Aandacht Flashcards

1
Q

Uit welke verschillende delen bestaat het domein aandacht?

A
  • Alertheid
  • Concentratie
  • Bewustzijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is aandacht?

A

Het is geen unitair concept. Het zijn verschillende processen met verschillende eigenschappen, die werken onder verschillende omstandigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke soorten aandacht zijn er?

A
  • Selectieve aandacht
  • Verdeelde aandacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is selectieve aandacht?

A

De aandacht is beperkt. Er zijn veel prikkels, maar de hersenen moeten een selectie doorvoeren en prioriteit geven aan bepaalde stimuli ten koste van andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is exogene aandacht?

A

Een stimulus van buitenaf die onze aandacht trekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is endogene aandacht?

A

Intentioneel aandacht richten op een stimulus (dus de stimulus zelf vraagt niet de aandacht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke aandacht is top-down/bottom-up? (endo & exo)

A

Exogeen = Bottom up
Endogeen = Top down

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk experiment voerde Theeuwes uit in 1992? Welk concept werd getest?

A

Een experiment over exogene aandacht waarbij je moest focussen op een kruis. Rond het kruis stonden allemaal stimuli. Er werd gevraagd te reageren op het lijnstuk in de afwijkende stimulus (rechthoek ipv cirkel).

De manipulatie bestond eruit om 1 cirkel plots rood te laten kleuren (exogene stimulus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat waren de conclusies die getrokken konden worden uit het experiment van Theeuwes over exogene aandacht?

A

Dat als aandacht puur top-down zou zijn, we niet zouden reageren op die exogene prikkel. die exogene prikkels trekken onze aandacht.

Echter blijkt dat dit effect beïnvloedt wordt door bottom-up saliency

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is attentional capture?

A

Iets dat je aandacht trekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is bottom-up saliency?

A

De opvallendheid van de distractor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In welke volgorde verlopen bottom-up en top-down aandacht?

A

Waarschijnlijk:
- Eerst Bottom-up aandacht (100-120 ms)
- Daarna Top-down aandacht (300 ms)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke beperkingen zijn er in aandacht?

A
  • Change blindness
  • Inattentional blindness
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is selectieve aandacht?

A

De capaciteit om aandacht te richten op bepaalde stimuli ten koste van andere
Oftewel de onkunde om verschillende stimuli tegelijk te verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarvoor dient selectieve aandacht?

A

Om overprikkeling tegen te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is change blindness?

A

Je ziet verandering enkel wanneer je aandacht erop gericht is omdat de informatie dan in de aandachtsfocus is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is veranderingsblindheid?

A

Je ziet verandering enkel wanneer je aandacht erop gericht is omdat de informatie dan in de aandachtsfocus is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is inattentional blindness?

A

Je ziet info niet wanneer deze niet in de aandachtsfocus is: ‘blind’ door gebrek aan aandacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is aandachtsblindheid?

A

Je ziet info niet wanneer deze niet in de aandachtsfocus is: ‘blind’ door gebrek aan aandacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarvan maken goocheltrucs gebruik?

A

Van onze beperkingen in aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar deed Gustav Kuhn onderzoek naar?

A

Naar goocheltrucs adhv oogbewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat doet een goochelaar om zijn truc te laten lukken?

A

Hij stuurt via de kijkrichting de aandacht van de waarnemer weg van de plaats waar de misleidende actie gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe misbruikt marketing aandacht?

A

Ze leiden je af van informatie die ze niet willen dat je ziet (bvb gezondheidswaarschuwingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wanneer hebben mensen meer de illusie dat de bal verdween thv het plafond? Als de goochelaar kijkt naar waar de bal zou moeten zijn of als hij kijkt naar waar de bal effectief is?

A

Naar waar hij zou moeten zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wanneer hebben mensen meer de illusie dat de bal verdween thv het plafond? Als de goochelaar kijkt naar waar de bal zou moeten zijn of als hij kijkt naar waar de bal effectief is?

A

Naar waar hij zou moeten zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Bevinden onze ogen en aandacht zich op dezelfde plaats of op een andere plaats?

A

Aandacht en ogen bevinden zich niet per se op dezelfde plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat valt op aan de oogbewegingen van de proefpersonen die naar de gorillademo keken?

A

Ze hebben gemiddeld wel 1 seconde naar de gorilla gekeken, ook al hebben ze hem niet bewust waargenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat gebeurt er als een prikkel wel in oogfixatie zit, maar niet in de aandachtsfocus?

A

Hij wordt niet waargenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wanneer wordt een prikkel niet waargenomen (oogbewegingen vs aandacht)?

A

Als hij wel in de oogfixatie, maar niet in de aandachtsfocus zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe verhouden aandacht en het oculomotorisch systeem zich tov elkaar?

A

Ze staan los van elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke twee soorten aandacht zijn er?

A
  • Overte
  • Coverte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is overte aandacht?

A

Aandacht besteden aan hetgeen waarop je je ogen richt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is coverte aandacht?

A

Aandacht niet richten op de plaats waarop je je ogen richt
Je aandacht verplaatsen zonder oogbewegingen te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is je geestesoog/internal eye?

A

Je aandacht verplaatsen zonder oogbewegingen te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat voor soort taak is de Posner precueing taak?

A

Een demonstratie van coverte aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat moeten de proefpersonen doen tijdens de Posner precueing taak?

A

Fixeren op 1 punt (het fixatiepunt) en oogbewegingen zijn niet toegelaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke stappen zijn er in de Posner precueing taak?

A
  1. Fixatie op het kruis
  2. Cue: een van de 2 figuren valt op
  3. Pauze: cue target interval (CTI) of Cue target onset asynchrony (CTOA) 100 ms
  4. Target links of rechts: een bolletje is in 1 van de figuren te zien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is CTI?

A

Cue target interval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is CTOA?

A

Cue target onset asynchrony

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is validiteitsmanipulatie?

A

Een manipulatie waarbij 80% valide is en 20% invalide.
Valide betekent dat de target op dezelfde plaats als de cue valt
Invalide betekent dat de target op een andere plaats als de cue valt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is het validiteitseffect?

A

Er is een snellere reactietijd op valide cues dan op invalide cues

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoe weten we dat onze manipulatie gelukt is in het Posner experiment?

A

CTI 100 ms is te kort om oogbewegingen te kunnen uitvoeren (oogfixatie +- 250 ms).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe bewijst het experiment van Posner het bestaan van coverte aandacht?

A

Omdat de cue verwerkt is, ook al waren te ogen gefixeerd op het kruis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Welke eigenschappen van selectieve aandacht zijn er?

A
  1. Inhibition of return
  2. Plaatsgebonden aandacht
  3. Voorwerpgebonden aandacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat houdt inhibition of return in?

A

Daar waar je bij het validiteitseffect langer nodig hebt om invalide cues te verwerken dan valide cues, wisselt dat om naarmate de CTOA langer wordt. Je hebt dan langer nodig om valide cues te verwerken dan omgekeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe werkt inhibition of return?

A

Omdat je voldoende tijd hebt gehad om je ene visuele veld te onderzoeken, ga je je focussen op het andere visuele veld. Je wordt dan geïnhibeerd van terug te gaan naar het eerste veld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat voor nut heeft inhibition of return?

A

Efficiëntie zoekgedrag en het mijden van eerder onderzochte plaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is plaatsgebonden aandacht?

A

Het idee dat je aandacht gebonden is aan een plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welke twee modellen zijn er binnen de plaatsgebonden aandacht?

A
  • Spotlight model
  • Zoomlens model
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat houdt het spotlight model van plaatsgebonden aandacht in?

A

Onze aandacht heeft een vaste diameter en is dus beperkt in ruimte. Het beweegt van het ene punt naar het andere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Heeft het spotlight model een scherpe of vage verwerking?

A

In de schijnwerper een scherpe verwerking, daarbuiten vaag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat houdt het zoomlens model van plaatsgebonden aandacht in?

A

De breedte van de aandachtsfocus is flexibel, van nauw naar breed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Is er veel of weinig verwerking in het zoomlens model?

A

Hoe breder de focus, hoe minder verwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is voorwerpgebonden aandacht?

A

De aandacht verplaatst van object naar object. Er is weinig aandacht voor de ruimte tussen objecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Hoe werkt het experiment van Egly?

A

Het lijkt op het experiment van Posner met dat verschil dat er geen 2 vierkanten zijn, maar 2 rechthoeken. Elke rechthoek heeft dan 2 mogelijke plaatsen voor een cue.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat zijn de conclusies uit de studie van Egly?

A

Dat een invalide target in hetzelfde object als de cue een snellere reactietijd heeft dan wanneer het invalide target zich in het andere object bevindt.
Er is geen locatiegebonden aandacht, wel objectgebonden aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wordt er in het experiment van Egly rekening gehouden met IOR?

A

Er is geen IOR, Er wordt gezorgd dat er een normaal validiteitsinterval is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Welke 2 stoornissen in de selectieve aandacht zijn besproken tijdens de les?

A
  • Hemineglect
  • ASS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Leg hemineglect uit.

A

Hemineglect is een visuele aandachtsstoornis, waarbij het visuele systeem nog intact is. Een laesie aan de pariëtale kwab is hiervan de oorzaak. De patiënt heeft moeite met het houden van aandacht bij de contralaterale kant van de laesie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat zijn de gevolgen van hemineglect?

A

De patiënt gaat geen aandacht meer geven voor 1 kant. Zo gaat hij bvb maar 1 kant van het lichaam wassen.

60
Q

Wat zien we bij iemand met hemineglect betreffende herinneringen?

A

Iemand met hemineglect zal bij herinneringen slechts 1 kant van de herinnering beschrijven. De andere kan zal hij niet beschrijven. Echter als je vraagt aan de patiënt om zijn standpunt te draaien, zal hij het deel van de herinnering dat hij hiervoor niet beschreef door de hemineglect, wel beschrijven omdat dit deel zich nu in het ipsilaterale deel van het ‘gezichtsveld’ bevindt

61
Q

Is hemineglect iets dat enkel bij mensen voorkomt?

A

Nee, het komt ook bij dieren voor.

62
Q

Is hemineglect iets dat enkel bij mensen voorkomt?

A

Nee, het komt ook bij dieren voor.

63
Q

Is hemineglect plaats- of voorwerpgebonden?

A

Voorwerpgebonden

64
Q

Hoe weten we dat hemineglect voorwerpgebonden is? Geef 3 experimenten

A
  • Als je deze patiënten een figuur met 2 cirkels toont, zal de patiënt bvb enkel de rechter (rode) cirkel beschrijven. Als deze 2 cirkels omdraaien, zal de patiënt nog steeds de cirkel die zich voorheen in het contralaterale deel van het gezichtsveld bevond moeilijker zien/beschrijven.
  • Als je deze patiënten een afbeelding laat zien van 2 bloemen in een vaas, gaan ze het ipsilaterale deel van de beide bloemen tekenen. Als hemineglect plaatsgebonden zou zijn, zouden deze mensen de rechterkant van het volledige beeld tekenen (dus 1 volledige bloem)
  • Als je deze patiënten een prent van een toren laat zien, tekenen ze inderdaad maar de helft van deze toren. Als je echter de toren draait, zullen ze nog steeds de volledige ipsilaterale kant van deze toren tekenen, ongeacht in welk deel van het visueel veld deze helft zich bevindt.
65
Q

Op welke manier hebben aandacht en ASS met elkaar te maken?

A

Selectieve aandacht is belangrijk voor de sociale interactie

66
Q

Op welke manier is selectieve aandacht belangrijk voor sociale interactie?

A
  • Aandacht schenken aan hetgeen de ander zegt
  • elkaar in de ogen kijken
  • joint attention
67
Q

Wat toonde experimenten naar de oogbewegingen van mensen met ASS aan?

A

Mensen met ASS keken meer naar de monden van de mensen ipv naar de ogen. Het richten van de aandacht loopt anders

68
Q

Waarom hebben mensen met ass meer aandacht voor de mond van mensen?

A

Omdat ze meer gefocust zijn op het verbale

69
Q

Welk woord kunnen we in de cognitieve psychologie zien als synoniem voor selectie?

A

Filtering

70
Q

Wat is de visuele schaduwtaak?

A

Een taak waarbij je een tekst in 2 kleuren te zien krijgt. De opdracht is om enkel 1 kleur te lezen. De vraag is dan of je je ook iets herinnert van de andere kleur. Je schaduwt als het ware de andere kleur.

71
Q

Wat is het basisidee van de (visuele) schaduwtaak?

A

Dat overbodige informatie ergens weggefilterd wordt tijdens de verwerking

72
Q

Wat is vroege selectie? En wat is hier een nadeel van?

A

Een filter in een vroeg stadium van de verwerking. Nadeel: hierbij kan levensbelangrijke informatie verloren gaan

73
Q

Wat is late selectie? Wat is het nadeel?

A

Een filter in een later stadium van de verwerking. Nadeel: cognitief systeem wordt overspoeld met informatie

74
Q

Wat is het cocktailpartyeffect?

A

Je kan een gesprek volgen tegen achtergrondgeluiden en je kan switchen van 1 gesprek naar een ander

75
Q

Wat is het dichotisch luisterparadigma van Cherry?

A

Spraakschaduwen. Je hoort tekst in beide oren, maar wordt gevraagd om enkel de tekst van 1 oor te zeggen. Dit lukt over het algemeen.

76
Q

Wat onthouden mensen van de andere boodschap van het dichotische luisterparadigma van Cherry?

A

WEL: Sensorische basiskenmerken
GEEN: begrip van complexe betekenis, inhoud. Deze wordt pas later verwerkt

77
Q

Wat is het filtermodel van Broadbent?

A

Broadbent was door Cherry geïnspireerd tot het ontwikkelen van een vroeg selectiemodel

78
Q

Wat is seriële verwerking?

A

Opeenvolgende stadia

79
Q

Welke 3 stadia zijn er in de verwerking tussen input en reactie volgens het filtermodel van Broadbent?

A

1: sensory level
2: attentional selection
3: memory level

80
Q

Wat houdt het sensorische niveau van het filtermodel van Broadbent in?

A

Akoestische, visuele, haptische kanalen
Parallel: alle info blijft tijdelijk in buffer

81
Q

Wat houdt de attentional selection in bij het filtermodel van Broadbent?

A

De filter identificeert info die aandacht krijgt obv fysieke kenmerken
Die info gaat door de filter op een seriële manier
Niet-geattendeerde info wordt weggefilterd

82
Q

Wat houdt het memory level van het filtermodel van Broadbent in?

A

Gefilterde informatie wordt inhoudelijk verwerkt, maar dit heeft een beperkte capaciteit

83
Q

Wat verklaart het filtermodel van Broadbent?

A

Waarom van een onderdrukte boodschap:
- Sensorische aspecten wel worden opgemerkt
- inhoudelijke aspecten niet

84
Q

Wat is een probleem voor het filtermodel van Broadbent? Wat verklaart het niet?

A

Als je selectieve aandacht op 1 gesprek gericht is, kan je toch reageren op je naam. Er is dus toch inhoudelijke verwerking. Ook in het schaduwexperiment hoorden de ppn soms ‘je mag nu stoppen’ of ‘verander van oor’

85
Q

Wat is het ‘dear aunt Jane’ effect

A

Het effect waarbij iemand de auditieve schaduwtaak doet. Als afwisselend in beide oren ‘dear’, ‘aunt’ en ‘Jane’ gehoord wordt, zullen ze die woorden nazeggen, ook al mogen ze maar focussen op 1 oor.

86
Q

Wat leren we van het ‘dear aunt Jane’ effect?

A

Dat context een rol speelt bij aandacht

87
Q

Wat gebeurde er in het experiment van Treisman?

A

In beide oren werd een deel van een zin gehoord. Deze werd uitgesproken, terwijl ze eigenlijk het tweede deel hadden moeten negeren

88
Q

Met welk model kwam Treisman?

A

Het verzwakkingsmodel van Treisman

89
Q

Welk model kwam er na de kritiek op het filtermodel van Broadbent?

A

Het verzwakkingsmodel van Treisman

90
Q

Hoe werkt het verzwakkingsmodel van Treisman?

A

Ook hier komt info binnen, maar bij de attenuation zijn sommige prikkels sterk en andere zwak. De signalen waaraan geen aandacht besteed wordt, worden dus niet helemaal weggefilterd, maar verzwakt

91
Q

Waarom wordt sommige niet-geattendeerde info vaker opgepikt dan andere?

A

Er is een activatiedrempel voor elke prikkel. Deze is bij sommige niet- geattendeerde info lager dan bij andere

92
Q

Wat wordt bedoeld met de activatiedrempel bij niet-geattendeerde info?

A

Elke input heeft een bepaalde hoeveelheid activatie nodig om waargenomen te worden. Hoe lager de drempel, hoe waarschijnlijker de input wordt waargenomen, zelfs na verzwakking

93
Q

Hoe wordt de activatiedrempel bepaald?

A

Ifv familiariteit en relevantie

94
Q

Welke twee modellen zijn vroegselectie?

A

Filtermodel van Broadbent en verzwakkingsmodel van Treisman

95
Q

Wat is een ander woord voor het verzwakkingsmodel van Treisman?

A

Attenuatiemodel

96
Q

Wat wordt bedoeld met late selectie?

A

Alle stimuli worden inhoudelijk verwerkt.

97
Q

Welke evidentie is er voor late selectie?

A

Inhoudelijke verwerking van onbewuste stimuli

98
Q

Hoe hebben spraakschaduwen bewezen dat er een onbewuste verwerking is?

A

Er werden als geattendeerde boodschap ambigue zinnen gegeven. Als niet-geattendeerde boodschap gaven ze een biaswoord. Afhankelijk van het biaswoord werd de ambigue boodschap anders geïnterpreteerd

99
Q

Hoe werkt de taak rond subliminale priming?

A

De ppn moeten aangeven of een getal groter of kleiner is dan 5. Voor ze dat moeten doen krijgen ze een vroegmasker, prime en namasker getoond. Die prime gaat de reactietijd beïnvloeden

100
Q

Waarvoor dient het vroegmasker bij subliminale priming?

A

Zodat de ppn weten waar ze moeten kijken

101
Q

Waarvoor dient het namasker?

A

Om nabeelden te vermijden

102
Q

Wat bleek uit het experiment met subliminale priming?

A

De reactietijd was beduidend hoger bij incongruente trials dan bij congruente trials

103
Q

Wat betekent het subliminaal priming effect voor selectie?

A

De onbewuste primes worden inhoudelijk verwerkt, er is dus sprake van late selectie. Er is pas filtering nadat de betekenis verwerkt is

104
Q

Welke verwerkingsniveaus geeft late selectie aan?

A

Sensorisch level
Memory level: hier is de filter

105
Q

Welk model poogde vroege en late selectie te verzoenen?

A

Perceptual load model van Lavie

106
Q

Wat houdt het perceptual load model of capaciteitsmodel in?

A

Dat afhankelijk van hoeveel capaciteit de primaire taak vraagt, je meer of minder andere informatie kan verwerken

107
Q

Wat zien we qua selectie als er een hoge perceptuele load is?

A

Er is geen aandacht meer voor andere informatie: vroege selectie

108
Q

Wat zien we als er een lage perceptuele load is?

A

Er is wel aandacht over voor andere informatie: late selectie

109
Q

Met welke taak werd het model van perceptuele load van Lavie onderzocht?

A

Een visuele zoektaak met een targetletter (centrale doelletter x of z) en een afleider die ofwel incompatibel ofwel neutraal was. De ppn moest zsm aangeven of de targetletter een x of een z was

110
Q

Wat werd er gemanipuleerd bij de visuele zoektaak van de perceptual load?

A

De set size en daarmee dus de perceptual load:
* lage load: set size = 1 (enkel doelletter)
* hoge load: set size = 6 (doelletter in reeks va 6 letters)

111
Q

Wat vond Lavie bij de visuele zoektaak?

A

Dat bij een lager perceptuele load er een invloed is van het type distractor dat gebruikt werd, maar bij een hoge perceptuele load, het distractor type geen invloed had op de reactietijd.

112
Q

wat kan besloten worden uit de visuele zoektaak van Lavie?

A

Bij een lage perceptuele load was er nog aandachtscapaciteit over om het type afleider te verwerken -> late selectie
Bij een hoge perceptuele load was er nog te weinig aandachtscapaciteit over om het type afleider te verwerken -> vroege selectie

113
Q

Wat is verdeelde aandacht?

A

Aandacht voor beide delen is relevant

114
Q

Wat is automaticiteit?

A

Geautomatiseerde acties vragen weinig aandachtscapaciteit itt gecontroleerde acties

115
Q

Welke taak past bij automaticiteit?

A

De Strooptaak

116
Q

Wat is er aan de hand bij de strooptaak?

A

De woorden en kleuren zijn incongruent

117
Q

Wat zijn de kenmerken van een automatisch proces?

A
  • Makkelijk
  • Geen aandacht nodig
  • Snel
  • Moeilijk onderbreekbaar
  • Onbewust
118
Q

Wat zijn de kenmerken van een gecontroleerd proces?

A
  • Moeilijk
  • Aandacht nodig
  • Traag
  • Onderbreekbaar
  • Bewust
119
Q

Wat toonden Shiffrin en Schneider?

A

De voorwaarden om actie te kunnen automatiseren

120
Q

Welke zaken hebben effect op automatisering?

A
  • oefening
  • consistente regels
121
Q

Hoe zat het experiment in elkaar dat over automatisering ging (Shiffrin & Schneider)?

A

Er werd een doelstimulus aangeboden. Er werden dan test frames aangeboden. De ppn moest aangeven of de doelstimulus in 1 van de frames zat. Deze conditie werd geautomatiseerd

Daarnaast werd ook een andere conditie aangeboden waarbij de afleider en target afgewisseld werden. De rest van het experiment bleef hetzelfde. Deze conditie werd niet geautomatiseerd.

122
Q

Wat was de consistent mapping conditie in het experiment over automatisering?

A

Er werd een doelstimulus aangeboden. Er werden dan test frames aangeboden. De ppn moest aangeven of de doelstimulus in 1 van de frames zat

123
Q

Werd de consistent mapping conditie geautomatiseerd?

A

Ja

124
Q

Wat was de varied mapping conditie in het experiment over automatisering?

A

Daarnaast werd ook een andere conditie aangeboden waarbij de afleider en target afgewisseld werden. De rest van het experiment bleef hetzelfde.

125
Q

Werd de varies mapping conditie geautomatiseerd?

A

Nee

126
Q

Hoe evolueerde de reactietijd ten gevolgen van frame size en consistent of varied mapping?

A

De varied mapping conditie vroeg meer tijd naarmate de frame size groter werd. De RT van consistente mapping bleef hetzelfde

127
Q

Wat dachten Shiffrin en Schneider dat automatisering was?

A

Een efficiëntere verwerking: hetzelfde proces, maar dan beter

128
Q

Wat houdt de instance theory of automaticity in?

A

Dat er bij automatisatie geen efficiëntere verwerking is, maar dat de verwerking kwalitatief anders is. Er worden dus andere strategieën gebruikt ipv een efficiëntere verwerking.

129
Q

Wat is een instance?

A

Als je bvb een berekening hebt gemaakt, dan sla je de uitkomst op in je geheugen. Dit is een instance.

130
Q

Wat gebeurt er als je veel oefent volgens de instance theory of automaticity?

A

Je roept na verloop automatisch instances op in het geheugen

131
Q

Wanneer is een taak geautomatiseerd volgens de instance theory of automaticity?

A

Als de instance wint van het algoritme en de stimulus leidt tot het automatisch oproepen van instance in het geheugen

132
Q

Welke consensus is er betreffende automaticiteit?

A

Het vraagt oefening en is nuttig, maar soms ook gevaarlijk, daarom zijn superviserende, cognitieve controleprocessen nodig

133
Q

Waarom zijn superviserende, cognitieve controleprocessen nodig?

A

Omdat alles automatiseren gevaarlijk kan zijn. Je moet kunnen terugschakelen

134
Q

Hoe ziet het SAS-model van Norman en Shallice eruit?

A

Perceptueel systeem -> trigger data base -> Schema control units -> special purpose cognitive subsystems

Op de schema control units werken het supervisory attentional system (SAS) en het content scheduling in

135
Q

Wat zijn de schema control units uit het SAS model?

A

Volledig automatische processen worden gecontroleerd door schema control units. Dit zijn routineuze uitvoeringen van taken opgeslagen in het geheugen

136
Q

Waardoor worden de schema control units uitgelokt?

A

Door omgevingscues

137
Q

Waarvroor staat SAS en wat is het?

A

Supervisory attentional system: bewuste controleprocessen

138
Q

Wat is contention scheduling?

A

Semi-automatische processen: bepaalt welk schema het meest prioritair is in geval van conflict tussen schema’s

139
Q

Heb je content scheduling onder bewuste controle?

A

Nee

140
Q

Wanneer gebruik je SAS?

A
  • Bij nieuwe taken
  • Wanneer routineuze schema’s tekortschieten
  • In moeilijke of gevaarlijke situaties
  • Wanneer je gewoontes of drang moet onderdrukken
141
Q

Welke 3 aandachtsnetwerken zijn er volgens Posner en Rothbart?

A
  • Alerting network
  • Orienting networkk
  • Executive control network
142
Q

Waarvoor dient het alerting network?

A
  • Waakzaamheid
  • Behoud van staat van paraatheid
  • Verhoogde gevoeligheid inkomende informatie
143
Q

Wat doen waarschuwingssignalen met het alertheidsnetwerk?

A

Ze activeren het

144
Q

Wat doet het oriënteringsnetwerk?

A
  • Richten van aandacht op bepaalde delen in aandachtsveld -> selectieve aandacht
  • Aandachtsfocus losmaken en verschuiven van één deel naar een ander deel
145
Q

Wat is een ander woord voor executieve aandacht?

A
  • Aandachtscontrole
  • cognitieve controle
  • Executieve functies
146
Q

Wat doet executieve aandacht?

A

o.m. conflictmonitoring - inhibitie ongewenst gedrag

147
Q

Welk hersengebied staat in voor conflictdetectie (oepsgebied)?

A

Anterieure cingulate cortex

148
Q

Waarvoor zorgt de ACC?

A

Voor activatie dorsolaterale prefrontale cortex, controle implementatie