Kapitel 3 woordenschat 7 Flashcards
1
Q
opgeven
A
aufgeben
2
Q
bijbrengen
A
beibringen
3
Q
gebruiken
A
benutzen
4
Q
besluiten
A
beschließen
5
Q
solliciteren
A
sich bewerben
6
Q
bieden
A
bieten
7
Q
geschikt zijn
A
sich eignen
8
Q
beslissen, kiezen
A
sich entscheiden
9
Q
ontstaan
A
entstehen
10
Q
ontbreken
A
fehlen
11
Q
vaststaan
A
feststehen
12
Q
vrezen, bang zijn
A
sich fürchten
13
Q
gebruiken
A
gebrauchen
14
Q
stichten, oprichten
A
gründen
15
Q
hopen
A
hoffen
16
Q
interesseren
A
interessieren
17
Q
leren kennen
A
kennenlernen
18
Q
zich bekommeren
A
sich kümmern
19
Q
leren, doceren
A
lehren
20
Q
zich permitteren
A
sich leisten
21
Q
loven, prijzen
A
loben
22
Q
(be)merken
A
merken
23
Q
meeslepen
A
mitreißen
24
Q
gebruiken
A
nutzen
25
redden
retten
26
verzamelen
sammeln
27
klaarspelen
schaffen
28
vurig verlangen
sich sehnen
29
studeren
studieren
30
overtuigen
überzeugen
31
onderwijzen
unterrichten
32
verdienen
verdienen
33
vergelijken
vergleichen
34
verdergaan
weitergehen
35
