Kapitel 3 woordenschat 10 Flashcards
1
Q
al lang
A
längst
2
Q
nabij
A
nah(e)
3
Q
openbaar
A
öffentlich
4
Q
dwars
A
quer
5
Q
in plaats van
A
statt
6
Q
in plaats daarvan
A
stattdessen
7
Q
redelijk
A
vernünftig
8
Q
gek
A
verrückt
9
Q
gedurende, tijdens
A
während
10
Q
economisch
A
wirtschaftlich
11
Q
vermoeiend
A
anstrengend
12
Q
adembenemend
A
atemberaubend
13
Q
onbevangen
A
aufgeschlossen
14
Q
beroepsmatig
A
beruflich
15
Q
dankbaar
A
dankbar