KML VLL - Elektrolytstoornissen bij ouderen Flashcards
Activerende factoren ADH
- Actief bij verhoging osmolaliteit, normaal rond 280-290
- Actief bij dorst
- Actief bij vermindering van het extracellulair circulerend volume
ADH: invloed op urine
ADH bepaalt de concentratie van osmolen in de urine en daarmee de urine output
Hoge plasma osmolaliteit –> hoge ADH afgifte –> je wil urine maken met een hoge osmolaliteit, want je wil water vasthouden
Actief ADH zorgt ervoor dat aan het eind van de niertubuli meer water wordt heropgenomen
Syndrome of Inappropriate ADH
ADH is actief op momenten dat het dit niet zou moeten zijn
Bv. bij longkanker: hyponatriëmie, niet verklaard door circulerend volume of veel water drinken –> inappropriate prikkel voor ADH afgifte
Angiotensine II (angiotensinogeen –> angiotensine I //renine –> angiotensine II//ACE)
Vasoconstrictie –> doorbloeding perifere weefsels wordt dichtgeknepen –> circulerend volume neemt toe (onderdrukking renine)
Angiotensine
Aldosteronafgifte bijnieren –> activeert mineralencorticoïdreceptor distale tubulus: vasthouden natrium, uitscheiden kalium