kapitel 2 lernliste D-NL Flashcards
1
Q
ohne
A
zonder
2
Q
vielleicht
A
misschien
3
Q
das Handy
A
het mobieltje
4
Q
wichtig
A
belangrijk
5
Q
wählen
A
kiezen
6
Q
toll
A
leuk
6
Q
Das stimmt
A
Dat klopt
6
Q
Gebeurtstag haben
A
jarig zijn
6
Q
oft
A
vaak
6
Q
die Verwandten
A
familieleden
7
Q
in Ordnung
A
okay
7
Q
jetzt
A
nu
8
Q
Gefällt es dir?
A
vind jij het leuk?
8
Q
wenn
A
wanneer, als
9
Q
auch
A
ook
10
Q
sich freuen
A
zich verheugen/blij zijn
11
Q
jetzt
A
nu
12
Q
zu zweit
A
met z’n tweeën
13
Q
fast
A
bijna
14
Q
der Grund
A
de reden
14
Q
einladen
A
uitnodigen
15
Q
gute Laune
A
goed humeur
15
Q
häufig
A
vaak
15
Q
die Bedeutung
A
de betekenis
15
Q
ab
A
vanaf
16
Q
nur
A
(alleen) maar, slechts
17
Q
zum Beispiel (z. B.)
A
bijvoorbeeld (bijv.)
18
Q
es gibt
A
er is, er zijn
