LE7+8 Flashcards
Vrij verkeer Vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal
De definitie van de Interne markt, volgens Primair recht, is:
1. Een grenzenloze markt die de kenmerken van een binnenlandse markt vertoont door middel van het verwijderen van inter-statelijke obstakels.
2. Een gemeenschappelijke markt die de kenmerken van een binnenlandse markt vertoont door het economische beleid van de lidstaten geleidelijk tot elkaar te brengen.
3. Een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van de Verdragen.
4. Een markt zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gereguleerd volgens de bepalingen van Unierecht.
- Een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van de Verdragen.
==> Antwoord 3 is de definitie van art. 26 lid 2 VWEU.
==> Antwoord 2 is een omschrijving op basis van rechtspraak (Commissie t. Verenigd Koninkrijk).
Een lidstaat stelt een verbod in op het storten van buitenlandse gevaarlijke en ongevaarlijke afvalstoffen. De EU had voor gevaarlijke afvalstoffen een richtlijn opgesteld, maar niet voor ongevaarlijke afvalstoffen.
Is het verbod gerechtvaardigd of onrechtmatig?
1. Het verbod in z’n geheel is gerechtvaardigd
2. Het verbod in z’n geheel is onrechtmatig
3. Het verbod voor gevaarlijke afvalstoffen is gerechtvaardigd, terwijl het verbod voor ongevaarlijke afvalstoffen onrechtmatig is.
4. Het verbod voor ongevaarlijke afvalstoffen is gerechtvaardigd, terwijl het verbod voor gevaarlijke afvalstoffen onrechtmatig is.
- Het verbod voor ongevaarlijke afvalstoffen is gerechtvaardigd, terwijl het verbod voor gevaarlijke afvalstoffen onrechtmatig is.
==>
* Als het de Europese wetgever lukt om inhoudelijk tot harmonisatie van wetgeving te komen is het de lidstaten in het algemeen niet meer toegestaan een beroep op de rechtvaardigingsgronden te doen
Welke stelling is onjuist?
1. Onder het vrij verkeer van kapitaal valt het kapitaalverkeer en het betalingsverkeer.
2. Kapitaalverkeer gaat om tegenprestaties van de andere vrijheden zoals overmaken van loon, betaling voor goederen, en rentevergoeding.
3. Art. 64, 66 VWEU zijn alleen van toepassing op het kapitaalverkeer, niet op betalingsverkeer.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.
- Kapitaalverkeer gaat om tegenprestaties van de andere vrijheden zoals overmaken van loon, betaling voor goederen, en rentevergoeding.
==> Dit is betalingsverkeer, niet kapitaalverkeer.
Kapitaalverkeer betreft:
* financiële transacties die geen tegenprestatie vormen maar op belegging of investering zijn gericht (bv. belegging onroerend goed, verwerving buitenlandse aandelen etc.).
* transacties van persoonlijke aard (bv. schenkingen, giften, nalatenschap).
Welke stelling mbt uitzonderingen op het verbod op belemmeringen van het vrije verkeer is onjuist?
1. Publieke belangen die kunnen dienen voor rule of reason zijn o.a. consumentenbescherming, milieubescherming, verbetering arbeidsomstandigheden, (sociaal-)culturele belangen, eerlijke handelspraktijken, bescherming van grondrechten en bescherming tegen reclame.
2. Bij verdragsuitzonderingen geldt niet de voorwaarde dat de nationale maatregel zonder onderscheid is geformuleerd (niet discriminatoir). Deze voorwaarde geldt wel bij uitzonderingen op basis van rechtspraak.
3. Bij belangen die een beroep op de rule of reason rechtvaardigen, moet er sprake zijn van dwingende eisen (redenen) van algemeen belang.
4. Een succesvol beroep op de rule of reason is alleen mogelijk als er geen volledige harmonisatie inzake het gestelde doel bestaat.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
Het arrest Bosman (1995) heeft betrekking op het …
1. vrij verkeer van werknemers
2, recht op vestiging
3. vrij verkeer van kapitaal
4, vrij verkeer van diensten
- vrij verkeer van werknemers
Welke stelling mbt het arrest Dassonville (1974) is onjuist?
1. Het Hof oordeelde dat de Belgische eis van een ceritifcaat van echtheid bij invoer uit een ander lidstaat sprake een “maatregel van gelijke werking” was, volgens art. 34 VWEU.
2. Dit arrest wordt beschouwd als de eerste stap in de ontwikkeling van de jurisprudentie inzake het vrij verkeer van goederen.
3. Het Hof interpreteerde “maatregel van gelijke werking” niet alleen als maatregelen die een direct onderscheid maken tussen ingevoerde producten en binnenlandse producten, maar koos vooreen ruimere strekking van het verbod zodat ook niet-discriminerende maatregelen, die desalniettemin de invoer van goederen kunnen belemmeren, onder het verbod van kwantitatieve invoerbeperkingen vallen.
4. Uitzonderingen op het verbod op kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking bij invoer worden in de jurisprudentie gedefinieerd, niet in de Verdragen.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.
- Uitzonderingen op het verbod op kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking bij invoer worden in de jurisprudentie gedefinieerd, niet in de Verdragen.
==> Wel in art. 36 VWEU.
De uitspraak in het arrest … (vul in) is een relativering van de norm uit het arrest … . Die blijft wel van kracht voor productnormen, maar niet voor verkoopmodaliteiten.
- Keck en Mithouard … Cassis de Dijon
- Keck en Mithouard … Dassonville
- Cassis de Dijon … Keck en Mithouard
- Cassis de Dijon … Dassonville
- Keck en Mithouard … Cassis de Dijon
Welk arrest ging niet over het vrij verkeer van goederen?
1. Dassonville
2. Cassis de Dijon
3. Säger
4. Keck en Mithouard
- Säger
==> Dat ging over vrij verkeer van diensten
Welke stelling is onjuist?
1. In het VWEU staan bepalingen die beperkingen op het vrije verkeer toestaan mbt goederenverkeer, werknemersverkeer, vestiging, dienstverlening en kapitaal.
2. De lijst van verdragsrechtelijke uitzonderingen op het vrije verkeer is op zich limitatief. Het Hof bepaalde dat er, ook buiten Unieverdragen, nationale regels kunnen zijn die op grond van dwingende redenen van algemeen belang vóór kunnen gaan op de bepalingen van het vrije verkeer. Deze rechtspraak staat bekend als de rule of reason.
3. De rule of reason, zoals deze is ontwikkeld door het Hof van Justitie, bepaalt dat deze belemmeringen alleen mogen worden aanvaard voorzover dringende behoeften, onder andere in verband met de doeltreffendheid van fiscale controles, de bescherming van de volksgezondheid, de eerlijkheid van handelstransacties en de bescherming van consumenten, dit noodzakelijk maken.
4. Een succesvol beroep op de rule of reason heeft tot gevolg dat de nationale maatregel niet als maatregel van gelijke werking wordt beschouwd. Het is formeel een uitzondering op het verbod.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist
- Een succesvol beroep op de rule of reason heeft tot gevolg dat de nationale maatregel niet als maatregel van gelijke werking wordt beschouwd. Het is formeel een uitzondering op het verbod.
==> De 2e zin ins onjuist.
* Formeel is dit dus geen uitzondering op het verbod; wel fungeert het als zodanig.
A: In het arrest Notarisambt heeft het HvJ voor het dienstenverkeer bepaald dat in beginsel alle beperkingen verboden zijn. Uitzonderingen zijn toegestaan om dwingende redenen van algemeen belang, waarbij de uitzonderingen gelden voor iedere persoon of onderneming, zijn objectief noodzakelijk, en ze moeten voldoen aan het evenredigheidsvereiste.
B: Voor het vrij verkeer van werknemers en de vrije vestiging bestaat een discriminatieverbod, niet een belemmeringverbod.
Welke stelling is onjuist?
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist
- Alleen stelling B is juist
==> Mbt A: dit was het Säger-arrest
Mag een lidstaat een nationale regeling hebben die het een in een andere Lidstaat gevestigde vennootschap verbiedt, ten behoeve van vergunninghouders in het binnenland diensten op het gebied van de bewaking en de instandhouding van de vergunning te verrichten door betaling van de verschuldigde taksen, op grond dat die werkzaamheid ingevolge die nationale regeling is voorbehouden aan personen die over een bijzondere beroepskwalificatie beschikken?
1. Nee; dat is in strijd met het vrij verkeer van personen (recht op vestiging)
2. Nee; dat is in strijd met het vrij verkeer van diensten
3. Ja, zolang het gaat om regelingen met dwingende redenen van algemeen belang en die gelden voor iedere persoon of onderneming die op het grondgebied van de Lid-Staat van ontvangst werkzaam is.
4. Geen antwoord is juist
- Geen antwoord is juist
==> Antwoord 3 is juist maar niet volledig. Er geldt ook:
De gestelde eisen moeten in het bijzonder objectief noodzakelijk zijn om de naleving van de beroepsregels en de bescherming van de ontvanger van de dienst te waarborgen, en mogen niet verder gaan dan ter bereiking van deze doelstellingen noodzakelijk is (evenredigheidsvereiste).
==> Dit betreft het arrest Säger.
Uitspraak: Artikel 59 EEG-Verdrag (art. 56 Wv) verzet zich tegen de desbetreffende nationale wettelijke regeling. Met name mag een Lid- Staat de verrichting van diensten op zijn grondgebied niet afhankelijk stellen van de inachtneming van alle voorwaarden die voor vestiging gelden.
Stel een lidstaat hanteert een nationale regel die kredietverleners uit het buitenland belemmert krediet te verlenen.
Welke stelling is juist?
1. Deze nationale regel tast primair het vrij verrichten van diensten aan, en secundair het vrij verkeer van kapitaal. Het Hof toetst de regel alleen in het licht van vrij verkeer van diensten.
2. Deze nationale regel tast primair het vrij verrichten van diensten aan, en secundair het vrij verkeer van kapitaal. Het Hof toetst de regel in het licht beide vrijheden.
3. Deze nationale regel tast secundair het vrij verrichten van diensten aan, en primair het vrij verkeer van kapitaal. Het Hof toetst de regel alleen in het licht van vrij verkeer van kapitaal.
4. Deze nationale regel tast secundair het vrij verrichten van diensten aan, en primair het vrij verkeer van kapitaal. Het Hof toetst de regel in het licht beide vrijheden.
- Deze nationale regel tast primair het vrij verrichten van diensten aan, en secundair het vrij verkeer van kapitaal. Het Hof toetst de regel alleen in het licht van vrij verkeer van diensten.
==>
Een nationale regel die kredietverleners uit het buitenland belemmert krediet te verlenen tast ten eerste het vrij verrichten van diensten aan, de belemmering voor het vrij verkeer van kapitaal is het gevolg. Het Hof toetst de regel alleen in het licht van vrij verkeer van diensten.
Welke stelling is onjuist?
1. Ambacht valt onder diensten.
2. Bij diensten gaat het om transacties in onzichtbare/niet-materiële goederen.
3. De zaak De Coster betrof het vrij verkeer van diensten.
4. Detailhandel valt onder goederenverkeer, niet onder dienstenverkeer.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.
- Detailhandel valt onder goederenverkeer, niet onder dienstenverkeer.
==>
Het Hof bepaalde dat detailhandel in goederen een dienst vormt voor de toepassing van de dienstenrichtlijn (detailhandel in goederen omvat diverse diensten: bv. geven advies).
Voor welke vrijheid geldt NIET dat dwingende eisen van algemeen belang een beroep op rule of reason rechtvaardigen?
1. goederen
2. personen
3. diensten
4. kapitaal
5. De dwingende eisen van algemeen belang gelden voor alle vrijheden
- De dwingende eisen van algemeen belang gelden voor alle vrijheden
Welke stelling is onjuist?
1. Bij tarifaire belemmeringen maakt het VWEU een onderscheid tussen invoerbelemmeringen en uitvoerbelemmeringen.
2. Volgens rechtspraak worden maatregelen van gelijke werking gedefinieerd als alle wettelijke maatregelen van lidstaten die handelsbelemmeringen tot gevolg hebben.
3. Het arrest Cassis de Dijon was een aanzet tot de ontwikkeling van de rule of reason. Het Hof bepaalde dat zolang een communautaire regeling ontbreekt, lidstaten bevoegd blijven om redelijke maatregelen te nemen om oneerlijke concurrentie te voorkomen.
4. De rule of reason uit Cassis de Dijon is in het latere arrest Dassonville bevestigd. Voorwaarde voor rule of reason is dat de regeling geen middel tot willekeurige discriminatie, noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormt.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.
- Alle stellingen zijn onjuist.
==> Mbt 1: dit is bij non-tarifaire belemmeringen
==> Mbt 2: alle wettelijke maatregelen van lidstaten die handelsbelemmeringen tot gevolg KUNNEN hebben.
==> Mbt 3: Het arrest Dassonville was een aanzet tot de ontwikkeling van de rule of reason.
==> Mbt 4: Dassonville en Cassis de Dijon moeten gewisseld worden.
Welke stelling is onjuist?
1. Het bindend motief dat de ontwikkeling van de leerstukken van non-discriminatie en proportionaliteit karakteriseert is de ontmoeting van enerzijds de marktvrijheden en anderzijds publieke belangen.
2.Positieve marktintegratie betreft het vervangen van nationale regels door een Europese norm. Positieve marktintegratie heet ook actieve marktintegratie.
3. Nationale regels die handelsbelemmeringen veroorzaken zijn in het VWEU verboden, maar het VWEU en jurisprudentie van het Hof bieden hier uitzonderingen op.
4. Lidstaten mogen belemmerende nationale regels ter bescherming van een publiek belang laten voortbestaan zolang dat publieke belang niet via Europese wetgeving is beschermd.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
Welke stelling mbt rechtvaardigingsgronden voor belemmeringen op het vrije verkeer is onjuist?
1. Lidstaten hebben de bevoegdheid om, bij afwezigheid van Europese activiteiten op het publieke terrein, zelf de essentiële staatstaken te blijven uitoefenen.
2. Rechtvaardigingsgronden moeten beperkt worden toegepast.
3. Het is lidstaten niet toegestaan om met een beroep op de rechtvaardigingsgronden maatregelen te nemen die in strijd zouden komen met de bescherming van de grondrechten.
4. Rechtvaardigingsgronden bieden geen permanente bevoegdheid om maatregelen op nationaal niveau te blijven toepassen die handelsbelemmerend kunnen werken. Zij kunnen dat slechts doen zolang het betreffende publieke belang niet afdoende beschermd is op Europees niveau.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
Welke stelling is onjuist?
1. Het vrije verkeer van goederen heeft betrekking op alle producten die voorwerp (kunnen) zijn van handelstransacties (op geld waardeerbaar).
2. Volgens het VWEU, geldt het vrije verkeer van goederen niet voor producten waarin in een lidstaat geen legale handel mogelijk is, of dat het strafrechtelijk is geregeld.
3. Vrij verkeer van personen omvat het vrij verkeer van economisch wel-actieve en niet-actieve EU-burgers en het verkeer van derdelanders op grond van secundair recht.
4. De vrijheid van personenverkeer omvat de vrijheid voor werknemers en de vrijheid voor zelfstandigen en bedrijven.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.
- Volgens het VWEU, geldt het vrije verkeer van goederen niet voor producten waarin in een lidstaat geen legale handel mogelijk is, of dat het strafrechtelijk is geregeld.
==> Dit is in rechtspraak bepaald, niet in het VWEU.
==> Mbt 4: vrijheid voor zelfstandigen en bedrijven is de vrijheid van vestiging.
Een bedrijf uit Letland zendt werknemers uit naar het Zweeds bouwbedrijf Baltic dat het bezat.
Volgens de Detacheringsrichtlijn moeten werkgevers, die werknemers ter beschikking stellen aan een onderneming in een andere lidstaat, het minimumloon respecteren dat in de lidstaat van terbeschikkingstelling geldt. Er geldt echter geen Zweeds wettelijk minimumloon.
Het Zweedse vakbond eist dat dat de Zweedse bouw-cao zou worden toegepast op de ter beschikking gestelde werknemers. Het Zweedse bedrijf weigerde dat echter mede omdat men een eigen Letse cao had.
Het Zweedse vakbond doet een blokkade van bouwterreinen om de aannemer uit Letland te dwingen loononderhandelingen te voeren en zich bij een collectieve arbeidsovereenkomst aan te sluiten.
Welke stelling is onjuist?
1. Een blokkade van bouwterreinen door een Zweedse vakbond die de aannemer uit Letland wil dwingen loononderhandelingen te voeren en zich bij een collectieve arbeidsovereenkomst aan te sluiten, is een beperking van art. 56 VWEU het vrij verrichten van diensten.
2. Omdat Zweden de minimumbepalingen van de Detacheringsrichtlijn niet heeft geïmplementeerd, kan men deze niet alsnog afdwingen via collectieve acties. De acties zijn daarom in strijd met art. 56 VWEU.
3. De vrijheid van art. 56 VWEU zou beperkt mogen worden indien de beperking een met het Verdrag verenigbaar legitiem doel nastreeft en haar rechtvaardiging vindt in dwingende redenen van algemeen belang. Echter in casu wordt de actie niet gerechtvaardigd uit een oogpunt van bescherming van de werknemers.
4. De acties van het Zweedse vakbond vormen een belemmering van het vrije verkeer van diensten.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.
- Alle stellingen zijn juist.
==> Dit is de casus van
C-341/05 Laval un partneri, ECLI:EU:C:2007:809
Diensten zijn … (vul in) van … in … goederen.
- handelstransacties … tijdelijke aard… andere producten dan
- handelstransacties … economische waarde… ontastbare
- commerciële transacties … tijdelijke aard… onzichtbare en niet-materiële
- commerciële transacties … interstatelijke waarde… onzichtbare en niet-materiële
- commerciële transacties … tijdelijke aard… onzichtbare en niet-materiële
Bij … (vul in) gaat het om het duurzaam deelnemen aan het economisch leven van een andere lidstaat door een Unieburger om daar voordeel uit te halen en zo de economische en sociale vervlechting in de EU op het terrein van … verrichte werkzaamheden te bevorderen.
1. diensten… niet in loondienst
2. werknemers… in loondienst
3. vestiging… niet in loondienst
4. vestiging… in loondienst
- vestiging… niet in loondienst
Het verbod op protectionisme staat in:
1. Art. 18 VWEU
2. Art. 26 VWEU
3. Art. 110 eerste alinea VWEU
4. Art. 110 tweede alinea VWEU
- Art. 110 tweede alinea VWEU
Gevallen van dual regulatory burden zijn… op basis van…:
1. verboden… het discriminatieverbod (art. 30 VWEU)
2. verboden… het belemmeringsverbod (art. 34 VWEU)
3. verboden… het discriminatieverbod (art. 30 VWEU) en het het belemmeringsverbod (art. 34 VWEU)
4. Geen antwoord is juist. Deze gevallen zijn niet verboden.
- verboden… het belemmeringsverbod (art. 34 VWEU)
Welke stelling is onjuist?
1. Rechtvaardigingsgronden zijn verdragsrechtelijke en jurisprudentiële uitzonderingsgronden op grond waarvan de lidstaten nationale maatregelen mogen blijven toepassen, ook al hebben deze negatieve effecten op het vrije verkeer.
2. Sperrwirkung is de ‘versperrende werking’ van het Europese recht, waardoor de nationale wetgever niet meer mag handelen op een bepaald terrein als dat zou leiden tot strijd met de op dit terrein vastgestelde Unierechtelijke regels.
3. Art. 30 VWEU verbiedt heffingen met onderscheid. Art. 110 VWEU verbiedt discriminerende heffingen zonder onderscheid.
4. In het arrest Dassonville definieerde Het Hof van Justitie het begrip maatregel van gelijke werking als iedere handelsregeling der lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
Welk arrest ging over het vrij verkeer van goederen?
1. Laval un partneri
2. Keck en Mithouard
3. Säger
4. De Coster
- Keck en Mithouard
==> De andere drie arresten gingen over het vrij verkeer van diensten
Welke stelling is onjuist?
1. Harmonisatie is het gelijktrekken van nationale en bestuursrechtelijke regels van lidstaten met het oog op de totstandkoming van de interne markt. Hierin erkent de Unie de publieke belangen.
2. Harmonisatie gebeurt middels richtlijnen waarin Unienormen bepalen welke vereisten gelden (of juist niet gelden) voor producten, diensten, vergunningen etc.
3. Soms laat een harmonisatieregel toe dat lidstaten strengere normen mogen stellen dan de Europese basisnorm (minimumharmonisatie) en soms laat de harmonisatie geen enkele speelruimte aan lidstaten (uitputtende, volledige harmonisatie).
4. Sperrwirkung betreft de versperrende werking van het Europese recht verstaan, waardoor lidstaten noch inhoudelijk mogen afwijken van de Europese regel, noch van de doelstellingen van de regel.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
Een Nederlandse fabrikant in speelgoedauto’s heeft een marktonderzoek laten doen naar de mogelijkheden om zijn speelgoedauto’s te kunnen verkopen op de Deense markt. Uit het marktonderzoek bleek dat vooral kinderen onder de tien jaar in Denemarken een grote belangstelling hebben voor de speelgoedauto’s en hieraan de voorkeur geven boven het traditionele Deense speelgoed dat op de markt kan worden verkregen. Een probleem voor de fabrikant is wel dat hij tot nu toe totaal geen voet aan de grond heeft op de Deense markt. De Deense speelgoedmarkt wordt namelijk gekenmerkt door een grote traditionele Deense speelgoedfabrikant. Hij wil daarom een intensieve advertentie- en marketingcampagne opzetten om kinderen bewust te laten worden van de door hem gefabriceerde speelgoedauto’s. De Deense wetgeving verbiedt echter advertenties op tv, in kranten en andere media gericht op kinderen onder de twaalf jaar. Deze wetgeving is in het leven geroepen ter bescherming van de consument en in het bijzonder om te voorkomen dat zwakkere groepen uit de samenleving, zoals kinderen, worden aangezet tot het aanschaffen van producten. Hoewel het de speelgoedfabrikant niet verboden is zijn speelgoedauto’s in Deense winkels te verkopen, acht hij de marketingcampagne onontbeerlijk om toegang te krijgen tot de Deense markt.
Is de Deense regelgeving in overeenstemming met het evenredigheidsvereiste?
1. Ja
2. Nee
3. Dat is afhankelijk van aanvullende voorwaarden
- Dat is afhankelijk van aanvullende voorwaarden
==>
Het evenredigheidsvereiste behelst dat een maatregel: - geschikt is om de publieke doelstelling te bereiken;
- niet verder gaat dan strikt noodzakelijk om die doelstelling te bereiken;
- is genomen op basis van een juiste belangenafweging, in casu door de Deense overheid, tussen het belang van het vrije verkeer en het te bereiken publieke doel.
Dit is vaak een afweging van feitelijke aard die aan de nationale rechter wordt overgelaten. Als kan worden aangetoond dat er inderdaad ellende van komt en er geen andere minder stringente maatregelen mogelijk zijn, zal het reclameverbod de evenredigheidstoets doorstaan. De maatregel is in ieder geval geschikt om de publieke doelstelling te bereiken aangezien zonder reclame kinderen het speelgoed niet (snel) zullen willen hebben. Met het reclameverbod wordt echter wel in feitelijke zin de toegang tot de markt sterk beperkt en als het gaat om een product dat op zichzelf veilig speelgoed is dat overal elders in de EU wordt geaccepteerd en reclame daar niet tot excessen leidt wordt het erg moeilijk voor Denemarken.
Welke stelling is onjuist?
1. Minimumharmonisatie is de situatie waarin de Europese wetgever volstaat met het stellen van een basisnorm waaraan de lidstaten minimaal moeten voldoen en het deze lidstaten is toegestaan strengere normen vast te stellen.
2. Negatieve (markt)integratie is het verbieden van nationale regels die het vrij verkeer belemmeren.
3. Positieve (markt)integratie is het vervangen van nationale regels door een Europese norm.
4. Tarifaire belemmeringen kunnen kunnen kwantitatieve invoerbeperkingen zijn, of maatregelen die eenzelfde werking hebben.
5. Alle stellingen zijn juist
- Tarifaire belemmeringen kunnen kunnen kwantitatieve invoerbeperkingen zijn, of maatregelen die eenzelfde werking hebben.
==> Dit geldt voor niet-tarifaire belemmeringen:
Non-tarifaire belemmeringen: niet-geldelijke belemmeringen zijnde kwantitatieve invoerbeperkingen en maatregelen die eenzelfde werking hebben.
Welk arrest ging over het vrij verkeer van goederen?
1. Notarisambt
2. Gebhard
3. De Coster
4. Dassonville
- Dassonville
==>
Notarisambt & Gebhard: vestiging
De Coster: diensten
Het vrij verkeer van diensten wordt geregeld in art. 56 t/m 62 VWEU. Diensten zijn…
1. op geld waardeerbare handelingen die geen fysieke producten of kapitaal betreffen.
2. niet fysieke producten die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden.
3. de dienstverrichtingen die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, voor zover de bepalingen betreffende het vrij verkeer van goederen, kapitaal en personen hierop niet van toepassing zijn.
4. de dienstverrichtingen die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, voor zover de bepalingen betreffende het vrij verkeer van goederen en personen hierop niet van toepassing zijn.
- de dienstverrichtingen die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, voor zover de bepalingen betreffende het vrij verkeer van goederen, kapitaal en personen hierop niet van toepassing zijn.
Wat is geen juiste beschrijving van een interne markt?
1. Een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van de Verdragen.
2. Een gemeenschappelijke markt die de kenmerken van een binnenlandse markt vertoont door het economische beleid van de Lidstaten geleidelijk tot elkaar te brengen.
3. Een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd door een gemeenschappelijke markt die de kenmerken van een binnenlandse markt vertoont.
4. Alle beschrijvingen zijn juist.
- Een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd door een gemeenschappelijke markt die de kenmerken van een binnenlandse markt vertoont.
Een Nederlandse fabrikant in speelgoedauto’s heeft een marktonderzoek laten doen naar de mogelijkheden om zijn speelgoedauto’s te kunnen verkopen op de Deense markt. Uit het marktonderzoek bleek dat vooral kinderen onder de tien jaar in Denemarken een grote belangstelling hebben voor de speelgoedauto’s en hieraan de voorkeur geven boven het traditionele Deense speelgoed dat op de markt kan worden verkregen. Een probleem voor de fabrikant is wel dat hij tot nu toe totaal geen voet aan de grond heeft op de Deense markt. De Deense speelgoedmarkt wordt namelijk gekenmerkt door een grote traditionele Deense speelgoedfabrikant. Hij wil daarom een intensieve advertentie- en marketingcampagne opzetten om kinderen bewust te laten worden van de door hem gefabriceerde speelgoedauto’s. De Deense wetgeving verbiedt echter advertenties op tv, in kranten en andere media gericht op kinderen onder de twaalf jaar. Deze wetgeving is in het leven geroepen ter bescherming van de consument en in het bijzonder om te voorkomen dat zwakkere groepen uit de samenleving, zoals kinderen, worden aangezet tot het aanschaffen van producten. Hoewel het de speelgoedfabrikant niet verboden is zijn speelgoedauto’s in Deense winkels te verkopen, acht hij de marketingcampagne onontbeerlijk om toegang te krijgen tot de Deense markt.
Motiveer of de Deense overheid zich in beginsel kan beroepen op de rechtvaardigingsgronden genoemd in artikel 36 VWEU of niet.
1. Ja
2. Nee
3. Dat is afhankelijk van aanvullende voorwaarden
- Nee
==> De Deense overheid kan zich niet beroepen op de rechtvaardigingsgronden genoemd in artikel 36 VWEU, omdat geen van de aldaar genoemde rechtvaardigingsgronden van toepassing kan zijn. De reden van het verbod is immers een vorm van consumentenbescherming.
Welke stelling mbt het arrest Noratisambt (2011) is onjuist?
1. Casus: Een buitenlander wil in Nederland notaris worden maar stuit op het nationaliteitsvereiste in de Wet op het notarisambt.
2. Rechtsvraag: Mag het nationaliteitsvereiste worden gekoppeld aan het ambt van notaris?
3. Uitspraak: Nee, de maatregel is in strijd met het discriminatieverbod van art. 49 VWEU.
4. Het Hof bepaalde dat het nationaliteitsvereiste, dat in de Nederlandse wet voor de toegang tot het beroep van notaris werd gesteld, discriminerend is.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist
- Uitspraak: Nee, de maatregel is in strijd met het discriminatieverbod van art. 49 VWEU.
==> Wel juist: - Uitspraak: Nee, de maatregel is onevenredig met het nagestreefde doel. Het nationale recht moet wijken voor de voorrang van het Unierecht.
Welke stelling mbt het arrest Cassis de Dijon (1979) is onjuist?
1. Deze zaak betreft het vrij verkeer van goederen. Het betrof een Duits verbod om likeur onder de benaming ‘liqör’ te verkopen wanneer het alcoholpercentage ervan niet minimaal 25% bedroeg.
2. In dit arrest zijn zowel de rule of reason als ook de wederzijdse erkenning ontwikkeld en vastgelegd.
3. De Duitse wet was bedoeld voor bescherming van de consument. Er was geen discriminatie, want de wetgeving gold zonder onderscheid te maken tussen Duitse en ingevoerde producten. Toch oordeelde het Hof dat hier sprake was van een door artikel 34 VWEU verboden ‘maatregel van gelijke werking’.
4. Bij de zaak Cassis de Dijon heeft het HvJ bepaald dat een beroep op artikel 36 VWEU gerechtvaardigd is.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist
- Bij de zaak Cassis de Dijon heeft het HvJ bepaald dat een beroep op artikel 36 VWEU gerechtvaardigd is.
==> Niet juist:
* Aangezien de cassis vrijelijk verkocht kan worden in het land van herkomst (Frankrijk), en een beroep op artikel 36 VWEU of de rule of reason niet opgaat, valt het Duitse voorschrift onder het verbod van kwantitatieve invoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking van artikel 34 VWEU.
Omgekeerde discriminatie is de situatie waarin een … (vul in) marktdeelnemer ten opzichte van een … marktdeelnemer ongunstiger wordt behandeld, omdat de regels van het vrije verkeer in … situaties … . Een bepaalde (ongunstigere) nationale wettelijke regeling kan dan alleen op … marktdeelnemer worden toegepast.
Mogelijke antwoorden:
1. binnenlandse … buitenlandse… specifieke … marktdeelnemers uit andere lidstaten meer rechten geven… deze binnenlandse
2. buitenlandse… binnenlandse… dmv verdragsbepalingen of door in rechtspraak beschreven … uitgezonderd worden… specifieke buitenlandse
3. buitenlandse… binnenlandse… specifieke … wrijven met rechtsbeginselen zoals rechtszekerheid… specifieke buitenlandse
4. binnenlandse … buitenlandse… zuiver interne … niet opgaan… deze binnenlandse
- binnenlandse … buitenlandse… zuiver interne … niet opgaan… deze binnenlandse
Welke stelling is onjuist?
1. Het arrest Gebhard is een geval van vrij personenverkeer waarin een niet-discriminerende nationale regeling in beginsel toch verboden werd geacht.
2. Gebhard deed een beroep op het vrij dienstenverkeer, echter het Hof vond dat er sprake was van een verboden belemmering op zijn recht om zich zich vrij te vestigen en een kantoor in te richten.
3. De duurzaamheid onderscheidt het recht van vestiging van het vrij dienstenverkeer.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
Stappen om een mogelijke schending van het vrije verkeer te beoordelen zijn:
1. Kwalificatie, verdragsuitzonderingen, jurispridentiële uitzonderingen
2. Kwalificatie, verdragsuitzonderingen, jurispridentiële uitzonderingen, subsidiariteit, proportionaliteit
3. Kwalificatie, dwingende eisen van algemeen belang, rule of reason, evenredigheidsvereiste
4. Kwalificatie, rechtvaardigingsgronden, rule of reason, dwingende eisen van algemeen belang, evenredigheidsvereiste.
5. Kwalificatie, rechtvaardigingsgronden, dwingende eisen van algemeen belang, evenredigheidsvereiste.
- Kwalificatie, rechtvaardigingsgronden, dwingende eisen van algemeen belang, evenredigheidsvereiste.
Welke stelling is juist?
1. Art. 30 VWEU verbiedt invoerrechten of heffingen zonder onderscheid.
2. Art. 110 VWEU verbiedt invoerrechten of heffingen met onderscheid.
3. De zeer ruime definitie van maatregelen van gelijke werking volgt uit het arrest Cassis de Dijon.
4. Het discriminatieverbod wordt aangeduid als “het criterium van markttoegang”.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.
- Alle stellingen zijn onjuist.
==> Mbt 1 & 2: andersom
==> Mbt 3: arrest Dassonville
==> Mbt 4: dit is het belemmeringsverbod
In art. 53 VWEU is het beginsel…. terug te vinden.
1. dual regulation
2. wederzijdse erkenning
3. interne markt
4. loyale samenwerking
- wederzijdse erkenning
Welke stelling is juist?
1. Dienstenverkeer betreft dienstenverrichtingen die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, voor zover de bepalingen betreffende het vrij verkeer van goederen, kapitaal en personen op deze verrichtingen niet van toepassing zijn.
2. Kapitaalverkeer betreft financiële transacties die geen tegenprestatie vormen maar op belegging of investering zijn gericht, maar niet persoonlijke transacties zoals schenkingen, giften en nalatenschappen.
3. Vestiging is het deelnemen aan het economisch leven van een andere lidstaat door een unieburger om daar voordeel uit niet in loondienst verrichte werkzaamheden te bevorderen.
4. Werknemer is een onderdaan van een lidstaat die in een andere lidstaat gedurende een wel of niet bepaalde tijd en onder leiding van een ander werkzaamheden verricht en daarvoor een beloning ontvangt
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist
- Dienstenverkeer betreft dienstenverrichtingen die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, voor zover de bepalingen betreffende het vrij verkeer van goederen, kapitaal en personen op deze verrichtingen niet van toepassing zijn.
==> Mbt 2: Kapitaalverkeer betreft zowel financiële transacties die geen tegenprestatie vormen maar op belegging of investering zijn gericht, als ook persoonlijke transacties zoals schenkingen, giften en nalatenschappen.
==> Mbt 3: Dit is alleen waar voor DUURZAAM deelnemen aan…
==> Mbt 4: alleen gedurende een bepaalde tijd
Wat is geen aspect van het evenredigheidsbeginsel?
1. belangenafweging
2. objectiviteit
3. noodzakelijkheid
4. geschiktheid
- objectiviteit
Welke stelling is onjuist?
1. In het arrest Dassonville bepaalde het HvJ dat zolang een communautaire regeling ontbreekt, lidstaten bevoegd blijven om redelijke maatregelen te nemen om oneerlijke concurrentie te voorkomen.
2. In het arrest Cassis de Dijon bepaalde het HvJ dat het soms is toegestaan dat een lidstaat regels vaststelt die het vrije handelsverkeer binnen de Europese Unie belemmeren. Deze bepalingen moeten ‘redelijk’ zijn. Van zo een situatie kan sprake zijn wanneer er dringende behoeften zijn die dit noodzakelijk maken, o.a. als de regel verband houdt met de doeltreffendheid van de fiscale controles, de bescherming van de volksgezondheid, de eerlijkheid der handelstransacties en de bescherming van consumenten.
3. In Cassis de Dijon heet het HvJ bepaald dat belemmeringen, ook al zijn ze niet discriminerend, in beginsel zijn verboden.
4. In het arrest Cassis de Dijon bepaalde het HvJ dat gerechtvaardigde beperkingen op het verbod op invoerbeperkingen, geen middel tot willekeurige discriminatie, noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten mogen zijn.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.
- In het arrest Cassis de Dijon bepaalde het HvJ dat gerechtvaardigde beperkingen op het verbod op invoerbeperkingen, geen middel tot willekeurige discriminatie, noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten mogen zijn.
==> Dit wordt bepaald in art. 36 VWEU, niet in Cassis de Dijon.