. geschikt is om de publieke doelstelling te bereiken;
  3. niet verder gaat dan strikt noodzakelijk om die doelstelling te bereiken;
  4. is genomen op basis van een juiste belangenafweging, in casu door de Deense overheid, tussen het belang van het vrije verkeer en het te bereiken publieke doel.
    Dit is vaak een afweging van feitelijke aard die aan de nationale rechter wordt overgelaten. Als kan worden aangetoond dat er inderdaad ellende van komt en er geen andere minder stringente maatregelen mogelijk zijn, zal het reclameverbod de evenredigheidstoets doorstaan. De maatregel is in ieder geval geschikt om de publieke doelstelling te bereiken aangezien zonder reclame kinderen het speelgoed niet (snel) zullen willen hebben. Met het reclameverbod wordt echter wel in feitelijke zin de toegang tot de markt sterk beperkt en als het gaat om een product dat op zichzelf veilig speelgoed is dat overal elders in de EU wordt geaccepteerd en reclame daar niet tot excessen leidt wordt het erg moeilijk voor Denemarken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Minimumharmonisatie is de situatie waarin de Europese wetgever volstaat met het stellen van een basisnorm waaraan de lidstaten minimaal moeten voldoen en het deze lidstaten is toegestaan strengere normen vast te stellen.
2. Negatieve (markt)integratie is het verbieden van nationale regels die het vrij verkeer belemmeren.
3. Positieve (markt)integratie is het vervangen van nationale regels door een Europese norm.
4. Tarifaire belemmeringen kunnen kunnen kwantitatieve invoerbeperkingen zijn, of maatregelen die eenzelfde werking hebben.
5. Alle stellingen zijn juist

A
  1. Tarifaire belemmeringen kunnen kunnen kwantitatieve invoerbeperkingen zijn, of maatregelen die eenzelfde werking hebben.
    ==> Dit geldt voor niet-tarifaire belemmeringen:
    Non-tarifaire belemmeringen: niet-geldelijke belemmeringen zijnde kwantitatieve invoerbeperkingen en maatregelen die eenzelfde werking hebben.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welk arrest ging over het vrij verkeer van goederen?
1. Notarisambt
2. Gebhard
3. De Coster
4. Dassonville

A
  1. Dassonville
    ==>
    Notarisambt & Gebhard: vestiging
    De Coster: diensten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Het vrij verkeer van diensten wordt geregeld in art. 56 t/m 62 VWEU. Diensten zijn…
1. op geld waardeerbare handelingen die geen fysieke producten of kapitaal betreffen.
2. niet fysieke producten die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden.
3. de dienstverrichtingen die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, voor zover de bepalingen betreffende het vrij verkeer van goederen, kapitaal en personen hierop niet van toepassing zijn.
4. de dienstverrichtingen die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, voor zover de bepalingen betreffende het vrij verkeer van goederen en personen hierop niet van toepassing zijn.

A
  1. de dienstverrichtingen die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, voor zover de bepalingen betreffende het vrij verkeer van goederen, kapitaal en personen hierop niet van toepassing zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is geen juiste beschrijving van een interne markt?
1. Een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van de Verdragen.
2. Een gemeenschappelijke markt die de kenmerken van een binnenlandse markt vertoont door het economische beleid van de Lidstaten geleidelijk tot elkaar te brengen.
3. Een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd door een gemeenschappelijke markt die de kenmerken van een binnenlandse markt vertoont.
4. Alle beschrijvingen zijn juist.

A
  1. Een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd door een gemeenschappelijke markt die de kenmerken van een binnenlandse markt vertoont.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Een Nederlandse fabrikant in speelgoedauto’s heeft een marktonderzoek laten doen naar de mogelijkheden om zijn speelgoedauto’s te kunnen verkopen op de Deense markt. Uit het marktonderzoek bleek dat vooral kinderen onder de tien jaar in Denemarken een grote belangstelling hebben voor de speelgoedauto’s en hieraan de voorkeur geven boven het traditionele Deense speelgoed dat op de markt kan worden verkregen. Een probleem voor de fabrikant is wel dat hij tot nu toe totaal geen voet aan de grond heeft op de Deense markt. De Deense speelgoedmarkt wordt namelijk gekenmerkt door een grote traditionele Deense speelgoedfabrikant. Hij wil daarom een intensieve advertentie- en marketingcampagne opzetten om kinderen bewust te laten worden van de door hem gefabriceerde speelgoedauto’s. De Deense wetgeving verbiedt echter advertenties op tv, in kranten en andere media gericht op kinderen onder de twaalf jaar. Deze wetgeving is in het leven geroepen ter bescherming van de consument en in het bijzonder om te voorkomen dat zwakkere groepen uit de samenleving, zoals kinderen, worden aangezet tot het aanschaffen van producten. Hoewel het de speelgoedfabrikant niet verboden is zijn speelgoedauto’s in Deense winkels te verkopen, acht hij de marketingcampagne onontbeerlijk om toegang te krijgen tot de Deense markt.

Motiveer of de Deense overheid zich in beginsel kan beroepen op de rechtvaardigingsgronden genoemd in artikel 36 VWEU of niet.
1. Ja
2. Nee
3. Dat is afhankelijk van aanvullende voorwaarden

A
  1. Nee

==> De Deense overheid kan zich niet beroepen op de rechtvaardigingsgronden genoemd in artikel 36 VWEU, omdat geen van de aldaar genoemde rechtvaardigingsgronden van toepassing kan zijn. De reden van het verbod is immers een vorm van consumentenbescherming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke stelling mbt het arrest Noratisambt (2011) is onjuist?
1. Casus: Een buitenlander wil in Nederland notaris worden maar stuit op het nationaliteitsvereiste in de Wet op het notarisambt.
2. Rechtsvraag: Mag het nationaliteitsvereiste worden gekoppeld aan het ambt van notaris?
3. Uitspraak: Nee, de maatregel is in strijd met het discriminatieverbod van art. 49 VWEU.
4. Het Hof bepaalde dat het nationaliteitsvereiste, dat in de Nederlandse wet voor de toegang tot het beroep van notaris werd gesteld, discriminerend is.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Uitspraak: Nee, de maatregel is in strijd met het discriminatieverbod van art. 49 VWEU.
    ==> Wel juist:
  2. Uitspraak: Nee, de maatregel is onevenredig met het nagestreefde doel. Het nationale recht moet wijken voor de voorrang van het Unierecht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke stelling mbt het arrest Cassis de Dijon (1979) is onjuist?
1. Deze zaak betreft het vrij verkeer van goederen. Het betrof een Duits verbod om likeur onder de benaming ‘liqör’ te verkopen wanneer het alcoholpercentage ervan niet minimaal 25% bedroeg.
2. In dit arrest zijn zowel de rule of reason als ook de wederzijdse erkenning ontwikkeld en vastgelegd.
3. De Duitse wet was bedoeld voor bescherming van de consument. Er was geen discriminatie, want de wetgeving gold zonder onderscheid te maken tussen Duitse en ingevoerde producten. Toch oordeelde het Hof dat hier sprake was van een door artikel 34 VWEU verboden ‘maatregel van gelijke werking’.
4. Bij de zaak Cassis de Dijon heeft het HvJ bepaald dat een beroep op artikel 36 VWEU gerechtvaardigd is.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Bij de zaak Cassis de Dijon heeft het HvJ bepaald dat een beroep op artikel 36 VWEU gerechtvaardigd is.
    ==> Niet juist:
    * Aangezien de cassis vrijelijk verkocht kan worden in het land van herkomst (Frankrijk), en een beroep op artikel 36 VWEU of de rule of reason niet opgaat, valt het Duitse voorschrift onder het verbod van kwantitatieve invoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking van artikel 34 VWEU.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Omgekeerde discriminatie is de situatie waarin een … (vul in) marktdeelnemer ten opzichte van een … marktdeelnemer ongunstiger wordt behandeld, omdat de regels van het vrije verkeer in … situaties … . Een bepaalde (ongunstigere) nationale wettelijke regeling kan dan alleen op … marktdeelnemer worden toegepast.
Mogelijke antwoorden:
1. binnenlandse … buitenlandse… specifieke … marktdeelnemers uit andere lidstaten meer rechten geven… deze binnenlandse
2. buitenlandse… binnenlandse… dmv verdragsbepalingen of door in rechtspraak beschreven … uitgezonderd worden… specifieke buitenlandse
3. buitenlandse… binnenlandse… specifieke … wrijven met rechtsbeginselen zoals rechtszekerheid… specifieke buitenlandse
4. binnenlandse … buitenlandse… zuiver interne … niet opgaan… deze binnenlandse

A
  1. binnenlandse … buitenlandse… zuiver interne … niet opgaan… deze binnenlandse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het arrest Gebhard is een geval van vrij personenverkeer waarin een niet-discriminerende nationale regeling in beginsel toch verboden werd geacht.
2. Gebhard deed een beroep op het vrij dienstenverkeer, echter het Hof vond dat er sprake was van een verboden belemmering op zijn recht om zich zich vrij te vestigen en een kantoor in te richten.
3. De duurzaamheid onderscheidt het recht van vestiging van het vrij dienstenverkeer.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Alle stellingen zijn juist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Stappen om een mogelijke schending van het vrije verkeer te beoordelen zijn:
1. Kwalificatie, verdragsuitzonderingen, jurispridentiële uitzonderingen
2. Kwalificatie, verdragsuitzonderingen, jurispridentiële uitzonderingen, subsidiariteit, proportionaliteit
3. Kwalificatie, dwingende eisen van algemeen belang, rule of reason, evenredigheidsvereiste
4. Kwalificatie, rechtvaardigingsgronden, rule of reason, dwingende eisen van algemeen belang, evenredigheidsvereiste.
5. Kwalificatie, rechtvaardigingsgronden, dwingende eisen van algemeen belang, evenredigheidsvereiste.

A
  1. Kwalificatie, rechtvaardigingsgronden, dwingende eisen van algemeen belang, evenredigheidsvereiste.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke stelling is juist?
1. Art. 30 VWEU verbiedt invoerrechten of heffingen zonder onderscheid.
2. Art. 110 VWEU verbiedt invoerrechten of heffingen met onderscheid.
3. De zeer ruime definitie van maatregelen van gelijke werking volgt uit het arrest Cassis de Dijon.
4. Het discriminatieverbod wordt aangeduid als “het criterium van markttoegang”.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn onjuist.
    ==> Mbt 1 & 2: andersom
    ==> Mbt 3: arrest Dassonville
    ==> Mbt 4: dit is het belemmeringsverbod
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

In art. 53 VWEU is het beginsel…. terug te vinden.
1. dual regulation
2. wederzijdse erkenning
3. interne markt
4. loyale samenwerking

A
  1. wederzijdse erkenning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke stelling is juist?
1. Dienstenverkeer betreft dienstenverrichtingen die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, voor zover de bepalingen betreffende het vrij verkeer van goederen, kapitaal en personen op deze verrichtingen niet van toepassing zijn.
2. Kapitaalverkeer betreft financiële transacties die geen tegenprestatie vormen maar op belegging of investering zijn gericht, maar niet persoonlijke transacties zoals schenkingen, giften en nalatenschappen.
3. Vestiging is het deelnemen aan het economisch leven van een andere lidstaat door een unieburger om daar voordeel uit niet in loondienst verrichte werkzaamheden te bevorderen.
4. Werknemer is een onderdaan van een lidstaat die in een andere lidstaat gedurende een wel of niet bepaalde tijd en onder leiding van een ander werkzaamheden verricht en daarvoor een beloning ontvangt
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Dienstenverkeer betreft dienstenverrichtingen die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, voor zover de bepalingen betreffende het vrij verkeer van goederen, kapitaal en personen op deze verrichtingen niet van toepassing zijn.
    ==> Mbt 2: Kapitaalverkeer betreft zowel financiële transacties die geen tegenprestatie vormen maar op belegging of investering zijn gericht, als ook persoonlijke transacties zoals schenkingen, giften en nalatenschappen.
    ==> Mbt 3: Dit is alleen waar voor DUURZAAM deelnemen aan…
    ==> Mbt 4: alleen gedurende een bepaalde tijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is geen aspect van het evenredigheidsbeginsel?
1. belangenafweging
2. objectiviteit
3. noodzakelijkheid
4. geschiktheid

A
  1. objectiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke stelling is onjuist?
1. In het arrest Dassonville bepaalde het HvJ dat zolang een communautaire regeling ontbreekt, lidstaten bevoegd blijven om redelijke maatregelen te nemen om oneerlijke concurrentie te voorkomen.
2. In het arrest Cassis de Dijon bepaalde het HvJ dat het soms is toegestaan dat een lidstaat regels vaststelt die het vrije handelsverkeer binnen de Europese Unie belemmeren. Deze bepalingen moeten ‘redelijk’ zijn. Van zo een situatie kan sprake zijn wanneer er dringende behoeften zijn die dit noodzakelijk maken, o.a. als de regel verband houdt met de doeltreffendheid van de fiscale controles, de bescherming van de volksgezondheid, de eerlijkheid der handelstransacties en de bescherming van consumenten.
3. In Cassis de Dijon heet het HvJ bepaald dat belemmeringen, ook al zijn ze niet discriminerend, in beginsel zijn verboden.
4. In het arrest Cassis de Dijon bepaalde het HvJ dat gerechtvaardigde beperkingen op het verbod op invoerbeperkingen, geen middel tot willekeurige discriminatie, noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten mogen zijn.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. In het arrest Cassis de Dijon bepaalde het HvJ dat gerechtvaardigde beperkingen op het verbod op invoerbeperkingen, geen middel tot willekeurige discriminatie, noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten mogen zijn.
    ==> Dit wordt bepaald in art. 36 VWEU, niet in Cassis de Dijon.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Handelsbelemmerende maatregelen zijn alleen toegestaan als ze geschikt zijn om een te beschermen publieke belang op een coherente en stelselmatige wijze te behartigen.
2. Om handelsbelemmerende maatregelen te rechtvaardigen, moet de lidstaat voor het minst belemmerende alternatief kiezen.
3. Het everedigheidsbeginsel is een materieel beginsel, niet een formeel beginsel.
4. Deense wetgeving verbood bier en frisdranken op de markt te brengen anders dan in statiegeldverpakkingen, dit ter bescherming van het milieu. Ook bestaat de plicht om alleen door de wet goedgekeurde verpakkingen te gebruiken. De eerste verplichting voldeed aan het noodzakelijkheidsvereiste. De tweede verplichting niet.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Het everedigheidsbeginsel is een materieel beginsel, niet een formeel beginsel.
    ==> Het is allebei:
    * De plicht om het minst belemmerende alternatief te kiezen, houdt volgens het Hof de plicht in om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van alternatieven.
    o Zonder zo’n onderzoek is een regeling in strijd met de regels van het vrije verkeer.
      Uit het materieelrechterlijke everedigheidsbeginsel wordt een formeelrechtelijke evenredigheidbeginsel afgeleid.
    ==> Mbt 4:
    Bij de tweede verplichting oordeelde het Hof dat gelet op de effecten daarvan op het goederenverkeer met een minder milieubeschermende maatregel moet worden volstaan.
44
Q

Een zelfstandige arts die zich wil vestigen in een andere lidstaat doet een beroep op:
1. art. 45 VWEU
2. art. 49 VWEU
3. art. 56 VWEU
4. art. 63 VWEU

A
  1. art. 49 VWEU
    ==> Bij vestiging gaat het om de beroepsuitoefening door zelfstandigen, bedrijven en rechtspersonen (bv. zelfstandige arts die zich wil vestigen in een andere lidstaat doet een beroep op art. 49 VWEU en niet op art. 45 VWEU (werknemer)).
45
Q

Een Nederlandse slijter uit Renesse heeft bij een bezoek aan een bevriende slijter in Duitsland een zeer mooie partij Apfelkorn tegen een lage prijs ingekocht. De slijter biedt de Apfelkorn direct te koop aan in zijn slijterij zonder aanpassingen aan het product te maken. Hij voorziet de likeur bijvoorbeeld niet van een etiket, waaruit duidelijk wordt dat de Apfelkorn een likeur is. De verkoop van de Apfelkorn is een groot succes in zijn dorp. Vooral onder jongeren vindt de likeur gretig aftrek door de lage prijs en de limonade-achtige smaak. De slijter wordt echter na enige tijd vervolgd voor het overtreden van het Likeurbesluit dat uitvoering geeft aan de Nederlandse warenwet. Deze wet geeft de minister de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels om de volksgezondheid en de consument te beschermen. Het Likeurbesluit verbiedt de verkoop van alle producten (uit Nederland of van elders afkomstig) zoals Apfelkorn zonder dat daarbij op het product vermeld staat dat het product een ‘likeur’ bevat. Voor de rechter beroept de slijter zich op artikel 34 VWEU en stelt dat het likeurbesluit in strijd is met het vrije verkeer van goederen.
Apfelkorn is een zoete appellikeur gemaakt van 100% tarwegestookte alcohol gemengd met appels en bevat 18% alcohol. De originele Apfelkorn wordt gemaakt door het bedrijf Berentzen.

Stel nu dat de Nederlandse overheid de regeling intrekt. In plaats daarvan gaat de Nederlandse overheid een speciale accijns van 30% heffen op alle likeur. Als likeur wordt aangemerkt alle alcoholhoudende dranken op basis van vruchtensap met een alcoholpercentage tussen de 15% en 22%. Gedistilleerde producten met een alcoholpercentage van boven de 35%, zoals jenever en whisky, worden ontzien en worden niet onderworpen aan een extra accijns.

Is de speciale accijns in strijd met artikel 110 VWEU?
1. Ja
2. Nee
3. Dat is afhankelijk van aanvullende voorwaarden

A
  1. Dat is afhankelijk van aanvullende voorwaarden
    ==> De speciale accijns is afhankelijk van de situatie al dan niet in strijd met artikel 110 VWEU. Artikel 110 VWEU omvat een discriminatieverbod waarbij discriminatie van gelijksoortige (aan binnenlandse producten) ingevoerde producten is verboden of waarbij concurrerende binnenlandse producten worden beschermd. Er is dus een verschil tussen concurrerende producten en gelijksoortige producten. In deze casus wordt er een speciale accijns geheven op likeur maar niet op jenever. Dit zijn geen gelijksoortige producten (verschillend alcoholpercentage, andere grondstoffen, andere smaak), maar mogelijkerwijs wel concurrerende producten (zie ook het antwoord op vraag 4) zeker als daardoor de verkoop van Nederlandse jenever wordt bevoordeeld.
    Hoewel hier sprake is van een verschillende behandeling, kan het echter zijn dat deze verschillende behandeling kan worden gerechtvaardigd op grond van objectieve doelstellingen die verenigbaar zijn met de doelstellingen van de Unie.
46
Q

De regel dat producten die in een lidstaat rechtmatig zijn geproduceerd en in de handel zijn gebracht in beginsel ook markttoegang hebben in andere lidstaten, is vervat in het beginsel van…:
1. dual regulation
2. wederzijdse erkenning
3. rule of reason
4. loyale samenwerking

A
  1. wederzijdse erkenning
47
Q

Een Nederlandse slijter uit Renesse heeft bij een bezoek aan een bevriende slijter in Duitsland een zeer mooie partij Apfelkorn tegen een lage prijs ingekocht. De slijter biedt de Apfelkorn direct te koop aan in zijn slijterij zonder aanpassingen aan het product te maken. Hij voorziet de likeur bijvoorbeeld niet van een etiket, waaruit duidelijk wordt dat de Apfelkorn een likeur is. De verkoop van de Apfelkorn is een groot succes in zijn dorp. Vooral onder jongeren vindt de likeur gretig aftrek door de lage prijs en de limonade-achtige smaak. De slijter wordt echter na enige tijd vervolgd voor het overtreden van het Likeurbesluit dat uitvoering geeft aan de Nederlandse warenwet. Deze wet geeft de minister de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels om de volksgezondheid en de consument te beschermen. Het Likeurbesluit verbiedt de verkoop van alle producten (uit Nederland of van elders afkomstig) zoals Apfelkorn zonder dat daarbij op het product vermeld staat dat het product een ‘likeur’ bevat. Voor de rechter beroept de slijter zich op artikel 34 VWEU en stelt dat het likeurbesluit in strijd is met het vrije verkeer van goederen.
Apfelkorn is een zoete appellikeur gemaakt van 100% tarwegestookte alcohol gemengd met appels en bevat 18% alcohol. De originele Apfelkorn wordt gemaakt door het bedrijf Berentzen.
Kan de Nederlandse overheid zich in beginsel beroepen op de rechtvaardigingsgronden genoemd in artikel 36 VWEU of niet?
1. Ja
2. Nee
3. Dat is afhankelijk van aanvullende voorwaarden

A
  1. Ja
    ==> De Nederlandse overheid kan zich in beginsel beroepen op de rechtvaardigingsgronden genoemd in artikel 36 VWEU als het kan aantonen dat de maatregel bijvoorbeeld de volksgezondheid beschermt. Dit is een van de uitzonderingsgronden genoemd in artikel 36 VWEU en in casu wellicht de meest logische optie.
48
Q

Wat is geen voorwaarde voor een beroep op art. 36 VWEU?
1. Geen harmonisatie op EU niveau
2. Legitiem doel
3. Proportionaliteitstoets
4. Geen willekeurige discriminatie
5. Alle opties zijn voorwaarden hiervoor.

A
  1. Alle opties zijn voorwaarden hiervoor.
49
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De bepalingen van het vrij verkeer van goederen kennen een onderscheid tussen tarifaire (art. 30 VWEU) en non- tarifaire belemmeringen (art. 34 en 35 VWEU).
2. Een heffing treft alleen het product dat de grens overschrijdt, terwijl een binnenlandse belasting treft zowel in- en uitgevoerde als nationale producten.
3. Geldelijke lasten op zowel ingevoerde als binnenlandse producten zijn niet verboden bij art. 30 VWEU.
4. Belastingen tot bescherming van gelijksoortige of concurrerende binnenlandse producten vallen onder het verbod van art. 30 VWEU.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Belastingen tot bescherming van gelijksoortige of concurrerende binnenlandse producten vallen onder het verbod van art. 30 VWEU.
    ==> Het is art. 110 VWEU, niet art. 30 VWEU.
50
Q

Welke stelling mbt het arrest Säger (1991) is onjuist?
1. Dit arrest gaat over het vrij verkeer van diensten, en specifiek over dwingende redenen van algemeen belang die beperkingen rechtvaardigen.
2.Casus: Dennemeyer verleent vanuit het VK diensten voor instandhouding van octrooien aan klanten in Duitsland. Säger verwijt Dennemeyer oneerlijke concurrentie. Zijns inziens behandelt Dennemeyer beroepsmatig juridische aangelegenheden voor derden, zonder te beschikken over de daarvoor op grond van doo de Duitse wetgeving vereiste vergunning.
2. Het HvJ bepaalde dat een Lid- Staat de verrichting van diensten op zijn grondgebied niet afhankelijk mag stellen van de inachtneming van alle voorwaarden die voor vestiging gelden.
3. Het HvJ bepaalde dat beperkingen van het vrij verkeer mogelijk zijn om dwingende redenen van algemeen belang; en die gelden voor iedere persoon of onderneming (non-discriminatoir), en voldoen aan het evenredigheidsvereiste.
4. De uitsrpaak van het Säger-arrest lijkt zeer op de Dassonville-formule
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
51
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De beleidsruimte die aan lidstaten blijft na harmonisatie is vrij van toetsing door het HvJ, zolang de lidstaten het Handvest te respecteren.
2. Bij het bepalen of nationale wetgeving in overeenstemming met de interne markt bepalingen is, wanneer er geen Europese regels zijn op het terrein van de nationale wetgeving, wordt de nationale wetgeving alleen getoetst aan algemene rechtsbeginselen.
3. De versperrende werking van het Europese recht, waardoor lidstaten noch inhoudelijk mogen afwijken van de Europese regel, noch van de de doelstellingen van de regel, heet uitputtende (volledige) harmonisatie.
4. Uitzonderingen op het vrije verkeer van goederen zijn zeer zeldzaam, en komen alleen in rechtspraak voor.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Alle stellingen zijn onjuist
    ==> Mbt 1: De beleidsruimte die aan lidstaten blijft na harmonisatie niet vrij is van toetsing (toetsing aan algemene verdragsregels). Ook dienen lidstaten in zo’n situatie het Handvest te respecteren.
    ==> Mbt 2: het wordt getoetst aan het Verdrag.
    ==> Mbt 3: Het heet Sperrwirkung. Uitputtende (volledige) harmonisatie is wanneer de harmonisatie geen enkele speelruimte aan lidstaten.
    ==> Mbt 4: ook in het VWEU, bijv. art. 346 VWEU: lidstaat mag maatregelen nemen t.b.v. handel in wapens, munitie en oorlogsmateriaal.
52
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De Dienstenrichtlijn vervangt als het ware verdragsbepalingen over het dienstenverkeer. Zo bepaalt de richtlijn dat lidstaten het vrij verkeer van diensten alleen mogen beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid of milieubescherming. Maar, ook worden enkele diensten van het toepassingsbereik van de richtlijn uitgezonderd (het staat lidstaten dan vrij, bij het ontbreken van EU-wetgeving, om beperkende maatregelen te nemen).
2. Handelsbelemmerende maatregelen die een rechtvaardiging vinden in het VWEU of rule of reason moeten evenredig zijn.
3. Handelsbelemmerende maatregelen die niet duidelijk en ondubbelzinnig zijn, en die niet kenbaar zijn voor de marktdeelnemers, zijn nooit evenredig.
4. Handelsbelemmerende maatregelen die geen mogelijkheid bieden voor beroep tegen een beslissing zijn nooit evenredig.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Alle stellingen zijn juist
53
Q

Het evenredigheidvereiste houdt in dat er aan een aantal zaken moet worden voldaan. Welk is onjuist?
1. De maatregel moet geschikt zijn om een publieke doel te bereiken
2. De maatregel moet niet verder dan strikt noodzakelijk gaan
3. Bij het nemen van de maatregel moet er een belangenafweging plaatsvinden tussen de belangen van de betrokken belanghebbenden.
4. Geen antwoord is onjuist.

A
  1. Bij het nemen van de maatregel moet er een belangenafweging plaatsvinden tussen de belangen van de betrokken belanghebbenden.
    ==> Wel juist:
  2. Bij het nemen van de maatregel moet er een belangenafweging plaatsvinden tussen vrij verkeer en publiek doel.
54
Q

Welke stelling over rule of reason is onjuist?
1. De rule of reason geldt als exceptie op het verbod van art. 34 VWEU, en dus alleen voor het vrije verkeer van goederen. Er zijn vergelijkbare rechtvaardigingsgronden in de andere vrijheden van toepassing, echter ze vallen niet onder rule of reason.
2. De rule of reason excepties gelden als hoofdregel alleen voor maatregelen met onderscheid; dit op basis van het arrest Cassis de Dijon.
3. Doelstellingen of belangen die een beroep op de rule of reason-excepties rechtvaardigen moeten dwingende eisen van algemeen belang zijn.
4. Voor een succesvol beroep op de excepties gelden drie voorwaarden: (1) de maatregel moet geschikt zijn voor het gestelde doel; (2) de maatregel moet het gestelde doel op evenredige wijze nastreven (gaat niet verder dan noodzakelijk); en (3) de maatregel berust op een juiste belangenafweging tussen het nagestreefde doel en het vrij verkeer.
5. Alle stellingen zijn juist

A
  1. De rule of reason excepties gelden als hoofdregel alleen voor maatregelen met onderscheid; dit op basis van het arrest Cassis de Dijon.
    ==> maatregelen zonder onderscheid!
55
Q

A. Als een nationale regeling in strijd is met het vrij verkeer van goederen (art. 34 VWEU), is deze toch toegestaan mits het gaat om het gerechtvaardigde beperkingsgrond.
B. Het HvJ bepaalde in het arrest Italiaanse aanhangers dat het begrip maatregel van gelijke werking omvat: (in)direct discriminerende regels; en niet-discriminerende productvoorschriften; en elke andere maatregel die de toegang tot de markt van een lidstaat voor uit andere lidstaten afkomstige producten belemmert.
Welke stelling is onjuist?
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

A
  1. Alleen stelling B is juist
    ==> Mbt A: de gerechtvaardigde grond is slechts één voorwaarde. Het moet ook voldoen aan de evenredigheidsvereiste.
56
Q

Een Nederlandse slijter uit Renesse heeft bij een bezoek aan een bevriende slijter in Duitsland een zeer mooie partij Apfelkorn tegen een lage prijs ingekocht. De slijter biedt de Apfelkorn direct te koop aan in zijn slijterij zonder aanpassingen aan het product te maken. Hij voorziet de likeur bijvoorbeeld niet van een etiket, waaruit duidelijk wordt dat de Apfelkorn een likeur is. De verkoop van de Apfelkorn is een groot succes in zijn dorp. Vooral onder jongeren vindt de likeur gretig aftrek door de lage prijs en de limonade-achtige smaak. De slijter wordt echter na enige tijd vervolgd voor het overtreden van het Likeurbesluit dat uitvoering geeft aan de Nederlandse warenwet. Deze wet geeft de minister de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels om de volksgezondheid en de consument te beschermen. Het Likeurbesluit verbiedt de verkoop van alle producten (uit Nederland of van elders afkomstig) zoals Apfelkorn zonder dat daarbij op het product vermeld staat dat het product een ‘likeur’ bevat. Voor de rechter beroept de slijter zich op artikel 34 VWEU en stelt dat het likeurbesluit in strijd is met het vrije verkeer van goederen.
Apfelkorn is een zoete appellikeur gemaakt van 100% tarwegestookte alcohol gemengd met appels en bevat 18% alcohol. De originele Apfelkorn wordt gemaakt door het bedrijf Berentzen.
Het Likeurbesluit is te kwalificeren als:
1. kwantitatieve invoerbeperking in de zin van artikel 34 VWEU
2. maatregel van gelijke werking aan een kwantitatieve invoerbeperking in de zin van artikel 34 VWEU
2. binnenlandse belastingmaatregel in de zin van artikel 110 VWEU
3. invoerrecht of heffing van gelijke werking in de zin van artikel 30 VWEU
4. geen van de hierboven genoemde opties.

A
  1. maatregel van gelijke werking aan een kwantitatieve invoerbeperking in de zin van artikel 34 VWEU
    ==>
    Het Likeurbesluit is te kwalificeren als een maatregel van gelijke werking aan een kwantitatieve invoerbeperking. Het vereiste om op het etiket te vermelden dat het product likeur is kan worden aangemerkt als een producteis. Hoewel deze producteis geen onderscheid maakt tussen Nederlandse likeur en ingevoerde likeur, vormt een dergelijke eis wel degelijk een belemmering voor het vrije verkeer. Ingevoerde likeur zal namelijk naast de vereisten van de lidstaat van productie ook nog aan de Nederlandse vereisten moeten voldoen. Er is dus sprake van een dubbele last voor ingevoerde producten ten opzichte van de Nederlandse producten. Deze extra eisen zorgen voor een belemmering in de zin van de rechtspraak van het HvJ. Het HvJ heeft dit bepaald in de Zaak 8/74, Dassonville.
57
Q

Welke stelling over de zaak De Coster (2001) is onjuist?
1. Casus: De Belg De Coster tekende bezwaar tegen een gemeentelijke belasting op het bezit van een schotelantenne omdat de belasting de vrije ontvangst van televisieprogramma’s uit andere lidstaten zou belemmeren.
2. De belasting zou in strijd zijn met het huidige art. 28 VWEU. De rechtsvraag was: wordt het vrije verkeer van goederen belemmerd bij het invoeren van een jaarlijkse belastingheffing op satellieten voor televisieontvangst?
3. Het HvJ oordeelde dat als een heffing op een product een nadelig effect heeft voor gerelateerde diensten, kan dit botsen met het vrij verkeer van diensten.
4. Het HvJ oordeelde dat de belasting op satellieten in twee opzichten discriminerend is.1. De maatregel heeft meer effect op de burgers met een andere nationaliteit dan op de Belgische inwoners. 2. Televisieaanbieders die in het buitenland zijn gevestigd, bieden alleen televisie aan per satelliet.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. De belasting zou in strijd zijn met het huidige art. 28 VWEU. De rechtsvraag was: wordt het vrije verkeer van goederen belemmerd bij het invoeren van een jaarlijkse belastingheffing op satellieten voor televisieontvangst?
    ==> Wel juist:
  2. De belasting zou in strijd zijn met het huidige art. 56 VWEU…. vrije verkeer van diensten
58
Q

Wat is het verschil tussen een discriminatietoets en een belemmeringentoets?
1. Voor bepaalde vrijheden geldt alleen een discriminatietoets; voor andere vrijheren geldt ook een belemmeringstoets.
2. Discriminatietoets betreft directe discriminatie; belemmeringstoetst betreft indirecte discriminatie.
3. Discriminatietoets betreft harde verboden; belemmeringstoetst betreft criteria die in rechtspraak zijn ontwikkeld.
4. Bij een discriminatietoets is er pas sprake van een inbreuk op een recht als een persoon wordt gediscrimineerd ten opzichte van iemand anders. Bij een belemmeringentoets hoeft men geen vergelijking te trekken.

A
  1. Bij een discriminatietoets is er pas sprake van een inbreuk op een recht als een persoon wordt gediscrimineerd ten opzichte van iemand anders. Bij een belemmeringentoets hoeft men geen vergelijking te trekken.
59
Q

Om evenredig te zijn, moeten beperkingen van het vrij verkeer voldoen aan:
1. Transparantie en procedurele eisen
2. Transparantie en materiële eisen
3. Objectiviteit en formele eisen
4. Geschiktheid en procedurele eisen

A
  1. Transparantie en procedurele eisen
60
Q

In het arrest … (vul in) bepaalde het HvJ dat als een maatregel bepaalde verkoopmethoden aan banden legt, valt ze buiten de werkingssfeer van art. 34 VWEU, mits de maatregelen … dezelfde invloed hebben op de verhandelingen van nationale producten en op die van producten uit andere lidstaten.
1. Dassonville … zowel rechtens als feitelijk
2. Keck en Mithouard … zowel rechtens als feitelijk
3. Cassis de Dijon … feitelijk
4. Italiaanse aanhangers … feitelijk

A
  1. Keck en Mithouard … zowel rechtens als feitelijk
61
Q

Welke stelling mbt uitzonderingen op het verbod op belemmeringen van het vrije verkeer is onjuist?
1. De nationale maatregelen die onder verdragsuitzonderingen vallen moeten alleen voldoen aan de eisen dat ze geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormen, en evenredig. Bij uitzonderingen op basis van rule of reason gelden er aanvullende eisen.
2. Als een beperking op het vrij verkeer van goederen gerechtvaardigd is op basis van art. 36 VWEU, is het toegestaan dat de nationale maatregel een onderscheid maakt naar de herkomst van het goed.
3. De rule of reason is van toepassing op alle fundamentele vrijheden. Dit bepaalde het Hof o.a. voor niet in loondienst verrichte werkzaamheden in het arrest Gebhard, en voor het vrij verkeer van personen (werknemers) in het arrest Bosman.
4. Gemeenschappelijke kenmerken tussen de rechtvaardigingsgronden zijn o.a. publieke belangen, geen protectionisme, grondrechtenconforme interpretatie van rechtvaardigingsgronden, het tijdelijke karakter en evenredigheid.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Alle stellingen zijn juist
62
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Artikel 35 VWEU (verbod uitvoerbeperkingen) werd door het HvJ initieel geïnterpreteerd als een discriminatieverbod. Inmiddels is men meer naar het belemmeringenverbod getrokken, zodat nationale regels die nadeliger zijn voor de uitvoer van producten van een lidstaat dan voor de handel op de thuismarkt van die lidstaat onder het verbod van art. 35 VWEU vallen.
2. Verkoopmodaliteiten gelden in beginsel als maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 34 VWEU, op basis van het arrest Keck en Mithouard.
3. Producteisen (gewicht, grootte, samenstelling) vallen onder het verbod van artikel 34 VWEU, op basis van het arrest Keck en Mithouard.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Verkoopmodaliteiten gelden in beginsel als maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 34 VWEU, op basis van het arrest Keck en Mithouard.
    ==> Onjuist: In reactie op de in de praktijk soms ongewenste brede werking van de Dassonville-formule heeft het Hof in de Keck-jurisprudentie aangeven dat zogeheten ‘verkoopmodaliteiten’ niet kunnen worden gezien als maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 34 VWEU.
63
Q

Een Nederlandse slijter uit Renesse heeft bij een bezoek aan een bevriende slijter in Duitsland een zeer mooie partij Apfelkorn tegen een lage prijs ingekocht. De slijter biedt de Apfelkorn direct te koop aan in zijn slijterij zonder aanpassingen aan het product te maken. Hij voorziet de likeur bijvoorbeeld niet van een etiket, waaruit duidelijk wordt dat de Apfelkorn een likeur is. De verkoop van de Apfelkorn is een groot succes in zijn dorp. Vooral onder jongeren vindt de likeur gretig aftrek door de lage prijs en de limonade-achtige smaak. De slijter wordt echter na enige tijd vervolgd voor het overtreden van het Likeurbesluit dat uitvoering geeft aan de Nederlandse warenwet. Deze wet geeft de minister de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels om de volksgezondheid en de consument te beschermen. Het Likeurbesluit verbiedt de verkoop van alle producten (uit Nederland of van elders afkomstig) zoals Apfelkorn zonder dat daarbij op het product vermeld staat dat het product een ‘likeur’ bevat. Voor de rechter beroept de slijter zich op artikel 34 VWEU en stelt dat het likeurbesluit in strijd is met het vrije verkeer van goederen.
Apfelkorn is een zoete appellikeur gemaakt van 100% tarwegestookte alcohol gemengd met appels en bevat 18% alcohol. De originele Apfelkorn wordt gemaakt door het bedrijf Berentzen.
Kan de Nederlandse overheid zich beroepen op ‘dwingende eisen van algemeen belang’ zoals erkend door het HvJ in Cassis de Dijon?
1. Ja
2. Nee
3. Dat is afhankelijk van aanvullende voorwaarden

A
  1. Ja
    ==>
    De Nederlandse overheid kan zich in beginsel beroepen op ‘dwingende eisen van algemeen belang’, omdat het invoerverbod een maatregel zonder onderscheid betreft. Consumentenbescherming is een publiek belang dat is erkend door het HvJ als een grond voor het rechtvaardigen van handelsbelemmeringen.
64
Q

A. Voor het kapitaalverkeer geldt een discriminatieverbod en een belemmeringenverbod.
B. Voor het dienstenverkeer geldt een discriminatieverbod en een belemmeringenverbod.
Welke stelling is onjuist?
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

A
  1. Beide stellingen zijn juist
65
Q

Een werknemer is:
1. Een EU-burger die in loondienst en onder leiding van een ander werkzaamheden verricht en daarvoor een redelijke beloning ontvangt.
2. Een EU-burger die in loondienst werkzaamheden verricht en daarvoor een redelijke beloning ontvangt.
3. Een onderdaan van een lidstaat die in een andere lidstaat onder leiding van een ander werkzaamheden verricht en daarvoor een redelijke beloning ontvangt.
4. Een onderdaan van een lidstaat die in een andere lidstaat gedurende een bepaalde tijd en onder leiding van een ander werkzaamheden verricht en daarvoor een beloning ontvangt.

A
  1. Een onderdaan van een lidstaat die in een andere lidstaat gedurende een bepaalde tijd en onder leiding van een ander werkzaamheden verricht en daarvoor een beloning ontvangt.
66
Q

Een Italiaanse verkeerswet verbiedt het om zich met motorfiets en aanhangwagen op de openbare weg te bevinden.
Is zo’n verbod in beginsel in strijd is met het vrije verkeer van goederen?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    ==> Dit is de zaak Italiaanse aanhangers.
    * Het Hof oordeelt dat de Italiaanse maatregel wel een kwantitatieve invoerbeperking op grond van artikel 34 WVEU is. De vraag is nu of er een rechtvaardigingdgrond bestaat.
    * Het Hof concludeert dat het verbod op het trekken door motorfietsen van een speciaal daarvoor ontworpen aanhangwagens, die in andere lidstaten dan de Italiaanse republiek rechtmatig is gemaakt en in de handel gebracht, gerechtvaardigd is op grond van de verkeersveiligheid.
67
Q

Wat zijn de stappen om een mogelijke schending van het vrije verkeer te beoordelen? (!!!!!)

A
  1. Hoe is de maatregel te kwalificeren?
  2. Kan men zich beroepen op rechtvaardigingsgronden?
  3. Kan men zich beroepen op DEAB “dwingende eisen van algemeen belang” (zoals erkend door het HvJ in het arrest Cassis de Dijon / Gebhard)?
  4. Is de maatregel in overeenstemming met het evenredigheidsvereiste (3 voorwaarden)?
68
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Maatregelen van de nationale wetgever die slechts hypothetisch, onzeker of vrij indirect effect op het vrije verkeer hebben, worden niet als een verboden belemmering gezien.
2. Er geldt in beginsel geen vrije verkeer binnen een lidstaat; dat is een zuiver interne situatie.
3. Omgekeerde discriminatie is een situatie waarin een binnenlandse marktdeelnemer ongunstiger wordt behandeld dan de buitenlandse marktdeelnemer. Dit is zo als een wettelijke regeling wel op een binnenlander, maar niet op een buitenlander kan worden toegepast.
4. In Frankrijk geldt een vaste boekenprijs. Franse boeken kunnen eerst worden uitgevoerd en daarna weer ingevoerd in Frankrijk, om de vaste boekenprijs te omzeilen. De vaste boekenprijs kan worden aangevochten met een beroep op het vrij verkeer.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. In Frankrijk geldt een vaste boekenprijs. Franse boeken kunnen eerst worden uitgevoerd en daarna weer ingevoerd in Frankrijk, om de vaste boekenprijs te omzeilen. De vaste boekenprijs kan worden aangevochten met een beroep op het vrij verkeer.
    ==> Deze situatie is een U-bocht. Wanneer blijkt dat deze constructie is gebeurd om een wettelijke regeling te ontduiken, dan kan geen beroep worden gedaan op Unierecht.
    ==> Mbt 1: dat heet hypothetische belemmeringen.
69
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Dienstenverkeer onderscheidt zich van vestigingsvrijheid in de duurzaamheid. Als de dienstverrichter zich naar een andere lidstaat verplaatst met het doel zich daar langdurig te vestigen, is er sprake van vestiging, niet van dienstenverkeer.
2. In de zaak Gebhard bepaalde het Hof dat het recht van vestiging van toepassing was.
3. Het verschil tussen dienstenverkeer van werknemersverkeer is dat het bij dienstenverkeer gaat om een economische activiteit die niet in loondienst wordt verricht.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
70
Q

… (vul in) in het vrij verkeer van … wordt/worden tegengegaan dmv harmonisatie en wederzijdse erkenning.
1. Discriminatie … goederen
2. Belemmeringen … goederen
3. Passieve integratie … goederen, personen, diensten en kapitaal
4. Heffingen van gelijke werking… goederen, personen, diensten en kapitaal

A
  1. Belemmeringen … goederen
71
Q

Een Nederlandse fabrikant in speelgoedauto’s heeft een marktonderzoek laten doen naar de mogelijkheden om zijn speelgoedauto’s te kunnen verkopen op de Deense markt. Uit het marktonderzoek bleek dat vooral kinderen onder de tien jaar in Denemarken een grote belangstelling hebben voor de speelgoedauto’s en hieraan de voorkeur geven boven het traditionele Deense speelgoed dat op de markt kan worden verkregen. Een probleem voor de fabrikant is wel dat hij tot nu toe totaal geen voet aan de grond heeft op de Deense markt. De Deense speelgoedmarkt wordt namelijk gekenmerkt door een grote traditionele Deense speelgoedfabrikant. Hij wil daarom een intensieve advertentie- en marketingcampagne opzetten om kinderen bewust te laten worden van de door hem gefabriceerde speelgoedauto’s. De Deense wetgeving verbiedt echter advertenties op tv, in kranten en andere media gericht op kinderen onder de twaalf jaar. Deze wetgeving is in het leven geroepen ter bescherming van de consument en in het bijzonder om te voorkomen dat zwakkere groepen uit de samenleving, zoals kinderen, worden aangezet tot het aanschaffen van producten. Hoewel het de speelgoedfabrikant niet verboden is zijn speelgoedauto’s in Deense winkels te verkopen, acht hij de marketingcampagne onontbeerlijk om toegang te krijgen tot de Deense markt.

Is de Deense wetgeving te kwalificeren als:
1. een kwantitatieve invoerbeperking in de zin van artikel 34 VWEU
2. een maatregel van gelijke werking aan een kwantitatieve invoerbeperking in de zin van artikel 34 VWEU
3. een binnenlandse belastingmaatregel in de zin van artikel 110 VWEU;
4. een invoerrecht of heffing van gelijke werking in de zin van artikel 30 VWEU; of
5. geen van de hierboven genoemde opties.

A
  1. een maatregel van gelijke werking aan een kwantitatieve invoerbeperking in de zin van artikel 34 VWEU
    ==> De Deense wetgeving is te kwalificeren als een maatregel van gelijke werking aan een kwantitatieve invoerbeperking. Weliswaar is het verbod op het maken van reclame gericht op kinderen een verkoopmodaliteit, omdat de fabrikant helemaal niets hoeft te veranderen aan zijn speelgoedauto’s om ze op de Deense markt te kunnen verkopen, toch heeft het verbod een discriminerend effect. Het wordt de fabrikant immers een stuk moeilijker gemaakt om een aandeel op de Deense markt te veroveren nu hem een belangrijk instrument daartoe, te weten reclame maken, wordt verboden. Dit blijkt uit hetgeen het HvJ met betrekking tot de Zaak 267/91, Keck
72
Q

Het Bosman arrest (1995) heeft betrekking op:
1. Spelers die werknemer zijn via het Unieverdrag.
2. Spelers die werknemer zijn via het Unieverdrag en de nationaliteit hebben van een lidstaat.
3. Spelers die werknemer zijn van een in de Unie gevestigde club, en de nationaliteit hebben van een lidstaat.
4. Spelers die werknemer zijn van een in de Unie gevestigde club.

A
  1. Spelers die werknemer zijn via het Unieverdrag en de nationaliteit hebben van een lidstaat.
73
Q

Wat valt NIET onder maatregelen van gelijke werking (art. 34 VWEU)? Maatregelen die…

A
  1. ertoe strekken of tot gevolg hebben dat producten uit andere lidstaten minder gunstig worden behandeld dan nationale producten.
  2. nationale producteisen toepassen op producten uit andere lidstaten.
  3. De toegang tot de markt van een lidstaat voor producten uit andere lidstaten belemmert.
74
Q

Voor een succesvol beroep op de rule of reason gelden vier voorwaarden. Wat zijn ze (+acronym)?

A

HEGE (Harmonisatie, Economische motieven, Geschikt, Evenredig).
1. Er mogen geen economische motieven schuilgaan achter het gestelde doel;
2. Er bestaat geen volledige harmonisatie inzake het gestelde doel;
3. De maatregel is geschikt voor het gestelde doel;
4. De maatregel is evenredig aan het gestelde doel (gaat niet verder dan strikt noodzakelijk).

75
Q

Een nationale wetgeving die bepaalt dat producten niet op zondag mogen worden verkocht vallen…
1. binnen de reikwijdte van het verbod van artikel 34 VWEU.
2. buiten de reikwijdte van het verbod van artikel 34 VWEU.
3. binnen de reikwijdte van het verbod van artikel 34 VWEU, tenzij aan bepaalde voorwaarde wordt voldaan.
4. buiten de reikwijdte van het verbod van artikel 34 VWEU, zolang aan bepaalde voorwaarde wordt voldaan.

A
  1. buiten de reikwijdte van het verbod van artikel 34 VWEU, zolang aan bepaalde voorwaarde wordt voldaan.
    ==>
    Beperkingen van verkoopmodaliteiten vallen niet onder het verbod van art. 34 VWEU (maatregelen van gelijke werking) mits voldaan is aan twee voorwaarden (C-267/91, r.o. 16):
    * De beperkingen gelden voor alle marktdeelnemers die actief zijn op het nationale grondgebied (maatregel zonder onderscheid);
    * De beperkingen hebben in alle opzichten dezelfde gevolgen voor zowel de verhandeling van binnenlandse producten als voor producten uit andere lidstaten.
76
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Maatregelen met onderscheid zijn handelsbeperkingen die alleen voor geïmporteerde producten gelden en niet voor binnenlandse producten. Maatregelen zonder onderscheid zijn handelsbeperkingen die niet alleen voor geïmporteerde producten gelden, maar ook voor binnenlandse producten.
2. Het verbod op maatregelen van gelijke werking van art. 34 VWEU betreft zowel maatregelen zonder onderscheid als ook maatregelen met onderscheid.
3. Niet alleen belemmerende regelingen en andere rechtshandelingen van lidstaten kunnen verboden zijn op basis van art. 34 VWEU, maar ook belemmerende feitelijke handelingen, al dan niet discriminerend.
4. In het geval van niet-discriminatoire belemmeringen die voor nationale en buitenlandse producten en leveranciers gelden, kan een buitenlandse partij geen beroep doen op art. 34 VWEU met het argument dat het moeten voldoen aan twee wetgevingen (in eigen land en in land van import) discrimineert.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. In het geval van niet-discriminatoire belemmeringen die voor nationale en buitenlandse producten en leveranciers gelden, kan een buitenlandse partij geen beroep doen op art. 34 VWEU met het argument dat het moeten voldoen aan twee wetgevingen (in eigen land en in land van import) discrimineert.
    ==> Dat kan wel:
    Veel niet-discriminatoire belemmeringen blijken nadelig uit te werken voor het buitenlandse product/persoon, dit omdat ze aan twee wetgevingen moeten voldoen: die van de home state en van de host state (dual regulatory burden).
77
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Er zijn twee benaderingen van de vrijheid van verkeer: verbod van discriminatie van art. 18 VWEU; en verbod van belemmering.
2. Als alleen buitenlandse studenten een financiële bijdrage betalen, is er sprake van formele discriminatie.
3. Een Duitse tolheffing die een belastingverlaging geeft aan bezitters van auto’s die in Duitsland zijn geregistreerd, geldt als directe discriminatie en als zodanig is het een overtreding op art. 18 VWEU.
4. Het discriminatieverbod omvat ook het verbod om ongelijke gevallen gelijk te behandelen.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Een Duitse tolheffing die een belastingverlaging geeft aan bezitters van auto’s die in Duitsland zijn geregistreerd, geldt als directe discriminatie en als zodanig is het een overtreding op art. 18 VWEU.
    ==> Het is indirecte discriminatie: verschil in behandeling berustte niet rechtstreeks op nationaliteit, maar levert wel dat resultaat op.
78
Q

A: Verkoopmodaliteiten vallen in beginsel niet onder het verbod van art. 34 VWEU (maatregelen van gelijke werking).
B: Producteisen vallen in beginsel niet onder het verbod van art. 34 VWEU (maatregelen van gelijke werking).
Welke stelling is onjuist?
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

A
  1. Alleen stelling A is juist
79
Q

Er zijn twee manieren om belemmeringsverboden te relativeren: op basis van… (vul in), en op basis van …
…. betreft de vraag of bepaalde nationale regels wel in het algemeen onder het Europese regime inzake vrij verkeer moeten vallen, zoals bij de zaak… .

  1. jurisprudentie… Verdragen… Jurisprudentie… Säger
  2. hun reikwijdte… uitzonderingsgronden… Reikwijdte… Keck en Mithouard
  3. objectieve criteria… subjectieve criteria… Objectieve criteria… Säger
  4. het type belemmering… het type vrij verkeer… Type belemmering… Reikwijdte… Keck en Mithouard
A
  1. hun reikwijdte… uitzonderingsgronden… Reikwijdte… Keck en Mithouard
80
Q

Een Nederlandse slijter uit Renesse heeft bij een bezoek aan een bevriende slijter in Duitsland een zeer mooie partij Apfelkorn tegen een lage prijs ingekocht. De slijter biedt de Apfelkorn direct te koop aan in zijn slijterij zonder aanpassingen aan het product te maken. Hij voorziet de likeur bijvoorbeeld niet van een etiket, waaruit duidelijk wordt dat de Apfelkorn een likeur is. De verkoop van de Apfelkorn is een groot succes in zijn dorp. Vooral onder jongeren vindt de likeur gretig aftrek door de lage prijs en de limonade-achtige smaak. De slijter wordt echter na enige tijd vervolgd voor het overtreden van het Likeurbesluit dat uitvoering geeft aan de Nederlandse warenwet. Deze wet geeft de minister de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels om de volksgezondheid en de consument te beschermen. Het Likeurbesluit verbiedt de verkoop van alle producten (uit Nederland of van elders afkomstig) zoals Apfelkorn zonder dat daarbij op het product vermeld staat dat het product een ‘likeur’ bevat. Voor de rechter beroept de slijter zich op artikel 34 VWEU en stelt dat het likeurbesluit in strijd is met het vrije verkeer van goederen.
Apfelkorn is een zoete appellikeur gemaakt van 100% tarwegestookte alcohol gemengd met appels en bevat 18% alcohol. De originele Apfelkorn wordt gemaakt door het bedrijf Berentzen.
Is het Likeurbesluit in overeenstemming met het evenredigheidsvereiste?
1. Ja
2. Nee
3. Dat is afhankelijk van aanvullende voorwaarden

A
  1. Dat is afhankelijk van aanvullende voorwaarden
    ==>
    Het evenredigheidsvereiste behelst dat een maatregel:
    a. geschikt is om de publieke doelstelling te bereiken;
    b. niet verder gaat dan strikt noodzakelijk om die doelstelling te bereiken;
    c. is genomen op basis van een juiste belangenafweging, in casu door de Nederlandse overheid, tussen het belang van het vrije verkeer en het te bereiken publieke doel.
    De vraag is of het voor consumenten uitmaakt dat er de Nederlandse tekst ‘likeur’ op het etiket vermeld staat. Aan de ene kant kan de consument wellicht beter inschatten dat er sprake is van alcohol en het product met de daarmee gepaard gaande risico’s associëren. Aan de andere kant geeft het Duitse etiket wellicht reeds alle informatie waaruit hetzelfde valt af te leiden. De maatregel kan dus wel aangemerkt worden als geschikt om beide doelstellingen te bereiken, maar de vraag is of het niet verder gaat dan strikt noodzakelijk, omdat er geen rekening wordt gehouden met de overige informatie op het etiket.
81
Q

De verboden maatregelen van gelijke werking kunnen bestaan uit: (1) handelsbeperkingen die uitsluitend voor … (vul in) gelden en niet voor… producten (maatregelen … ); en (2) handelsbeperkingen die niet alleen voor … producten gelden, maar voor… producten (maatregelen …).
1. bepaalde typen producten… andere… met onderscheid… specifieke… alle… zonder onderscheid
2. geïmporteerde producten… binnenlandse… met onderscheid… geïmporteerde… binnenlandse… zonder onderscheid
3. producten met specifieke kenmerken… alle … met onderscheid… zulke… alle… zonder onderscheid
4. binnenlandse producten… geïmporteerde… met onderscheid… binnenlandse… geïmporteerde… zonder onderscheid

A
  1. geïmporteerde producten… binnenlandse… met onderscheid… geïmporteerde… binnenlandse… zonder onderscheid
82
Q

Voor welke vrijheid geldt NIET dat excepties moeten voldoen aan het evenredigheidsvereiste?
1. goederen
2. personen
3. diensten
4. kapitaal
5. Het evenredigheidsvereiste geldt voor alle vrijheden

A
  1. Het evenredigheidsvereiste geldt voor alle vrijheden
83
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Cassis de Dijon was een voorbeeld van een handelsbelemmerende maatregel die niet voldeed aan de eis van noodzakelijkheid.
2. Het evenredigheidsbeginsel heeft drie aspecten. Twee daarvan worden door het HvJ getoetst, en de derde wordt door de nationale rechter getoetst.
3. Evenredigheid stricto sensu is het evenredigheidsvereiste voor handelsbelemmerende maatregelen.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Evenredigheid stricto sensu is het evenredigheidsvereiste voor handelsbelemmerende maatregelen.
    ==> Onjuist. Afgewogenheid van de nationale regel (= evenredigheid stricto sensu). Dat is de eis van belangenafweging, hetgeen een van de 3 aspecten van evenredigheid is.
    ==> Mbt 2:
    * Rolverdeling van het HvJEU vs de nationale rechter:
    o HvJ: Bij toetsing aan het evenredigheidsbeginsel beperkt het Hof zich vaak tot de eerste twee eisen.
    o Nationale rechter: De derde eis vraagt van de rechter een eigen oordeel over de verhouding tussen verschillende beleidsdoeleinden, wat hoofdzakelijk een taak is voor de nationale wetgever.
84
Q

Welk arrest ging niet over het vrij verkeer van goederen?
1. Dassonville
2. Italiaanse aanhangers
3. Cassis de Dijon
4. De Coster

A
  1. De Coster
    ==> Dat ging over vrij verkeer van diensten
85
Q

Wederzijdse erkenning is als … (vul in) het resultaat van … .
1. harmonisatiemethode… de rechtspraak van het Hof van Justitie
2. rechtsbeginsel…. de rechtspraak van het Hof van Justitie
3. harmonisatiemethode… verdragsbepalingen
4. rechtsbeginsel…. verdragsbepalingen

A
  1. harmonisatiemethode… de rechtspraak van het Hof van Justitie
86
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het HvJ bepaalde in het arrest Notarisambt dat het nationaliteitsvereiste, dat in de Nederlandse wet voor de toegang tot het beroep van notaris werd gesteld, discriminerend is.
2. Voor het vrij verkeer van werknemers en de vrije vestiging bestaat een discriminatieverbod. Toch hanteert het Hof vaak een belemmeringsverbod ipv een discriminatieverbod: alles wat het vrije verkeer “kan belemmeren” of “minder aantrekkelijk maakt” kan eronder vallen.
3. In de zaak Gebhard bepaalde het HvJ dat een niet-discriminerende nationale regeling mbt het vrij personenverkeer in beginsel toch verboden was.
4. Een Duitse advocaat mag zich volgens de Italiaanse wetgeving niet avvocato noemen. Immers, dat mag alleen degene die voldoet aan de Italiaanse voorwaarden voor het voeren van die beroepstitel, ongeacht zijn of haar nationaliteit. Er was dus geen sprake van discriminatie en geen schending van het vrij verkeer.

A

==> Mbt 4: Wel schending van het recht op vestiging. Dit is de zaak Gebhard. Het Hof oordeelde dat deze wetgeving een in beginsel verboden belemmering opleverde, aangezien Gebhard wordt verhinderd zich vrij te vestigen en een kantoor in te richten.

87
Q

Kan een lidstaat een nationaliteitsvereiste instellen voor een beroep met openbaar gezag?
1. Ja, op grond van art. 51 lid 1 VWEU.
2. Nee, op grond van art. 45 lid 4 VWEU.
3. Ja, indien dit beroep niet vanuit de EU is geharmoniseerd.
4. Nee, tenzij bij dit beroep beslissingsbevoegdheid of dwang worden uitgeoefend.

A
  1. Nee, tenzij bij dit beroep beslissingsbevoegdheid of dwang worden uitgeoefend.
    ==> Dit komt uit het arrest Notarisambt
88
Q

Welke stelling is onjuist?
1. U-bocht-constructies zijn situaties waarin beroep wordt gedaan op Unierecht om een nationale wettelijke regeling te ontduiken. Zo’n beroep is niet toegestaan.
2. De vaststelling dat sprake is van misbruik van Unierecht vereist een objectief element of een subjectief element.
3. Het objectieve element bij misbruik houdt in dat uit het geheel van objectieve omstandigheden blijkt dat ondanks de formele naleving van de door de Unieregeling opgelegde voorwaarden, het door de regeling beoogde doel niet werd bereikt.
4. Het subjectieve element bij misbruik betekent dat er een bedoeling is om een door de Unieregeling toegekend voordeel te verkrijgen door kunstmatig de voorwaarden te creëren waaronder het recht op dat voordeel ontstaat.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. De vaststelling dat sprake is van misbruik van Unierecht vereist een objectief element of een subjectief element.
    ==> Wel juist:
  2. De vaststelling dat sprake is van misbruik van Unierecht vereist een objectief EN subjectief element.
89
Q

Wanneer is er bij investeringen in bedrijven in andere lidstaten sprake van kapitaalverkeer en wanneer van vestiging?
1. Als de investeerder zich duurzaam in een ander lidstaat vestigt om daar te investeren, is er sprake van vestiging; anders is er sprake van investering.
2. Als de investeerder belastingplichtige wordt in de lidstaat van het bedrijf waarin wordt geïnvesteerd, is er sprake van vestiging; anders is er sprake van investering.
3. Als de investeerder grote invloed op besluiten en/of activiteiten van het bedrijf kan uitoefenen, is er sprake van vestiging; anders is er sprake van investering.
4. Geen antwoord is juist.

A
  1. Als de investeerder grote invloed op besluiten en/of activiteiten van het bedrijf kan uitoefenen, is er sprake van vestiging; anders is er sprake van investering.
90
Q

A: Verkoopmodaliteiten vallen in beginsel niet onder het verbod van art. 34 VWEU (maatregelen van gelijke werking); dit op basis van het arrest Keck en Mithouard.
B: Producteisen vallen in beginsel onder het verbod van art. 34 VWEU (maatregelen van gelijke werking); dit op basis van het arrest Cassis de Dijon.
Welke stelling is onjuist?
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

A
  1. Alleen stelling A is juist
    ==> Mbt B: dit op basis van Italiaanse aanhangers.
91
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Bij verdragsbepalingen in het goederen-, diensten- en kapitaalverkeer zijn in beginsel alle belemmeringen verboden, en niet alleen discriminerende belemmeringen.
2. Hoe ruimer het vrije verkeer wordt opgevat, des te zwaarder het accent op marktbelangen en niet op publieke belangen komt te liggen. Dit vergroot de noodzaak regels op Europees niveau af te stemmen.
3. Er bestaat geen bevoegdheid om nationale regels te harmoniseren op basis van art. 114 VWEU als die nationale regels geen belemmeringen vormen, en niet leiden tot concurrentieverstoring. De harmonisatie moet ten doel hebben de voorwaarden voor de instelling en werking van de interne markt te verbeteren.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
92
Q

Wat zijn de gemeenschappelijke kenmerken tussen de rechtvaardigingsgronden voor uitzonderingen op het verbod op beperkingen van het vrije verkeer (+acronym)?

A

(GET PIP) (Grondrechtenconforme, Evenredigheid, Tijdelijke karakter, Publieke, Interpretatie, Protectionisme)
1. Publieke belangen
2. Strikte Interpretatie
3. Geen Protectionisme
4. Grondrechtenconforme interpretatie van rechtvaardigingsgronden
5. Het Tijdelijke karakter
6. Evenredigheid

93
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het leerstuk Rule of reason is in de sfeer van de interne markt ontwikkeld.
2. Het leerstuk van Wederzijdse erkenning is in de sfeer van de interne markt ontwikkeld.
3. Negatieve marktintegratie betekent het verbieden van nationale regels die het vrij verkeer belemmeren. Negatieve marktintegratie heet ook actieve marktintegratie.
4. De rechtsbasis van de interne markt staat in art. 3 lid 3 VEU en in art. 26 lid 1 VWEU.

A
  1. Negatieve marktintegratie betekent het verbieden van nationale regels die het vrij verkeer belemmeren. Negatieve marktintegratie heet ook actieve marktintegratie.
    ==> Wel juist:
  2. Negatieve marktintegratie betekent het verbieden van nationale regels die het vrij verkeer belemmeren. Negatieve marktintegratie heet ook passieve marktintegratie.
94
Q

Welke stelling mbt het arrest Dassonville (1974) is onjuist?
1. Deze zaak gaat over het vrij verkeer van goederen, maatregel van gelijke werking en rule of reason.
2. Casus: De Belgische broers Dassonville kopen in Frankrijk via parallelimport een partij Schotse whisky die zij wilden invoeren in België. Ze konden geen certificaat van echtheid overleggen hetgeen verplicht was volgens Belgisch recht. De partij whisky werd geweigerd; ze werden strafrechtelijk vervolgd.
3. De rechtsvraag was: Is er bij de Belgische eis van een ceritifcaat van echtheid bij invoer uit een ander lidstaat sprake van een “maatregel van gelijke werking” volgens art. 34 VWEU?
4. De rechtsregel is dat een “maatregel van gelijke werking” gedefinieerd wordt als iedere handelsregeling van de lidstaten die de tussenstatelijke handel al dan niet rechtstreeks of potentieel kan belemmeren.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
95
Q

In het arrest .. (vul in) arrest ontwikkelde het Hof van Justitie het leerstuk van de rule of reason, waarvan de aanzet reeds was gegeven in het arrest … .
In het arrest … had het Hof van Justitie bepaald dat zolang een communautaire regeling ontbreekt, lidstaten bevoegd blijven om redelijke maatregelen te nemen ter voorkoming van oneerlijke concurrentie.
2. Dassonville… Cassis de Dijon… Cassis de Dijon
2. Dassonville… Cassis de Dijon… Dassonville
3. Cassis de Dijon… Dassonville… Dassonville
4. Cassis de Dijon… Dassonville… Cassis de Dijon

A
  1. Cassis de Dijon… Dassonville… Dassonville
96
Q

Welke stelling mbt de zaak Gebhard (1995) is onjuist?
1. Casus: Deze zaak betrof een Duitse advocaat die zich volgens de Italiaanse wetgeving niet avvocato mocht noemen. Immers, dat mag alleen degene die voldoet aan de Italiaanse voorwaarden voor het voeren van die beroepstitel, ongeacht zijn of haar nationaliteit.
2. Deze zaak ging over het vrij verkeer van diensten, dwz over dienstverrichting door Gebhard.
3. Het HvJ bepaalde dat een niet-discriminerende nationale regeling in beginsel verboden is tenzij:
(1) dwingende redenen van algemeen belang;
(2) maatregelen moeten geschikt zijn om het nagestreefde doel te bereiken;
(3) maatregelen mogen niet verder gaan dan noodzakelijk is om het nagestreefde doel te bereiken
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Deze zaak ging over het vrij verkeer van diensten, dwz over dienstverrichting door Gebhard.
    ==> Nee, het ging om het recht van vestiging, want Gebhard was duurzaam gevestigd in Italië.
97
Q

Een Nederlandse fabrikant in speelgoedauto’s heeft een marktonderzoek laten doen naar de mogelijkheden om zijn speelgoedauto’s te kunnen verkopen op de Deense markt. Uit het marktonderzoek bleek dat vooral kinderen onder de tien jaar in Denemarken een grote belangstelling hebben voor de speelgoedauto’s en hieraan de voorkeur geven boven het traditionele Deense speelgoed dat op de markt kan worden verkregen. Een probleem voor de fabrikant is wel dat hij tot nu toe totaal geen voet aan de grond heeft op de Deense markt. De Deense speelgoedmarkt wordt namelijk gekenmerkt door een grote traditionele Deense speelgoedfabrikant. Hij wil daarom een intensieve advertentie- en marketingcampagne opzetten om kinderen bewust te laten worden van de door hem gefabriceerde speelgoedauto’s. De Deense wetgeving verbiedt echter advertenties op tv, in kranten en andere media gericht op kinderen onder de twaalf jaar. Deze wetgeving is in het leven geroepen ter bescherming van de consument en in het bijzonder om te voorkomen dat zwakkere groepen uit de samenleving, zoals kinderen, worden aangezet tot het aanschaffen van producten. Hoewel het de speelgoedfabrikant niet verboden is zijn speelgoedauto’s in Deense winkels te verkopen, acht hij de marketingcampagne onontbeerlijk om toegang te krijgen tot de Deense markt.

Motiveer of de Deense overheid zich kan beroepen op ‘dwingende eisen van algemeen belang’ zoals erkend door het HvJ in Cassis de Dijon of niet.
1. Ja
2. Nee
3. Dat is afhankelijk van aanvullende voorwaarden

A
  1. Ja
    ==>
    De Deense overheid kan zich in beginsel beroepen op ‘dwingende eisen van algemeen belang’, omdat het invoerverbod een maatregel zonder onderscheid betreft. Consumentenbescherming is een publiek belang dat is erkend door het Hof als een grond voor het rechtvaardigen van handelsbelemmeringen.
98
Q

Kapitaalverkeer betreft financiële transacties die … (vul in) vormen. Ze zijn gericht op belegging of investering. Daaronder vallen … transacties van persoonlijke aard (bv. schenkingen, giften, nalatenschap).
Mogelijke antwoorden:
1. geen tegenprestatie… ook
2. geen tegenprestatie… niet
3. een tegenprestatie… ook
4. een tegenprestatie… niet

A
  1. geen tegenprestatie… ook
99
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Rechtvaardigingsgronden voor beperkingen op het vrij verkeer staan in het VEU, in het VWEU of ze zijn gedefinieerd op basis van jurisprudentie.
2. Rechtvaardigingsgronden betreffen vaak openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid.
3. De verdragsrechtelijke uitzonderingsgronden hebben een fundamentele betekenis. Ze houden in dat terwijl het belang van het vrije verkeer hoog is, dit niet het hoogste belang in de Europese rechtsorde is.
4. De rechtspraak omtrent rechtvaardigingsgronden heet rule of reason, zoals bepaald in het arrest Cassis de Dijon.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. Rechtvaardigingsgronden voor beperkingen op het vrij verkeer staan in het VEU, in het VWEU of ze zijn gedefinieerd op basis van jurisprudentie.
    ==> Niet in het VEU. Wel VWEU en jurisprudentie.
100
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Bij indirecte discriminatie wordt het onderscheid niet in formele zin gemaakt, maar op basis van een criterium dat wel tot gevolg heeft dat met name de buitenlander door wetgeving wordt benadeeld. Indirecte discriminatie heet ook materiële discriminatie.
2. Het algemene discriminatieverbod is voor het vrij verkeer van goederen nader uitgewerkt in art. 30 VWEU.
3. Het algemene discriminatieverbod is voor het vrij verkeer van personen nader uitgewerkt in art. 45 en 49 VWEU.
4. Niet het tegengaan van protectionisme, maar het realiseren van een geïntegreerde markt, is het uitgangspunt voor het belemmeringenverbod.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Het algemene discriminatieverbod is voor het vrij verkeer van goederen nader uitgewerkt in art. 30 VWEU.
    ==> Wel juist: in art. 110 VWEU.
101
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Een verkoopmodaliteit is een regeling die betrekking heeft op de wijze van verkopen van een bepaald product. Bijvoorbeeld regels omtrent openingstijden van winkels, prijzen, arbeidsrechten van winkelpersoneel en advertenties.
2. Beperkingen van verkoopmodaliteiten vallen niet onder het verbod van art. 34 VWEU (maatregelen van gelijke werking) mits de beperkingen hebben in alle opzichten dezelfde gevolgen voor zowel de verhandeling van binnenlandse producten als voor producten uit andere lidstaten.
3. De zaken Keck en Mithouard gingen over Oostenrijkse ondernemers Keck en Mithouard die in Frankrijk producten aanboden met een lagere verkoopprijs dan de inkoopprijs en dat was in Frankrijk verboden. De ondernemers stonden daarom terecht. De rechtsvraag was: Is het Franse verbod op wederverkoop met verlies een “maatregel van gelijke werking” en dus een invoerbeperking, in strijd met art. 34 VWEU?
4. In het arrest Keck en Mithouard bepaalde het HvJ dat als een maatregel bepaalde verkoopmethoden aan banden legt, valt ze buiten de werkingssfeer van art. 34 VWEU, mits de maatregelen zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op de verhandelingen van nationale producten en op die van producten uit andere lidstaten.

A
  1. Beperkingen van verkoopmodaliteiten vallen niet onder het verbod van art. 34 VWEU (maatregelen van gelijke werking) mits de beperkingen hebben in alle opzichten dezelfde gevolgen voor zowel de verhandeling van binnenlandse producten als voor producten uit andere lidstaten.
    ==> Volgens de Keck-jurisprudentie gelden er twee voorwaarden. In antwoord 2 staat slechts 1 van de 2 voorwaarden:
    * De beperkingen gelden voor alle marktdeelnemers die actief zijn op het nationale grondgebied (maatregel zonder onderscheid);
    * De beperkingen hebben in alle opzichten dezelfde gevolgen voor zowel de verhandeling van binnenlandse producten als voor producten uit andere lidstaten.
102
Q

De vraag of regels betreffende het gebruik van producten in de interpretatie van art. 34 VWEU dezelfde bijzondere positie zouden moeten krijgen als de regels betreffende verkoopmodaliteiten, is behandeld in de zaak:
1. Italiaanse aanhangers
2. Cassis de Dijon
3. Dassonville
4. Keck en Mithouard

A
  1. Italiaanse aanhangers
103
Q

Wat is geen voorwaarde voor de interne markt?
1. Opruimen van belemmeringen voor het verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal.
2. Geen aanzienlijke concurrentieverschillen binnen de interne markt.
3. Gezamenlijk economische beleid van de lidstaten
4. Alle antwoorden zijn voorwaarden voor de interne markt.

A
  1. Gezamenlijk economische beleid van de lidstaten
104
Q

Een Nederlandse slijter uit Renesse heeft bij een bezoek aan een bevriende slijter in Duitsland een zeer mooie partij Apfelkorn tegen een lage prijs ingekocht. De slijter biedt de Apfelkorn direct te koop aan in zijn slijterij zonder aanpassingen aan het product te maken. Hij voorziet de likeur bijvoorbeeld niet van een etiket, waaruit duidelijk wordt dat de Apfelkorn een likeur is. De verkoop van de Apfelkorn is een groot succes in zijn dorp. Vooral onder jongeren vindt de likeur gretig aftrek door de lage prijs en de limonade-achtige smaak. De slijter wordt echter na enige tijd vervolgd voor het overtreden van het Likeurbesluit dat uitvoering geeft aan de Nederlandse warenwet. Deze wet geeft de minister de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels om de volksgezondheid en de consument te beschermen. Het Likeurbesluit verbiedt de verkoop van alle producten (uit Nederland of van elders afkomstig) zoals Apfelkorn zonder dat daarbij op het product vermeld staat dat het product een ‘likeur’ bevat. Voor de rechter beroept de slijter zich op artikel 34 VWEU en stelt dat het likeurbesluit in strijd is met het vrije verkeer van goederen.
Apfelkorn is een zoete appellikeur gemaakt van 100% tarwegestookte alcohol gemengd met appels en bevat 18% alcohol. De originele Apfelkorn wordt gemaakt door het bedrijf Berentzen.

Stel nu dat de Nederlandse overheid de regeling intrekt. In plaats daarvan gaat de Nederlandse overheid een speciale accijns van 30% heffen op alle likeur. Als likeur wordt aangemerkt alle alcoholhoudende dranken op basis van vruchtensap met een alcoholpercentage tussen de 15% en 22%. Gedistilleerde producten met een alcoholpercentage van boven de 35%, zoals jenever en whisky, worden ontzien en worden niet onderworpen aan een extra accijns.

Is deze regeling te kwalificeren is als:
1. een kwantitatieve invoerbeperking in de zin van artikel 34 VWEU
2. een maatregel van gelijke werking aan een kwantitatieve invoerbeperking in de zin van artikel 34 VWEU
3. een binnenlandse belastingmaatregel in de zin van artikel 110 VWEU
4. een invoerrecht of heffing van gelijke werking in de zin van artikel 30 VWEU.

A
  1. een binnenlandse belastingmaatregel in de zin van artikel 110 VWEU
    ==>
    De speciale accijns is te kwalificeren als een binnenlandse belastingmaatregel in de zin van artikel 110 VWEU, omdat de belemmering van financiële aard is en zowel over binnenlandse als ingevoerde producten wordt geheven. De speciale accijns is geen kwantitatieve invoerbeperking of maatregel van gelijke werking, omdat de accijns niet een non-tarifaire maar een financiële belemmering is.
    De speciale accijns is geen invoerrecht of heffing van gelijke werking in de zin van artikel 30 VWEU, omdat deze geldelijke last ook van toepassing is op binnenlandse producten en niet enkel wordt geheven vanwege grensoverschrijding.
105
Q

Welke stelling is juist?
1. Prostitutie is een dienstverrichting tegen vergoeding. Buitenlandse EU-burgers kunnen met een beroep op de vrijheid van werknemers de toegang tot dit beroep in alle lidstaten afdwingen.
2. Prostitutie is een dienstverrichting tegen vergoeding. Buitenlandse EU-burgers kunnen met een beroep op de vrijheid van werknemers de toegang tot dit beroep afdwingen in lidstaten waar prostitutie niet strafbaar is.
3. Prostitutie is in sommige lidstaten strafbaar. Daarom kunnen buitenlandse EU-burgers niet met een beroep op de vrijheid van werknemers de toegang tot dit beroep afdwingen in welk lidstaat dan ook.
4. Geen stelling is juist.

A
  1. Prostitutie is een dienstverrichting tegen vergoeding. Buitenlandse EU-burgers kunnen met een beroep op de vrijheid van werknemers de toegang tot dit beroep afdwingen in lidstaten waar prostitutie niet strafbaar is.