Kortetermijngeheugen Flashcards

1
Q

Is het geheugen een unitair systeem? Waarom wel/niet?

A

Geen unitair systeem, verschillende componenten en processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zei William James in 1890 over het geheugen?

A
  • Primair geheugen
    -> Info waaraan je op dit moment aandacht aan besteedt
    -> Toegankelijk voor bewustzijn
    -> Kan onderwerp zijn van introspectie
  • Secundair geheugen
    -> Langetermijnopslag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Tot wanneer zit informatie in het KTG?

A

Tot 30 seconden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is ondersteuning voor de hypothese dat LTG en KTG 2 aparte systemen zijn?

A
  • Fundamenteel geheugenonderzoek
    -> seriële positiecurve
  • Neuropsychologie
    -> Patiënt HM
    -> Clive Wearing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de vrije herinnering van Murdock?

A

Je krijgt 15 woorden te horen en moet zoveel mogelijk onthouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de seriële positiecurve van Murdock?

A

Je onthoudt vooral dingen die je eerst en laatst hoort:
Primacy effect: LTG
Recency effect: KTG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een andere term voor recency effect?

A

Recentheidseffect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de dubbele dissociatietechniek?

A

Dat je beide structuren selectief moet kunnen beïnvloeden en dat die geen effect hebben op de andere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is enkele dissociatie?

A

Dat je 1 van de 2 structuren selectief moet kunnen beïnvloeden en dat die geen effect hebben op de andere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de delayed recall?

A

Dat je even moet wachten na de aanbieding van de stimulus om deze stimulus te herhalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het effect van delayed recall?

A

Er is een afname van het recency effecet (KTG), maar geen invloed op het primacy effect (LTG)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is versnelde aanbieding?

A

Je biedt de prikkels sneller achter elkaar aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het effect van versnelde aanbieding?

A

Er is geen invloed op het recency effect (KTG), maar wel een afname van het primacy effect (LTG)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat kunnen we concluderen uit delayed recall en versnelde aanbieding?

A

Dat KTG en LTG 2 aparte systemen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wie was H.M.?

A

Een man die 16 jaar lang zeer ernstige epilepsie-aanvallen had. Op 27 jaar werd hij geopereerd door dr. William Scoville. De mediotemporale cortex incl 2/3 hippocampus werd weggenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk deel van de hersenen werd bij H.M. werd weggenomen?

A

De mediotemporele kwab incl. 2/3 hippocampus bilateraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat ontdekte psychologe Brenda Miller bij H.M.

A

Dat het KTG intact was, maar het LGT aangetast. HM kon een normaal gesprek voeren, had een normaal IQ, maar vertoonde anterograde amnesie en gaandeweg ook meer retrograde amnesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is anterograde amnesie?

A

Een probleem met langetermijnopslag. Je neemt geen nieuwe informatie op of deze wordt niet doorgesluisd naar het LTG. Je bent als het ware bevroren in de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is retrograde amnesie?

A

Een probleem met het oproepen vanuit het LTG (naar KTG)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wie was Clive Wearing?

A

Een man waarbij de hippocampus aangetast was door het herpes simplex virus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat gebeurde er met het geheugen van Clive Wearing?

A

KTG was intact (20-30 seconden)
LTG was aangetast (anterograde en retrograde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het modaalmodel van Atkinson en Shriffrin?

A

1ste volledig geheugenmodel en nog steeds het meest gangbare. Gaandeweg werd het meer verfijnd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Is het modaalmodel van Atkinson en Shriffin bottom-up of top-down?

A

Bottom up

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe ziet het modaalmodel van Atkinson en Shriffin eruit?

A

Input uit de omgeving -> sensorisch register -> KTG -> LTG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het sensorisch register in het modaalmodel?

A
  • Zeer korte opslag
  • Grote capaciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn kenmerken van het KTG in het modaalmodel?

A
  • Korte opslag en controleprocessen
  • Beperkte capaciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn kenmerken van het LTG in het modaalmodel?

A
  • Permanente opslag
  • Onbeperkte capaciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat gebeurt er na elke stap in het modaalmodel?

A

We vergeten telkens delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe verloopt vergeten in het LTG?

A

We vergeten niet per se, maar het is eerder een probleem van heroproepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat sluist door van het sensorisch register naar het KTG?

A

Waar we aandacht aan besteden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Het modaalmodel inspireerde onderzoek naar wat?

A
  • Geheugenprocessen
  • Duur
  • Capaciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke 3 geheugenprocessen zijn er?

A
  • Coderen, inprenten of verwerven (encoding)
  • Opslag (storage)
  • oproepen (retrieval)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waarvoor is het sensorische register belangrijk?

A

Voor de waarneming; het houdt sensorische info zeer kort vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Is het sensorisch register toegankelijk voor bewustzijn?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke sensorische registers zijn het meest onderzocht en voor welk zintuig staan ze?

A
  • Iconische geheugen -> icoon -> visueel
  • Echoïsch geheugen -> echo -> auditief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de capaciteit van het iconisch geheugen?

A

Zeer grote capaciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoelang heb je nodig voor een bewuste verwerking?

A

50 ms

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe wordt de capaciteit van het iconisch geheugen getest?

A

Lettermatrix 33 ms aanbieden + rapporteer alle items (volledige rapportering)
Meestal worden 4 items onthouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat was het probleem met de testing van het iconisch geheugen?

A

De info is niet toegankelijk voor bewustzijn (wat je kan rapporteren zit al in KTG) en duur iconisch geheugen is zeer kort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat was de oplossing voor het probleem met de testing van het iconisch geheugen?

A

Partiële rapportage: 33 ms lettermatrix + streep duidt aan welke rij moet gerapporteerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is het resultaat van de partiële rapportering van het iconisch geheugen?

A

prestatie van 83%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoelang blijft info in de sensorische registers?

A

200-300 ms in het iconische
2 s in het echoïsche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe werd getest hoelang info in de sensorische registers blijft? En wat was het resultaat?

A

Door de tijd tussen de aanbieding van de lettermatrix en de cue te manipuleren. Er was een snel verval bij uitstel vanaf 200 a 300 ms. Nadien gaat info naar KTG of voorgoed weg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Waarvoor is de duur van het iconisch geheugen essentieel?

A

Voor de waarneming: beelden worden aan elkaar gelijmd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe werd het echoïsch geheugen getest?

A

Door in elk oor en beide oren tegelijk signalen af te spelen, gevolgd door een visuele cue van welke ze moesten rapporteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat was het resultaat van de echoïsche geheugentest?

A

5 items over 2 seconden: langer dan iconisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Welk geheugen is langer: echoïsch of iconisch?

A

Echoïsch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat gebeurt er met de info van de sensorische registers?

A

Meeste info vervaagt, deel gaat naar KTG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Hoe geraakt de info van de SR naar het KTG?

A

Aandacht (filtert relevante info)
-> Info wordt toegankelijk voor bewustzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat met subliminaal leren?

A

Er is geen leren (of zeer weinig) zonder aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is KTG?

A

Info waaraan we nu aandacht besteden
* Uit SR
* opgehaald uit LTG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat kun je zeggen over de capaciteit en duur van het KTG?

A
  • Beperkte capaciteit
  • Beperkte duur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is serial recall?

A

Een reeks cijfers in de juiste volgorde rapporteren

54
Q

Welke test is gebaseerd op serial recall?

A

Digit span

55
Q

Hoeveel items kunnen we onthouden in het KTG?

A

5-9 items (magical number 7)

56
Q

Wat is de chunking hypothese?

A

We slaan informatie op als chunks. Het aantal informatie-eenheden dat KTG kan bevatten

57
Q

Wat is de Brown-Petersontaak?

A

3 medeklinkers onthouden
-> Afleidtaak (aftellen met 3) om herhaling tegen te gaan
-> Rapporteer medeklinkers na retentie-interval 0-18 seconden

58
Q

Wat werd geconcludeerd uit de Brown-Petersontaak?

A

Hoe langer het interval, hoe minder letters/woorden onthouden werden

59
Q

Wat is de duur van ons KTG? Wat kan de duur verlengen?

A

20-30 seconden, maar langer door herhaling

60
Q

Wat is verval (decay)?

A

Vervaging tgv beperkte opslagduur

61
Q

Wat is interferentie?

A
  • Gevolg van beperkte opslagcapaciteit
    m.n. bij grote gelijkenis tussen info
62
Q

Hoe kun je verval en interferentie experimenteel scheiden?

A

Dit is erg moeilijk. Verval zonder bijkomende taak: er is herhaling. Met bijkomende taak: er is interferentie

63
Q

Wat zijn de mogelijke manieren om informatie uit het KTG op te halen?

A
  • Parallel
  • Serieel
    • Exhaustief
    • Self-terminating
64
Q

Wat houdt parallel in bij het ophalen van informatie uit het KTG?

A

Dat je alles in 1 keer doorzoekt in je hoofd

65
Q

Wat houdt serieel in bij het ophalen van informatie uit het KTG?

A

Dat je het rijtje afgaat

66
Q

Wat houdt exhaustief in bij het serieel ophalen van informatie uit het KTG?

A

Dat je alle boeken afgaat en nadien beslist of hetgeen je zoekt ertussen zat

67
Q

Wat houdt self-terminating in bij het serieel ophalen van informatie uit het KTG?

A

Dat je stopt met je rijtje afgaan als je gevonden hebt wat je zoekt

68
Q

Hoe werkt de memory search test van Sterberg?

A

Stap 1: Geheugenset (reeksen van 1 tot 6 cijfers)
Stap 2: Herkenningstest (maakt dit cijfer deel uit van de set?

69
Q

Wat verwacht je bij de memory search test als volgende verklaringen juist zijn?
* Parallel
* Serieel
* Serieel exhaustief
* Serieel self-terminating

A

Parallel: er is geen invloed van de grootte van de geheugenset op de RT
Serieel: de RT neemt toe met de grootte van de geheugenset
Exhaustief: RT stijging ifv toename memory set positieve probe = RT stijging negatieve probe
Self-terminating: RT stijging ifv toename memory set positieve probe < RT stijging negatieve probe -> minder stijle slope

70
Q

Wat zag Sternberg in zijn Memory search onderzoek?

A

Een verhoging van de RT -> serieel
RT + probe = RT - probe -> exhaustieve zoektocht

71
Q

Wat zijn de fasen van het modaalmodel van KTG?

A

Input uit omgeving -> sensorisch register -> KTG <-> LTG

72
Q

Is het KGT volgens het modaalmodel een unitair of multitair model? En waarom?

A

Unitair, want er is eenzelfde beperkt systeem waarbinnen opslag en bewerkingsprocessen plaatsvinden

73
Q

Welke taak onderzocht of het KTG effectief unitair is? En hoe noemt men dit paradigma?

A

De dubbeltaak. Het dubbeltaakparadigma

74
Q

Wat is het verloop van de taak die het dubbeltaakparadigma test?

A
  1. Primaire taak (opslagcapaciteit manipuleren: digit span)
  2. Secundare taak (redeneertaak = bewerking)
75
Q

Welke vraag stelt het dubbeltaakparadigma?

A

Indien primaire taak capaciteit opgebruikt, in welke mate kan je dan nog bewerking uitvoeren in secundaire taak?

76
Q

Wat kan geconcludeerd worden uit de taak die het dubbeltaakparadigma test?

A

Beide taken zijn goed combineerbaar. Zelfs bij maximale capaciteitsbenutting zijn er nog bewerkingen mogelijk. Het KTG is geen unitair systeem. Het KTG bestaat uit verschillende componenten met elk een gespecialiseerde functie.

77
Q

Hoe ziet het werkgeheugenmodel (Baddeley) eruit?

A

Het KTG bestaat uit een centrale verwerker die in contact staat met 3 delen: het visuospatieel kladblad, de episodische buffer en de fonologische lus. Deze 3 staan in verband met het LTG

78
Q

Welk onderdeel is pas later toegevoegd aan het werkgeheugenmodel van Baddeley en Hitch?

A

De episodische buffer

79
Q

Hoe worden de fonologische lus en het visuospatieel kladblad ook genoemd?

A

Slaafsystemen

80
Q

Wat is de fonologische lus?

A

Tijdelijke fonologische opslag (2s) voor klanken en geluiden.

81
Q

Wat is articulatorische herhaling?

A

Info langer bijhouden (actief) via inwendige spraak. Inwendige spraak is de bewerking

82
Q

Hoe hebben ze de fonologische lus getest?

A

Adhv de verbale span (zoals digit span, maar kan ook met woorden)

83
Q

Welke ondersteuning is er te vinden voor de fonologische lus?

A
  • Fonologisch similariteitseffect
  • Woordlengte-effect
  • Snelheid van uitspraak
84
Q

Wat houdt het fonologisch similariteitseffect in?

A

Dat er meer verwarring is bij akoestisch gelijkende informatie (EGTVC), zelfs tov visueel gelijkende informatie (HEFBR)
-> Je slaat verbale info op ovv klanken = akoestische code

85
Q

Wat is de akoestische code?

A

Het opslaan van verbale info ovv klanken

86
Q

Wat is het woordlengte-effect?

A

Korte woorden worden beter onthouden dan lange woorden

87
Q

Welk mechanisme ligt aan de basis van het woordlengte effect?

A

Korte woorden kun je sneller herhalen en reproduceren voor er verval optreedt, want de fonologische lus heeft een beperkte opslagduur

88
Q

Wat wordt bedoeld met de snelheid van uitspraak?

A

Hoe sneller je een woord kan lezen, hoe beter je het kan onthouden

89
Q

Welk mechanisme ligt aan de basis van de snelheid van uitspraak?

A

Als je woorden sneller kan uitspreken, kan je sneller herhalen en reproduceren voor verval optreedt, want de fonologische lus heeft een beperkte opslagduur.

90
Q

Wat is het visuospatieel kladblad?

A
  • Een tijdelijke opslag (passief)
    • visuele informatie
    • spatiële informatie
  • Een inwendige schrijver (actief)
    • verricht bewerkingen op informatie
91
Q

Wat is mentale rotatie?

A

Zijn 2 objecten dezelfde of elkaars spiegelbeeld?

92
Q

Wat is mentale rotatie?

A

Zijn 2 objecten dezelfde of elkaars spiegelbeeld?

93
Q

Wat zien we in de RT van de mentale rotatietaak?

A

Hoe groter de rotatiegraad, hoe trager de beslissing

94
Q

Welk idee ondersteunt de mentale rotatietaak?

A

Dat we mentale bewerkingen uitvoeren op beelden in het KTG op eenzelfde manier als met echte objecten

95
Q

Wat is de analoge code?

A

We voeren mentale bewerkingen uit op beelden in KTG net zoals we dat doen met echte objecten

96
Q

Wat is de visuospatiële span? Met welke test komt die overeen?

A

De Corsi block tapping test:
* Volgorde blokken aanduiden zoals voorgedaan door de proefleider
* Stijgende moeilijkheidsgraad: aantal blokken

97
Q

Wat is de centrale verwerker?

A

Geen opslag, maar verwerking
Hij controleert de doorstroming van informatie tussen slaafsystemen, zintuigen en LTG

98
Q

Waarop lijkt de centrale verwerker of waarmee komt het ongeveer overeen?

A
  • Executieve functies
  • SAS (Norman en Shallice)
  • Executieve aandachtsnetwerk (Posner en Rothbarth)
99
Q

Wat zijn executieve functies?

A

Hogere orde systeem dat instaat voor coördinatie en regulatie van afzonderlijke cognitieve functies

100
Q

Welke cognitieve stoornissen zijn er van de cognitieve functies?

A

Specifieke stoornissen
* Aandacht (bvb hemineglect)
* Geheugen (bvb anterograde amnesie)
* Taal (bvb motorische afasie)
Maar het orkest kan wel verder als 1 muzikant weg is.

101
Q

Welke cognitieve stoornissen zijn er van de executieve functies?

A

Gedrag is globaal verstoord:
* Gebrekkige planning
* Initiatie
* Organisatie van gedrag
Zonder dirigent is het moeilijk

102
Q

Wat is het frontaalsyndroom?

A

letsel aan de frontale kwabben door ongeval, beroerte, tumor, dementie,…

102
Q

Welk vermoeden ontstond door onderzoek naar het frontaalsyndroom?

A

Dat executieve functies instaan voor de coördinatie van cognitieve processen

103
Q

Wat zijn de symptomen van het dysexecutief syndroom?

A
  • Normaal IQ
  • Mensen krijgen hun leven niet georganiseerd
    • Geen dirigent
    • Problemen met planning, initiatie en sturing gedrag
    • Lijken wel een andere persoon
104
Q

Wat is een andere naam voor het frontaalsyndroom?

A

Het dysexecutief syndroom

105
Q

Hoe worden de executieve functies in kaart gebracht?

A

Door uiteenlopende taken

106
Q

Welke functies horen bij de executieve functies?

A

Het is een parapluterm, maar er is geen eensgezinsheid over precieze aantal en aard.
Miyake’s indeling is de meest gangbare:
* Shifting
* Updating
* Inhibition

107
Q

Wat is shifting/switching?

A

Flexibel verschuiven van de aandachtsfocus tussen verschillende taken

108
Q

Wat is inhibition?

A

Onderdrukking automatische of dominante responsneigingen

109
Q

Wat is Updating?

A

Bijwerken van informatie in de aandachtsfocus

110
Q

Wat is de trail making test?

A

Deel A: Cijfers verbinden
Deel B: alternerend cijfers en letters verbinden

111
Q

Wat test de trail making test?

A

Shifting/switching

112
Q

Wat test de Stroop taak?

A

Inhibitie

113
Q

Wat testen conflicttaken, zoals de Simontaak?

A

Inhibitie

114
Q

Wat is de Simontaak?

A

Ppn moeten reageren op een stimulus die ofwel compatibel ofwel incompatibel is. Bij de incompatibele moeten ze inhibitie gebruiken

115
Q

Wat test de N-back taak?

A

Updating

116
Q

Wat is de N-back taak?

A

Druk een toets in wanneer een letter dezefde is als N letters terug

117
Q

Wat is de episodische buffer?

A
  • Het integreert informatie (binding) uit verschillende subsystemen en LTG
  • Maakt info toegankelijk voor het bewustzijn
  • Het is controversieel en onvoldoende ondersteund
118
Q

Welke testen zijn er om de episodische buffer te meten?

A

Nog geen

119
Q

Wat is het werkgeheugenmodel en wat zijn de kanttekeningen hierbij?

A

Zeer nuttig voor het verklaren van klinische data. Het is nog steeds het meest gebruikte KTG model, maar het is ingewikkeld. Want wat met andere info (tast, smaak, olfactorisch,…). Er is meer nood aan algemene principes

120
Q

Wat is het geheugenmodel van Cowan?

A
  • Het zoekt naar algemene principes van geheugen, los van soort informatie
  • Het werkt de relatie tussen aandacht - KTG - LTG uit obv niveaus van activatie
121
Q

Hoeveel en welke activatieniveaus kent het geheugenmodel van Cowan?

A

3:
- KTG
- LTG
- FoA

122
Q

Wat is het LTG in het geheugenmodel van Cowan?

A

Niet-geactiveerde herinneringen. Je kan ze wel activeren en in de FoA brengen

123
Q

Wat is het KTG in het geheugenmodel van Cowan?

A
  • Inkomende info en geactiveerde info uit LTG
  • Niet in FoA
  • Opslag, geen bewerking
  • Vervaagt na 20 s
124
Q

Wat is de aandachtsfocus in het geheugenmodel van Cowan?

A
  • Gestuurd door endogene (centrale verwerken) en exogene aandacht
  • Enkel deze info is toegankelijk voor bewustzijn en cognitieve bewerkingen
  • Beperkte capaciteit
125
Q

Wat is de capaciteit van de aandachtsfocus volgens het geheugenmodel van Cowan?

A

the magical number 4: 1 à 4 chuncks
Volledige rapportering idconische geheugen

126
Q

Welke taak meet de aandachtsfocus?

A

De visuele vergelijkingstaak

127
Q

Wat is de visuele vergelijkingstaak?

A
  1. Scherm met kleuren (1-12 items)
  2. Leeg scherm
  3. Scherm met kleuren

-> Zijn ze gelijk of verschillend?

128
Q

Welke conclusie halen we uit de visuele vergelijkingstaak?

A

De prestatie loopt terug vanaf meer dan 4 items

129
Q

Wat houdt het geheugenmodel van Cowan in voor de praktijk?

A

Het is voorlopig enkel een onderzoeksmodel, er zijn nog geen richtlijnen voor de praktijk. Het wordt nog verfijnd