kapitel 8 lernliste NL-D Flashcards
de handschoen
de handschoenen
der Handschuh
die Handschuhe
de laars
de laarzen
der Stiefel
die Stiefel
de ring
de ringen
der Ring
die Ringe
de rok
de rokken
der Rock
die Röcke
de schoen
de schoenen
der Schuh
die Schuhe
de sieraden
der Schmuck
de trui
de truien
der Pullover
die Pullover
de blouse
de blouses
die Bluse
die Blusen
de bril
de brillen
die Brille
die Brillen
de broek
de broeken
die Hose
die Hosen
de capuchon
die Kapuze
het jack, vest
de jacken, vesten
die Jacke
die Jacken
het kapsel
die Frisur
de ketting
de kettingen
die Kette
die Ketten
de maat
de maten
die Größe
die Größen
de mode
die Mode
de muts, pet
de mutsen, petten
die Mütze
die Mützen
de hoofddoek
de hoofddoeken
das Kopftuch
die Kopftücher
de jurk
de jurken
das Kleid
die Kleider
het oog
de ogen
das Auge
die Augen
het overhemd
de overhemden
das Hemd
die Hemden
het t-shirt
de t-shirts
das T-shirt
die T-shirts
het uiterlijk
das Aussehen
het haar
die Haare
de krullen
die Locken
de oorbellen
die Ohrringe
de sokken
die Socken
de spijkerbroek
die Jeans
aan hebben
anhaben
aantrekken
anziehen - angezogen
dragen
tragen - getragen
eruitzien
aussehen - ausgesehen
kunnen
können
moeten (het kan niet anders, noodzaak)
müssen
moeten (wil van een ander)
sollen
leuk vinden, lusten
mögen
mogen
dürfen
passen bij
passen zu
staan
stehen - gestanden
uittrekken
ausziehen - ausgezogen
weten
wissen
willen
wollen
willen (wens)
möchten
beter
besser
blond
blond
gekleurd
bunt
geruit
kariert
gestreept
gestreift
grappig
lustig
meestal
meistens
nieuw
neu
sportief
sportlich
te
zu
van leer
aus lederb
ruin
braun
grijs
grau
groen
grün
oranje
orange
paars
violett
aardig
nett
groot
großjo
ng
jung
klein
klein
mooi
schön
mooi, knap
hübsch
vriendelijk
freundlich
heel erg
sehr
niet
nicht