LE2 Flashcards

Rechtsgemeenschap en wetgeving

1
Q

Overheidsgezag heeft het karakter van de rechtsstaat als…
Wat hoort er niet bij?
1. Al het overheidsoptreden is op de wet is te herleiden.
2. De grondrechten en andere fundamentele vrijheden worden gerespecteerd
3. Er is toegang tot een onafhankelijke rechter.
4. Alle antwoorden horen erbij.

A
  1. Al het overheidsoptreden is op de wet is te herleiden.
    ==> Moet zijn:
  2. Alle dwingende uitoefening van overheidsbevoegdheden op de wet is te herleiden (legaliteitsbeginsel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

… (vul in) is …, bestaande uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van de Raad en het Europees Parlement, dat in de tweede lezing van de gewone wetgevingsprocedure wordt ingeroepen wanneer het Europees Parlement het standpunt van de Raad amendeert op een wijze die voor de Raad niet (volledig) aanvaardbaar is.
Mogelijke antwoorden:
1. Trilogen … het overlegorgaan
2. Coreper … het Comité van Permanente Vertegenwoordigers
3. Bemiddelingscomité … het comité
4. Geen antwoord is correct

A
  1. Bemiddelingscomité… het comité
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het … (vul in) ligt ten grondslag aan de verschillende taken en bevoegdheden die zijn toebedeeld aan de Commissie, het Europees Parlement en de Raad, en het Hof van Justitie is een waakhondfunctie toebedeeld ter bewaking daarvan bij de uitoefening van die bevoegdheden.
Mogelijke antwoorden:
1. beginsel van institutioneel evenwicht
2. beginsel van bevoegdheidstoedeling
3. subsidiariteitsbeginsel
4. legaliteitsbeginsel

A
  1. beginsel van institutioneel evenwicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het belang ban het attributiebeginsel?

A
  • Het beginsel is belangrijk voor de verhouding tussen EU en lidstaten omdat het verzekert dat de EU niet optreedt op een gebied waarop de lidstaten haar geen bevoegdheden hebben toegekend.
  • Ook is het beginsel belangrijk voor de verhouding tussen Unie-instellingen omdat het procedurele waarborgen geeft (ene keer Parlement geraadpleegd, andere keer Parlement recht van amendement).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bij een gewone wetgevingsprocedure…
Welke stelling is onjuist?
1. heeft de Commissie het exclusief recht van initiatief
2. is geen instemming van de Commissie nodig voor goedkeuring
3. Kunnen de Raad en het Europees Parlement beiden wijzigingen aanbrengen (recht van amendement)
4. Kan alleen het Europees Parlement individueel de goedkeuring blokkeren
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Kan alleen het Europees Parlement individueel de goedkeuring blokkeren
    ==> Ook de Raad kan dit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Mag Nederland een handelsakkoord met Australië sluiten?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Nee
    ==> wegens art. 3 VWEU
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Overheidsgezag heeft het karakter van de rechtsstaat als…
Wat hoort er niet bij?
1. De grondrechten en andere fundamentele vrijheden worden gerespecteerd
2. Er is toegang tot een onafhankelijke rechter.
3. Alle dwingende uitoefening van overheidsbevoegdheden op de wet is te herleiden (legaliteitsbeginsel)
4. Alle antwoorden horen erbij.

A
  1. Alle antwoorden horen erbij.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de voorwaarden voor geldigheid van EU besluiten (+acronym)?

A

RHM-PSP:
(Rechtsbasis, Hoger recht, Motivatie, Publicatie, Subsidiariteit, Proportionaliteit)
1. Is er sprake van toereikende en correcte Rechtsbasis? (art. 4 lid 1 en art. 5 lid 2 VEU). Dit gaat over het attributiebeginsel.
2. Is er geen sprake van strijd met Hoger recht? (bijv. . Verdrag, of het Handvest)
3. Is er sprake van een toereikende Motivatie? (art. 296 VWEU). Zonder motivatie kan de maatregel nietig worden verklaard
4. Publicatie (art. 297 VWEU)
5. Subsidiariteit (art. 5 lid 3 VEU)
6. Evenredigheid = Proportionaliteit (art. 5 lid 4 VEU)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke stelling is onjuist?
Stelling A: Het Handvest bevat klassieke en sociale grondrechten
Stelling B: Het EVRM bevat alleen klassieke grondrechten.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist.
2. Alleen stelling B is juist.
3. Beide stellingen zijn juist.
4. Beide stellingen zijn onjuist.

A
  1. Beide stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een Gekwalificeerde meerderheid vereist minimaal:
1. 23 van de 27 lidstaten
2. 15 van de 27 lidstaten die samen minimaal 65% van de EU-bevolking vertegenwoordigen
3. 55% van de raadsleden
4. 72 % van de raadsleden
5. 72 % van de raadsleden die samen 65% van de totale EU-bevolking vertegenwoordigen

A
  1. 15 van de 27 lidstaten die samen minimaal 65% van de EU-bevolking vertegenwoordigen
    ==> 55% van de raadsleden – met een minimum van 15 – die samen 65% van de totale EU-bevolking vertegenwoordigen
    ==> Zie art. 16 lid 4 VWEU
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bij de … (vul in) wetgevingsprocedure wordt een verordening, richtlijn of besluit vastgesteld door het Europees Parlement met deelname van de Raad, of door de Raad met deelname van het Europees Parlement.

  1. bijzondere
  2. gewone
  3. bijzondere en gewone
  4. geen antwoord is juist
A
  1. bijzondere
    ==> (artikel 289 lid 2 VWEU)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In welk arrest stelde het Hof van Justitie criteria vast voor het bepalen van de juiste rechtsgrondslag van een rechtshandeling?
1. Les Verts
2. Tabaksreclame
3. Titaandioxide
4. Inter-Environment

A
  1. Titaandioxide
    ==> Het Hof van Justitie heeft de criteria (verder) bepaald in het arrest Titaandioxide (zaak C-300/89, Europese Commissie/Raad)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Contributie van lidstaten de grootste bron van inkomsten van de EU. De hoogte/verdeling van de contributie van lidstaten wordt elke zes/zeven jaar vastgesteld in het Eigenmiddelenbesluit door de Europese Raad (jaarlijks zo’n 160 mld Euro). Het Eigenmiddelenbesluit heeft in Nederland de status van een Verdrag, en wordt bij wet aangenomen.
2. Het meerjarencyclus van EU begroting verloopt als volgt: (1) Eigenmiddelenbesluit door de Europese Raad; daarna (2) Interinstitutioneel akkoord door de Commissie, Raad en Europees Parlement; daarna (3) Meerjarig Financieel Kader door de Raad.
3. Het interinstitutioneel akkoord (art. 295 VWEU) is het resultaat van de onderhandelingen over de uitgaven van de EU. Interinstitutionele akkoorden zijn complexe werkafspraken tussen de instellingen over hun onderlinge verhouding en rolverdeling.
4. In overeenstemming met het interinstitutioneel akkoord stelt de Raad bij unanimiteit van stemmen en onder goedkeuring van het Europees Parlement een Meerjarig Financieel Kader vast (art. 312 VWEU).
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De Raad en het Europees Parlement stellen de jaarlijkse begroting van de EU op, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure.
2. Inkomsten van de Europese Unie worden gevormd door nationale afdrachten, douaneheffingen, landbouwheffingen, btw-afdrachten en accijns-afdrachten.
3.De Europese Commissie voert de begroting uit. Het Europees Parlement houdt toezicht op de EC via de verlening van kwijting.
4. De begroting van de EU heeft twee besluitvormingscycli: meerjarencyclus en jaarlijkse begroting.
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Inkomsten van de Europese Unie worden gevormd door nationale afdrachten, douaneheffingen, landbouwheffingen, btw-afdrachten en accijns-afdrachten.
    ==> Moet zijn.
  2. Inkomsten van de Europese Unie worden gevormd door nationale afdrachten, douaneheffingen, landbouwheffingen en btw-afdrachten.
    ==>
    Mbt 1: zie art. 314 VWEU.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De Oranje kaart en de Gele kaart zijn mechanismen voor toezicht op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel.
De Oranje kaart houdt in: Als meer dan … van de nationale parlementen meent dat het voorstel in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel, en … het er mee eens, ….
Als minstens … van de nationale parlementen meent dat het voorstel in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel, moet de EC het voorstel … . Het gevolg … . Deze procedure heet de Gele kaart.

  1. 1/3 … de Raad is … moet de EC het voorstel intrekken… 1/2 … heroverwegen … kan wijziging, intrekking of handhaving van het voorstel zijn
  2. 1/3 … het EP is … moet de EC het voorstel intrekken… 1/2 … intrekken … kan intrekking of een nieuw voorstel zijn
  3. 1/2 … de Raad of het EP is … moet de EC het voorstel intrekken… 1/3 … heroverwegen … kan wijziging, intrekking of handhaving van het voorstel zijn
  4. 1/3 … de Raad en het EP zijn … moet de EC het voorstel intrekken… 1/4 … intrekken … kan intrekking of een nieuw voorstel zijn
A
  1. 1/2 … de Raad of het EP is … moet de EC het voorstel intrekken… 1/3 … heroverwegen … kan wijziging, intrekking of handhaving van het voorstel zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is geen primair Unierecht?
1. VEU
2. VWEU
3. Europese Akte
4. Verdrag van Maastricht
5.EU-Handvest van de grondrechten
6. Alle opties zijn primair Unierecht

A
  1. Alle opties zijn primair Unierecht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

“Adviezen en aanbevelingen” in art. 288 VWEU zijn vormen van:
1. primair recht
2. secundair recht
3. tertiair recht
4. in-between rechtsbronnen

A
  1. tertiair recht
    ==> soft law, niet bindend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke stelling is onjuist?
1. EU besluiten op het gebied van gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB) zijn geen wetgevingshandelingen, maar hebben wel een juridische binding.
2. Op het gebied van gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB) is de samenwerking intergouvernementeel, en niet supranationaal.
3. Secundair recht kan alleen tot stand komen op basis van een opdracht en bevoegdheid daartoe in het primaire recht.
4. Wetgevingshandelingen zijn rechtshandelingen die zijn vastgesteld bij gewone of bijzondere wetgevingsprocedure. Ze regelen essentiële onderdelen van een bepaald gebied. Hiervan is sprake als er politieke discussie kan ontstaan over een onderwerp.
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Het arrest… (vul in) ging over een zaak tussen … mbt de rechtsbasisvereiste van een nieuwe richtlijn. De ene hanteerde als rechtsbasis art. 114 VWEU (de interne markt), en de andere hanteerde als rechtsbasis de volksgezondheid. Het HvJ bepaalde dat art. 114 VWEU als rechtsgrondslag … worden gebruikt als het gaat om een maatregel om toekomstige belemmeringen in het handelsverkeer te vermijden die het gevolg zouden zijn van heterogene ontwikkeling van nationale wetgevingen, als de belemmeringen … zijn en de maatregel ertoe strekt de belemmeringen te voorkomen. In casu, … het HvJEU de richtlijn.

  1. Titaandioxide… de Europese Commissie en een lidstaat… niet mag … waarschijnlijk… vernietigde
  2. Titaandioxide… de Europese Commissie en ede Raad… mag … feitelijk geconstateerd… accepteerde
  3. Tabaksreclame… de Europese Commissie en een lidstaat… mag … waarschijnlijk… vernietigde
  4. Tabaksreclame… de Europese Commissie en ede Raad… mag … feitelijk geconstateerd… vernietigde
A
  1. Tabaksreclame… de Europese Commissie en een lidstaat… mag … waarschijnlijk… vernietigde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Als een richtlijn meerdere doelen heeft, en er moet een keuze worden gemaakt voor een rechtsbasis, wordt de keuze gedaan op basis van… . Daarbij moet er gekeken worden naar het doel en … van de handeling. Indien één van beiden kan worden gezien als … of als …, wordt de erbij horende rechtsgrondslag gebruikt. Anders…
Mogelijke antwoorden:
1. objectieve criteria… de strekking … een secundair doel … een secundaire strekking… geldt de procedure met meeste inbreng van de Raad.
2. wettelijke gegevens… de inhoud … hoofddoel … overwegende inhoud… dienen beide rechtsgrondslagen te worden gebruikt.
3. wettelijke criteria… de strekking … hoofddoel … overwegende strekking… dienen beide rechtsgrondslagen te worden gebruikt, tenzij dit niet mogelijk is, en dan geldt de procedure met meeste inbreng van de Raad.
4. objectieve gegevens… de inhoud … hoofddoel … overwegende inhoud… dienen beide rechtsgrondslagen te worden gebruikt, tenzij dit niet mogelijk is, en dan geldt de procedure met meeste inbreng van het EP.

A
  1. objectieve gegevens… de inhoud … hoofddoel … overwegende inhoud… dienen beide rechtsgrondslagen te worden gebruikt, tenzij dit niet mogelijk is, en dan geldt de procedure met meeste inbreng van het EP.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke beginselen zijn van belang met betrekking tot wanneer de EU-wetgever zijn taak mag uitoefenen en welke grenzen hierbij belangrijk zijn?

A
  1. beginsel van bevoegdheidstoedeling (attributiebeginsel),
  2. subsidiariteit, en
  3. evenredigheid (proportionaliteit).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Besluiten kunnen gericht zijn aan:
1. lidstaten
2. particulieren
3. ondernemingen
4. EU-instellingen
5. 2+3
6. 1+3
7. 1+2+3
8. 1+2+3+4

A
  1. 1+2+3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke van de volgende evenredigheidsaspecten betreft de vorm, en niet de inhoud van wetgeving?
1. De administratieve lasten van een bepaalde regel en of die kosten en lasten in verhouding staan tot het doel.
2. Laat de wetgeving ruimte voor de lidstaten, waar dat kan?
3. De keuze voor een verordening en niet een richtlijn, wanneer uniformering gewenst is.
4. Welke andere effecten heeft de maatregel, bijv. sociale en economische effecten, en effecten op het milieu?
5. Is de maatregel goed uit te voeren en te handhaven?
6. Geen antwoord betreft de vorm.

A
  1. De keuze voor een verordening en niet een richtlijn, wanneer uniformering gewenst is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

De zaak C-300/89 (Titaandioxiderichtlijn) ging over een geschil tussen:
1. Het Europese Parlement en een lidstaat
2. De Europese Commissie en een lidstaat
3. De Europese Commissie en een particulier
4. De Europese Commissie en de Raad

A
  1. De Europese Commissie en de Raad
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Op grond van het beginsel van beperkte bevoegdheidstoedeling heeft de Unie alleen de bevoegdheden om bindende besluiten te nemen voor zover deze haar bij verdrag zijn overgedragen.
2. Art. 352 VWEU kan als rechtsbasis gelden voor een verdragswijziging.
3. De rechtsgrondslag of rechtsbasis van een maatregel is de bepaling in het VEU of het VWEU op grond waarvan een maatregel wordt vastgesteld.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Art. 352 VWEU kan als rechtsbasis gelden voor een verdragswijziging.
    ==> Niet waar.
    De flexibiliteitsbepaling van art. 352 VWEU kan geen grondslag zijn voor de vaststelling van bepalingen die neerkomen op een verdragswijziging buiten de normale procedures om. Dat is bepaald in Advies 2/94 ECLI:EU:C:1996:140 (EVRM).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Iedere EU-maatregel moet op grond van het attributiebeginsel kunnen steunen op een rechtsgrondslag. Uit het besluit moet blijken op welke bevoegdheid het is gebaseerd.
2. Het attributiebeginsel is te beschouwen als legaliteitsbeginsel van de EU.
3. Het HvJEU bepaalt wat de geschikte rechtsbasis is op basis van objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn; zo is bepaald in het Tabaksreclame arrest.
4. Art. 296 VWEU bepaalt de motiveringsplicht voor EU-rechthandelingen.

A
  1. Het HvJEU bepaalt wat de geschikte rechtsbasis is op basis van objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn; zo is bepaald in het Tabaksreclame arrest.
    ==> zo is bepaald in het Titaandioxide arrest.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke stelling over Acquis communautaire is onjuist?
1. Het omvat o.a. Europese verdragen, Secundair recht en Tertiaire rechtshandelingen
2. Het is de verzameling van wetgeving, rechtshandelingen en rechterlijke beslissingen die het geheel van het recht van de Europese Unie vormen dat sinds 1993 tot stand is gekomen.
3. Het omvat o.a. relevante rechtspraak en bijbehorend ongeschreven recht van EU-instellingen en van de lidstaten.
4. Het geldt als een apart instrumentarium.
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Het geldt als een apart instrumentarium.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is geen secundair Unierecht?
1. Verordeningen
2. Richtlijnen
3. Besluiten
4. EU-Handvest van de grondrechten
5. Alle opties zijn secundair Unierecht

A
  1. EU-Handvest van de grondrechten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het doel van het evenredigheidsbeginsel is om lidstaten te beschermen tegen te vergaand EU-optreden, en burgers en bedrijfsleven beschermen tegen onnodig overheidsoptreden.
2. Het doel van het subsidiariteitsbeginsel is om de wetgevingsautonomie van de lidstaten te beschermen, en tevens ervoor zorgen dat wetgeving zo dicht mogelijk bij de burger kan worden vastgesteld.
3. Het akkoord Beter Wetgeven uit 2016 is gesloten door de drie EU-wetgevingsinstellingen (Europese Commissie, Europees Parlement en Europese Raad) en bevat een strategie om de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit beter in het wetgevingsproces te betrekken.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Het akkoord Beter Wetgeven uit 2016 is gesloten door de drie EU-wetgevingsinstellingen (Europese Commissie, Europees Parlement en Europese Raad) en bevat een strategie om de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit beter in het wetgevingsproces te betrekken.
    ==> Het gaat om de Raad, niet om de Europese Raad.
30
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Zowel regelingen vastgesteld bij gewone als bij bijzondere wetgevingsprocedure hebben de status van wetgevingshandelingen.
2. Voor de vaststelling van een verordening, richtlijn of besluit geldt in beginsel de gewone wetgevingsprocedure.
3. Wanneer een bijzondere wetgevingsprocedure geldt voor de vaststelling van een verordening, richtlijn of besluit, gaat het vaak om een verminderde rol van het EP. Soms gaat het om het initiatiefrecht dat dan niet bij de EC ligt.
4. Het Europees wetssysteem gaat uit van een materieel wetsbegrip.

A
  1. Het Europees wetssysteem gaat uit van een materieel wetsbegrip.
    ==> Formeel wetsbegrip (art. 289 lid 3 VWEU). Het feit dat een handeling volgens een wetgevingsprocedure is aangenomen, is voldoende om deze aan te duiden als wetgevingshandeling.
    ==> Mbt 1: zie art. 289 lid 3 VWEU
31
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het subsidiariteitsbeginsel beschermt (1) de wetgevingsautonomie van de lidstaten, en (2) de democratie: het zorgt ervoor dat wetgeving zo dicht mogelijk bij de burger kan worden vastgesteld.
2. Toezicht op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel vindt plaats door nationale parlementen.
3. De vraag rondom subsidiariteit is moeilijk objectief te beantwoorden, waardoor het HvJEU terughoudend is om wetgeving hierop te toetsen.
4. Objectieve criteria voor het toetsen van het subsidiariteitsbeginsel zijn, o.a.: (1) de schaal van het te addresseren probleem, (2) de mate van grensoverschrijdendheid, en (3) standpunten van lidstaten.
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
32
Q

Wat zijn de vier aspecten van het attributiebeginsel (+acronym)?

A

SDIP: Scope, Doel, Instrumenten, Procedures
* Scope: Extra beleidsterreinen die niet voorkomen in Verdragen kunnen geen voorwerp van bindende besluitvorming door Unie-instellingen zijn;
* Bevoegdheden moeten worden uitgeoefend met het oog op de vermelde doelstellingen en rechtsbasis;
* Gebruik moet worden gemaakt van de voorgeschreven rechtsinstrumenten (rechtsinstrumenten zijn wetgeving of andere handelingen die door de EU-instellingen worden aangenomen)
* Gebruik moet worden gemaakt van de voorgeschreven besluitvormingsprocedure

33
Q

Welke stelling is onjuist?
1. In de zaak C-376/98 (Tabaksreclame) vernietigde het HvJEU de richtlijn vanwege het harmonisatieverbod.
2. Het Hof oordeelde in de zaak C-376/98 (Tabaksreclame) dat art. 114 VWEU geen algemene rechtsgrondslag biedt, en toch mag wetgeving (maatregel) op basis van deze rechtsgrondslag ook andere beleidsdoelen dienen, zolang de betreffende wetgeving wel ook obstakels voor het functioneren van de interne markt aanpakt.
3. Het is een politieke discussie of de tabaksreclamerichtlijn in strijd met het subsidiariteitsbeginsel is.
4. De tabaksreclamerichtlijn is in strijd met het attributiesbeginsel. Op grond van het attributiebeginsel mag de EU alleen handelen binnen de haar toegekende bevoegdheden. In casu blijkt niet binnen de bevoegdheden voortvloeiend uit artikel 114 VWEU gehandeld.

A
  1. In de zaak C-376/98 (Tabaksreclame) vernietigde het HvJEU de richtlijn vanwege het harmonisatieverbod.
    ==>
    * Het HvJEU vernietigde de richtlijn, maar niet omdat de richtlijn strijdig was met het harmonisatieverbod.
    * De richtlijn was vastgesteld op basis van wat nu art. 114 VWEU (de aanpassing van de wetgeving) is.
    * Het Hof oordeelde dat art. 114 VWEU geen algemene rechtsgrondslag biedt, en toch mag wetgeving (maatregel) op basis van deze rechtsgrondslag ook andere beleidsdoelen dienen, zolang de betreffende wetgeving wel ook obstakels voor het functioneren van de interne markt aanpakt. Dat was hier niet het geval, omdat het verbod uit de richtlijn vrijwel geen markt voor zulke reclame meer overliet.
34
Q

Welke bepaling over functies van het Handvest is onjuist?
1. Het dient voor Interpretatie: het Unierecht moet uitgelegd worden in het licht van en in overeenstemming met de bepalingen uit het Handvest.
2. Het Handvest heeft een politieke functie, het vormt een voorwaarde voor toetreding van nieuwe lidstaten.
3. Het is een toetssteen voor de bepaling van de rechtmatigheid van alle Unierecht.
4. Het is een oriëntatiepunt voor de wetgever: alle Europese wetgeving moet zich kunnen verdragen met de rechten en beginselen die daarin zijn vastgelegd.
5. Alle antwoorden zijn juist.

A
  1. Het is een toetssteen voor de bepaling van de rechtmatigheid van alle Unierecht.
    ==> Moet zijn:
  2. Het is een toetssteen voor de bepaling van de rechtmatigheid van secundair Unierecht.
35
Q

Welke stelling over richtlijnen is onjuist?
1. Een richtlijn is niet bedoeld om burgers/bedrijven te binden, maar lidstaten.
2. Een richtlijn is slechts verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat.
3. Er is in beginsel beleidsruimte aan lidstaten bij richtlijnen.
4. Richtlijnen moeten meestal maar niet altijd worden omgezet in nationale wet- en regelgeving.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Meerdere stellingen zijn onjuist.

A
  1. Richtlijnen moeten meestal maar niet altijd worden omgezet in nationale wet- en regelgeving.
    ==> Wel altijd
    ==> Richtlijnen moeten verplicht worden omgezet in nationale wet- en regelgeving. Pas daarna heeft het juridisch volledige binding.
36
Q

… (vul in) is een periodiek besluit (eens in de zes tot zeven jaar) over de hoogte van de contributie die een lidstaat aan de EU dient te voldoen.
1. Meerjarig Financieel Kader
2. Interinstitutioneel akkoord
3. Eigenmiddelenbesluit
4. Geen antwoord is juist

A
  1. Eigenmiddelenbesluit
37
Q

Welke drie beginselen zijn van belang met betrekking tot wanneer de EU-wetgever zijn taak mag uitoefenen en welke grenzen hierbij belangrijk zijn?
1. attributiebeginsel, subsidiariteit en evenredigheid.
2. attributiebeginsel, motiveringsbeginsel en evenredigheid.
3. beginsel van bevoegdheidstoedeling, legitimiteitsbeginsel, motiveringsbeginsel
4. beginsel van bevoegdheidstoedeling, evenredigheid, proportionaliteit

A
  1. attributiebeginsel, subsidiariteit en evenredigheid.
    ==>
    attributiebeginsel = beginsel van bevoegdheidstoedeling
    evenredigheid = proportionaliteit
38
Q

Wat is geen secundair Unierecht?
1. Verordeningen
2. Richtlijnen
3. Besluiten
4. Protocollen
5. Alle opties zijn secundair Unierecht

A
  1. Protocollen
39
Q

Wat is geen in-between rechtsbron?
1. Ongeschreven rechtsbeginselen
2. Acquis communautaire
3. Rechtspraak
4. Internationaal recht
5. Internationale overeenkomsten
6. Soft law
7. Alle opties zijn in-between rechtsbronnen

A
  1. Soft law
40
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Belangrijk aan het Tabaksreclamearrest is de vraag of artikel 114 VWEU een algemene rechtsgrondslag biedt voor het nemen van maatregelen door de EU, zodra er ook maar een marginale link kan worden gelegd met de werking van de interne markt, of dat de bevoegdheid van de EU beperkter is. Het HvJ heeft in dit arrest bepaald dat er wel degelijk grenzen zijn aan de bevoegdheid van de Uniewetgever om maatregelen te treffen op grond van artikel 114 VWEU.
2. In de zaak C-300/89 (Titaandioxide) bepaalde het HvJ dat de keuze voor een rechtsgrondslag niet alleen afhangt van de opvattingen van de instellingen ten aanzien van het nagestreefde doel, maar moet deze ook berusten op ‘objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn’. Het Hof noemt hier specifiek het doel en de inhoud van de handeling als belangrijke aanknopingspunten.
3. Het subsidiariteitsbeginsel geldt niet bij richtlijnen omtrent de Douane-unie.
4. Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat (1) een lidstaat het gewenste resultaat niet voldoende op centraal/regionaal/lokaal niveau bereiken, en (2) de Unie kan de doelstelling beter bereiken.
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
    ==>
    Mbt 3:
    Douane-Unie is een exclusieve bevoegdheid (art. 3 lid 1 sub a VWEU). Bij exclusieve bevoegdheden geldt het subsidiariteitsbeginsel niet.
41
Q

Welke van de volgende evenredigheidsaspecten betreft de vorm, en niet de inhoud van wetgeving?
1. De administratieve lasten van een bepaalde regel en of die kosten en lasten in verhouding staan tot het doel.
2. Laat de wetgeving ruimte voor de lidstaten, waar dat kan?
3. Welke andere effecten heeft de maatregel, bijv. sociale en economische effecten, en effecten op het milieu?
4. Is de maatregel goed uit te voeren en te handhaven?
5. Geen antwoord betreft de vorm.

A
  1. Geen antwoord betreft de vorm.
42
Q

Het evenredigheidsbeginsel verplicht de wetgever te onderzoeken… :
Wat hoort er niet bij?
1. of de voorgestelde maatregel geschikt is om het boogde doel te bereiken
2. of de maatregel noodzakelijk is
3. of de maatregel andere in het geding zijnde belangen niet onevenredig raakt
4. of de Unie beter dan de lidstaten in staat is het onderwerp te regelen
5. Alles hoort er bij.

A
  1. of de Unie beter dan de lidstaten in staat is het onderwerp te regelen
    ==> Dit hoort bij subsidiariteit
43
Q

Bij een gewone wetgevingsprocedure…
Welke stelling is onjuist?
1. heeft de Raad het recht van amendement
2. heeft het Europees Parlement het recht van amendement
3. kan de Raad de goedkeuring blokkeren
4. kan het Europees Parlement de goedkeuring blokkeren
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
44
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De Commissarissen van de EC hebben een onafhankelijke positie en vertegenwoordigen niet de belangen van hun eigen lidstaat maar de belangen van de EU als geheel. De Commissie mag geen instructies vragen of ontvangen van lidstaten.
2. Een commissaris kan niet ontslagen worden door de regering die hem/haar heeft voorgedragen.
3. Het attributiebeginsel houdt mede in dat gebruik moet worden gemaakt van de voorgeschreven rechtsinstrumenten. Rechtsinstrumenten zijn wetgeving of andere handelingen die door de EU-instellingen worden aangenomen.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
45
Q

Welke stelling is onjuist?
1. In-between rechtsbronnen zijn rechtsbronnen waarvan de plaats die zij innemen in de juridische rangorde ten opzichte van de andere bronnen niet eenduidig is vast te stellen. Bijvoorbeeld het ‘acquis communautaire’ en internationale overeenkomsten.
2. Algemene rechtsbeginselen spelen een rol bij primair en secundair Unierecht: (1) Het primaire recht wordt uitgelegd in overeenstemming met algemene rechtsbeginselen; en (2) Ze worden door het Hof van Justitie gebruikt als toetsingskader voor het secundaire recht.
3. De zaak Francovich laat zien dat het HvJEU, onder de vlag van interpretatie, wel nieuwe regels creëert
4. Mede wegens het voorrangsbeginsel is nationaal recht geen rechtsbron van Europees recht.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Meerdere stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
    ==> Mbt 3:
    o Uit de zeer algemene plicht tot loyale samenwerking (nu art. 4 lid 3 VEU) leidde het Hof van Justitie de rechtsregel af dat schending van het Europees recht door de lidstaten aan particulieren het recht kan geven op schadevergoeding.
46
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Bij een verordening is geen omzetting in nationaal recht toegestaan.
2. Een verordening is zowel voor de lidstaten als voor particulieren verbindend in al haar onderdelen.
3. Europese verordeningen laten weinig beleidsruimte aan lidstaten.
4. Een verordening heeft algemene strekking. Dit houdt in dat het toepasbaar is op algemene en in abstracto omschreven situaties/personen (vergelijkbaar met wet in materiële zin)
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Meerdere stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
47
Q

Tot welke mate zijn EU lidstaten vrij om hun onderwijssystemen en -curricula naar eigen inzicht in te richten?
1. Helemaal
2. Helemaal niet
3. Voor zover er geen inbreuk is aan de Europese eenheid
4. Voor zover Grondrechten dit rechtvaardigen

A
  1. Helemaal
    ==> Zie art. 5 en 6 VWEU
48
Q

Het Subsidiariteitsbeginsel geldt bij:
1. Exclusieve bevoegdheid
2. Gedeelde bevoegdheid
3. Ondersteunende, coördinerende bevoegdheid
4. 2+3
5. 1+2+3

A
  1. 2+3
    ==> Het subsidiariteitsbeginsel is neergelegd in artikel 5 lid 3 VEU en houdt in dat wanneer sprake is van een niet-exclusieve bevoegdheid van de EU, de EU alleen optreedt als de lidstaten een beoogd resultaat onvoldoende kunnen bereiken en de EU dit beter kan bereiken.
49
Q

In hoeverre mag de Nederlandse Bank een eigen monetair beleid voeren?
1. Dat mag, zonder beperkingen.
2. Dat mag helemaal niet
3. Dat mag alleen zolang het EU beleid niet doorkruist
4.Dat mag, maar niet met betrekking tot de EURO.

A
  1. Dat mag helemaal niet
    ==> wegens art. 3 VWEU
50
Q

Wat is geen controle mechanisme van het EP?
1. Het Europees Parlement kan het Hof inschakelen
2. Het Europees Parlement kan onderzoek instellen bij vermeende inbreuken op het Unierecht, of in gevallen van wanbeheer bij de toepassing van Unierecht.
3. Het Europees Parlement controleert de werkzaamheden van de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank.
4. Het Europees Parlement kan de Europese Commissie mandateren om een inbreukprocedure te starten.

A
  1. Het Europees Parlement kan de Europese Commissie mandateren om een inbreukprocedure te starten.
51
Q

Wat valt niet onder tertiair Unierecht?
1. Acquis communautaire
2. Beleidsdoelstelling
3. richtsnoeren
4. gedragscodes
5. Alle opties zijn tertiair Unierecht

A
  1. Acquis communautaire
52
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Een gewone wetgevingsprocedure van drie lezingen is uitzonderlijk, dit vanwege de praktijk van de trilogen. Trilogen zijn informele overleggen van delegaties van de Commissie, het Parlement en de Raad over wetgevende voorstellen.
2. Trilogen versnellen het vaststellen van wetgevingshandelingen. Het nadeel ervan is de beperkte transparantie van het proces (en daarmee de controle hierop).
3. Bij de bijzondere wetgevingsprocedure ligt het initiatief bij het Europees Parlement of bij de Raad.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
53
Q

In de zaak omtrent de … richtlijn diende de Commissie een voorstel in voor een richtlijn, met een bepaalde rechtsgrondslag (artikel 115 VWEU). Later wijzigde de Commissie de grondslag in artikel 114 VWEU, hetgeen besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid mogelijk zou maken i.p.v. eenparigheid.
Het HvJ stelde dat …
Omdat… is de richtlijn uiteindelijk … vernietigd.

  1. Tabaksreclame… de keuze van een rechtsgrondslag moet berusten op rechterlijke toetsing… de richtlijn op een verkeerde rechtsgrondslag was gebaseerd en daarmee in strijd met algemene rechtsbeginselen (het motiveringsbeginsel en het attributiebeginsel)… wel
  2. Titaandioxide… de keuze van een rechtsgrondslag moet berusten op motivering van de richtlijn… de richtlijn op een correcte rechtsgrondslag was gebaseerd … niet
  3. Tabaksreclame… de keuze van een rechtsgrondslag moet berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn… de richtlijn op een verkeerde rechtsgrondslag was gebaseerd en daarmee in strijd met algemene rechtsbeginselen (het motiveringsbeginsel en het attributiebeginsel)… wel
  4. Titaandioxide… de keuze van een rechtsgrondslag moet berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn… de richtlijn op een verkeerde rechtsgrondslag was gebaseerd en daarmee wezenlijke vormvoorschriften waren geschonden (namelijk het inschakelen van het Europees Parlement)… wel
A
  1. Titaandioxide… de keuze van een rechtsgrondslag moet berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn… de richtlijn op een verkeerde rechtsgrondslag was gebaseerd en daarmee wezenlijke vormvoorschriften waren geschonden (namelijk het inschakelen van het Europees Parlement)… wel
54
Q

Welke belangrijke ontwikkelingen als gevolg van het Verdrag van Lissabon hebben bijgedragen aan de EU als rechtsgemeenschap?

A
  1. De snelle toename van de bescherming van de GRONDRECHTEN in het kader van het Handvest van de grondrechten van de Unie.
  2. Daarnaast is duidelijk geworden dat Unierecht in een breed scala aan RECHTSBRONNEN gestalte krijgt. Behalve de instrumenten van primair (de Verdragen en het Handvest) en secundair recht (verordeningen, richtlijnen en besluiten) die door de instellingen worden aangenomen, zijn er voor het Hof van Justitie nog andere bronnen van Unierecht, die in de Europese rechtsontwikkeling een zeer groot aandeel hebben genomen:
    o Algemene rechtsbeginselen
    o regels van internationaal publiekrecht
    o Uitspraken van het Hof zelf.
55
Q

Wie is de primaire wetgever van de EU?
1. De Europese Commissie
2. De Raad
3. Het Europees Parlement
4. De lidstaten
5. 1+3
6. 2+3
7. 1+2+3

A
  1. De lidstaten
56
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het EP heeft geen bevoegdheid om zelf wetgevingsvoorstellen in te brengen.
2. Het Europees Parlement kan met meerderheid van stemmen de Commissie middels een resolutie verzoeken een voorstel voor nieuwe/wijziging van wetgeving aan het Parlement voor te leggen.
3. Het EP heeft een rol in maar geen exclusieve beslissingsbevoegdheid wat betreft wetgevingsvoorstellen.
4. Op het terrein van uitbreiding en uittreding van EU- lidmaatschap en op het terrein van het Gemeenschappelijk Buitenlands en VeiligheidsBeleid (GBVB) is de rol van het EP beperkt.

A
  1. Op het terrein van uitbreiding en uittreding van EU- lidmaatschap en op het terrein van het Gemeenschappelijk Buitenlands en VeiligheidsBeleid (GBVB) is de rol van het EP beperkt.
    ==> Wel juist:
    * Een grote rol is er bij de uitbreiding en uittreding van EU- lidmaatschap (art. 49, 50 VEU).
    * Op het terrein van het Gemeenschappelijk Buitenlands en VeiligheidsBeleid (GBVB) is de rol van het EP beperkt.
    ==> Mbt 2: zie (art. 225 VWEU)
57
Q

In het Europees Parlement geldt:
1. representatieve vertegenwoordiging
2. degressieve vertegenwoordiging
3. indirecte vertegenwoordiging
4. meerderheidsvertegenwoordiging

A
  1. degressieve vertegenwoordiging
58
Q

Waar bestaat Acquis communautaire niet uit?
1. Europese verdragen
2. Secundair recht
3. Tertiaire rechtshandelingen
4. Relevante rechtspraak
5. Bijbehorend ongeschreven recht van EU-instellingen
6. Bijbehorend ongeschreven recht van de lidstaten
7. Alles hoort erbij

A
  1. Alles hoort erbij
59
Q

Het evenredigheidsbeginsel verplicht de wetgever te onderzoeken of…
Wat hoort er niet bij?
1. de voorgestelde maatregel geschikt is om de beoogde doelstelling te bereiken
2. of de maatregel noodzakelijk is
3. of de maatregel beter door de EU dan door de lidstaat kan worden uitgevoerd
4. Alle opties horen er bij

A
  1. of de maatregel beter door de EU dan door de lidstaat kan worden uitgevoerd
60
Q

Wat is geen functie van de rechtsbasisvereiste?
1. Democratische legitimatie dmv het waarborgen van het legaliteitsbeginsel.
2. Waarborging van: werkingssfeer Unierecht, bevoegde instellingen, besluitvormingsprocedure
3. Instrumenteel: iedere bevoegdheidsbepaling kent zijn eigen besluitvormingsprocedure.
4. Alle opties zijn functies van de rechtsbasisvereiste.

A
  1. Democratische legitimatie dmv het waarborgen van het legaliteitsbeginsel.
61
Q

Wat zijn de vier aspecten van het attributiebeginsel (acronym)?

A

BDIP:
Beleidsterreinen, Doel, Instrumenten, Procedures
* Extra Beleidsterreinen die niet voorkomen in Verdragen kunnen geen voorwerp van bindende besluitvorming door Unie-instellingen zijn;
* Bevoegdheden moeten worden uitgeoefend met het oog op de vermelde doelstellingen en rechtsbasis;
* Gebruik moet worden gemaakt van de voorgeschreven rechtsinstrumenten (rechtsinstrumenten zijn wetgeving of andere handelingen die door de EU-instellingen worden aangenomen)
* Gebruik moet worden gemaakt van de voorgeschreven besluitvormingsprocedure

62
Q

Welke stelling is juist?
Stelling A: De Raad heeft een wetgevende functie.
Stelling B: De Raad een uitvoeringsfunctie.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist.
2. Alleen stelling B is juist.
3. Beide stellingen zijn juist.
4. Beide stellingen zijn onjuist.

A
  1. Beide stellingen zijn juist.
63
Q

Deze vraag gaat over Advies 2/13, ECLI:EU:C:2014:245.
Krachtens welk wetsartikel heeft de Europese Commissie op 4 juli 2013 een verzoek ingediend bij Hof van Justitie?

A

art. 218 lid 11 VWEU

64
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Richtlijnen, verordeningen en andere besluiten van de Unie worden door de Raad uitgevaardigd, in veel gevallen samen met het EP.
2. Bij een besluit van de Raad, niet op voorstel van de Commissie, moet tenminste 72% van de leden van de Raad voor (20 van de 27 leden) stemmen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de totale Unie-bevolking.
3. Het Coreper (Comité van Permanente Vertegenwoordigers) zorgt voor het voorbereiden van besluiten van de Raad.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
65
Q

Welke taak heeft Europese Commissie niet?
1. een wetgevende taak
2. een controlerende taak
3. een uitvoerende taak.
4. De Europese Commissie heeft al deze taken

A
  1. De Europese Commissie heeft al deze taken
    ==>
    Wat zijn de belangrijkste taken van de Commissie?
  2. een wetgevende taak (secundair recht);
  3. een controlerende taak (lidstaten, bedrijven - mededingingsrecht);
  4. een uitvoerende taak (begroting, beheer programma’s, contacten derde landen).
66
Q

Een blokkerende minderheid bevat minstens:
1. vijf lidstaten
2. vier lidstaten
3. 45% van de stemmen
4. 28% van de stemmen

A
  1. vier lidstaten
    ==>
    Blokkerende minderheid: Dit is het aantal stemmen dat bij stemming met gekwalificeerde meerderheid nodig is om een besluit te voorkomen (ten minste vier lidstaten – art. 16 lid 4 VEU jo artikel 238 lid 3 VWEU).
67
Q

Welke stelling is onjuist?
Stelling A: Het EVRM bevat klassieke en sociale grondrechten
Stelling B: Het Handvest bevat alleen klassieke grondrechten.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist.
2. Alleen stelling B is juist.
3. Beide stellingen zijn juist.
4. Beide stellingen zijn onjuist.

A
  1. Beide stellingen zijn onjuist.
68
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Terzake van de inrichting van het Europese wetgevingsproces zijn zowel overwegingen van horizontale bevoegdhedenverdeling - tussen de EU-instellingen onderling – als ook van verticale bevoegdhedenverdeling in belangrijke mate leidend zijn.
2. Het feit dat de ‘gewone wetgevingsprocedure’ nu de standaard procedure is voor de meeste EU-beleidsterreinen laat tevens zien dat de EU een belangrijke stap heeft gezet ter versterking van de democratische legitimiteit van Europese wetgeving.
3. Het feit dat het Verdrag van Lissabon een uitdrukkelijke grondslag heeft gecreeerd voor een subsidiariteitscontrole door nationale parlementen van voorgenomen Europese wetgeving vormt andermaal een stap vooruit in de democratische legitimiteit ervan.
4. Critici mbt hoe het beginsel van institutioneel evenwicht in de praktijk werkt noemen als argumenten de trilogen die op gespannen voet staan met het verlangen naar openheid en transparantie van het Europese besluitvormingsproces, en de mogelijkheid van een al te ruimhartige interpretatie door de instellingen van hun door de EU-Verdragen toegekende bevoegdheden.
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
69
Q

Hoe is het attributiebeginsel in het Europese recht gerelativeerd?
1. Door de waarborgingsfunctie en de instrumentele functie van het attributiebeginsel.
2. Door het beginsel van implied powers en de waarborgingsfunctie.
3. Door de flexibiliteitsbepaling en door het beroep op nietigverklaring.
4. Door het beginsel van implied powers en de flexibiliteitsbepaling.

A
  1. Door het beginsel van implied powers en de flexibiliteitsbepaling.
    ==>
    Op welke twee punten is het attributiebeginsel in het Europese recht gerelativeerd?
  2. Het Hof van Justitie van de EU heeft het beginsel van de implied powers, ofwel impliciete bevoegdheden erkend. Bevoegdheden van de instellingen kunnen niet alleen voortvloeien uit uitdrukkelijke bepalingen van de Verdragen, maar kunnen er ook uit worden afgeleid. Het beginsel van implied powers is vooral van belang op het terrein van externe betrekkingen van de Unie.
  3. Er zijn doelbevoegdheden op grond van het zogenaamde flexibiliteitsartikel: 352 lid 1 VWEU. Dit strekt ertoe leemten in de bevoegdheden aan te vullen wanneer bevoegdheden noodzakelijk blijken om de Unie in staat te stellen haar doelstellingen te verwezenlijken. Het belang van artikel 352 VWEU is in de loop der tijd verminderd, omdat de opeenvolgende verdragswijzigingen vele nieuwe specifieke bevoegdheden in het Europese recht hebben gebracht.
70
Q

Het beginsel van implied powers houdt in dat:
1. Bevoegdheden van de instellingen uit algemene rechtsbeginselen kunnen worden afgeleid.
2. Bevoegdheden van de instellingen kunnen niet alleen voortvloeien uit uitdrukkelijke bepalingen van de Verdragen.
3. Lidstaten behouden bevoegdheden die niet aan de EU zijn toegedeeld.
4. Lidstaten behouden bevoegdheden bij niet exclusieve bevoegdheden.

A
  1. Bevoegdheden van de instellingen kunnen niet alleen voortvloeien uit uitdrukkelijke bepalingen van de Verdragen.