KML VLL - Elektrolytstoornissen bij ouderen Flashcards

1
Q

Activerende factoren ADH

A
  • Actief bij verhoging osmolaliteit, normaal rond 280-290
  • Actief bij dorst
  • Actief bij vermindering van het extracellulair circulerend volume
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ADH: invloed op urine

A

ADH bepaalt de concentratie van osmolen in de urine en daarmee de urine output

Hoge plasma osmolaliteit –> hoge ADH afgifte –> je wil urine maken met een hoge osmolaliteit, want je wil water vasthouden

Actief ADH zorgt ervoor dat aan het eind van de niertubuli meer water wordt heropgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Syndrome of Inappropriate ADH

A

ADH is actief op momenten dat het dit niet zou moeten zijn
Bv. bij longkanker: hyponatriëmie, niet verklaard door circulerend volume of veel water drinken –> inappropriate prikkel voor ADH afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Angiotensine II (angiotensinogeen –> angiotensine I //renine –> angiotensine II//ACE)

A

Vasoconstrictie –> doorbloeding perifere weefsels wordt dichtgeknepen –> circulerend volume neemt toe (onderdrukking renine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Angiotensine

A

Aldosteronafgifte bijnieren –> activeert mineralencorticoïdreceptor distale tubulus: vasthouden natrium, uitscheiden kalium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly