integratie bundel 7.0 Flashcards

1
Q

ulcus pepticum:

A
  • een defect van het epitheel met een diameter > 5 mm, wat doordringt tot in de submucosa
  • ulcus pepticum: 1:1000 personen per jaar
  • ulcus duodeni: 3:1000 personen per jaar
  • komen meer voor bij mannen en op hogere leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

oorzaken peptisch ulcus:

A
  • infectie met Helicobacter Pylori, wat zorgt voor extra productie van zuur en waardoor zweren ontstaan
  • NSAID-gebruik, want door het chronisch gebruik hiervan, wordt de beschermende werking van ProstaGlandine E2 te niet gedaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

symptomen peptisch ulcus:

A
  • pijn in bovenbuik
  • (bloed)braken
  • misselijkheid
  • brandend maagzuur
  • melena (zwarte ontlasting)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

diagnostiek H. pylori infectie:

A
  • C13 ureumademtest
  • feces test
  • gastroscopie met biopten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

behandeling peptisch ulcus:

A
  • protonpompremmers en histamine-2-receptor antagonisten
  • anti H. pylori therapie, combinatie 2 soorten antibiotica en een protonpompremmer
  • bij NSAID gebruik, moet dat gestaakt worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een onbehandeld peptisch ulcus kan leiden tot:

A

maagkanker, maagbloedingen en perforaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

prevalentie/incidentie maagcarcinoom:

A
  • maag- of slokdarmcarcinoom wordt in Nl jaarlijks bij 3800 nieuwe patiënten vastgesteld
  • incidentie stijgt met de leeftijd en leeftijd > 50 jaar
  • incidentie bij mannen ongeveer 1,5 keer zo hoog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

risicofactoren maagcarcinoom:

A
  • leeftijd, dus > 50 jaar
  • geslacht, dus man
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

klachten maagcarcinoom:

A
  • bij beginstadium weinig tot geen klachten
  • uiteindelijk verminderde eetlust, gewichtsverlies, maagbloedingen, dus melena, helder bloedverlies, bloedbraken of anemie, misselijkheid, braken en dysfagie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

diagnostiek maagcarcinoom:

A
  • gastroscopie met biopten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

behandeling maagcarcinoom:

A
  • operatief verwijderen van de tumor
  • 5-jaars overleving is ongeveer 20%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bij cholelithiasis kan onderscheid worden gemaakt in:

A
  • cholecystolithiasis (galstenen in de galblaas)
  • choledocholithiasis (galstenen in de galwegen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

choledocholithiasis komt voor bij 15-20% van de patiënten met cholelithiasis

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

koliekpijn van galstenen worden vaak uitgelokt door vet eten en na de avondmaaltijd

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

labuitslagen die verhoogd zijn bij cholestase:

A
  • alkalisch fosfatase
  • gamma-GT
  • totaal bilirubine
  • ALAT en ASAT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een abdominale echo bij galstenen:

A
  • heeft een hoge sensitiviteit en specificiteit voor het aantonen van cholecystolithiasis
  • maar heeft beperkte sensitiviteit voor choledocholithiasis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoeveel procent van de Nl bevolking heeft nierstenen?

A

1%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

mannen of vrouwen vaker nierstenen?

A

mannen 2x zo vaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

therapie bij niersteenkoliek:

A
  • acuut, dan drainage, pijnstilling en bloeddruk ondersteuning
  • stenen < 4mm passeren bij 95% van de mensen spontaan binnen 6 weken
  • stenen > 1 cm behoeven vaak een urologische/radiologische interventie, zoals vergruizing/ESWL, semirigide URS (voor distale stenen) en flexibele URS (voor stenen tot aan het pyelum)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

acute pancreatitis:

A
  • je kunt er volledig van genezen en de klier heeft er geen gevolgen van
  • oorzaken: galstenen, medicatiegebruik, metabolische abnormaliteiten, infecties en trauma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

symptomen acute pancreatitis:

A
  • ernstige pijn in epigastrische regio
  • met uitstraling naar de rug
  • misselijkheid en braken
  • soms een SIRS, waarbij het immuunsysteem geactiveerd wordt
  • in uiterste gevallen Multi Orgaan Failure en de dood
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

diagnostiek acute pancreatitis:

A
  • klinische presentatie
  • verhoogd serum amylase en/of lipase van 3 keer de bovengrens van normaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

behandeling acute pancreatitis:

A
  • vooral ondersteunend
  • oorzaak wegnemen
  • complicaties behandelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

AAA:

A
  • een permanente verwijding van de aorta met een diameters minimaal 1,5 de breedte van de normale diameter
  • komt voor bij 5-8% van de mannen > 65 jaar
  • komt voor bij 2% van de vrouwen > 65 jaar
  • bij het ruptureren van een AAA haalt 50% van de patiënten het ziekenhuis niet eens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

symptomen AAA:

A
  • pijn in epigastrio die kan uitstralen naar rug
  • misselijkheid
  • braken
  • zweten
  • hemodynamisch instabiel (hoge pols, lage tensie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

diagnostiek AAA:

A
  • echo
  • CT-angiografie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

behandeling AAA:

A
  • wanneer diameter AAA groter is dan 5,5, dan operatie geïndiceerd
  • bij vrouwen vanaf 5 cm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

bij wie komt anemie veel voor?

A

vooral bij vrouwen tussen 15 en 50 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

symptomen anemie:

A
  • vermoeidheid, bleekheid van huid en slijmvliezen
  • ernstigere gevallen ook hartkloppingen, duizeligheid, POB en kortademigheid na inspanning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

diagnostiek anemie:

A
  • meten Hb
  • meten MCV
  • meten reticulocyten
  • meten ferritine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

behandeling hyperthyreoïdie:

A
  • gebrui van thyreostatica, zoals strumazol en PTU
  • strumazol is standaardbehandeling, maar PTU wordt gegeven bij zwangerschapswens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

hepatitis:

A
  • is een leverontsteking door auto-immuunreacties, leververvetting, alcohol, medicatie of virussen
  • de ontsteking veroorzaakt levercelverlies, waardoor de lever bilirubine niet goed kan conjugeren
  • leidt tot spierpijn, misselijkheid, verminderde eetlust, malaise, buikpijn, donkere urine, ontkleurde ontlasting, pruritus, vermoeidheid, icterus, koorts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

diagnostiek hepatitis:

A
  • leverschade wordt bepaald door bloedonderzoek naar ASAT, ALAT, gamma-GT en totaal bilirubine
34
Q

behandeling hepatitis:

A
  • acute virale hepatitis geneest vanzelf
  • auto-immuun hepatitis wordt behandeld met immunosuppressiva
  • beginnende alcoholische hepatitis wordt verbeterd door alcohol stop
35
Q

longcarcinoom:

A
  • vooral bij mannen
  • bijna nooit onder 45 jaar
  • belangrijkste risicofactor is roken
  • symptomen: dyspneu, hoesten (soms met bloed), vermoeidheid, weinig eetlust, gewichtsverlies, nachtelijk zweten, hardnekkige pneumonie
  • slechte prognose
36
Q

diagnostiek en behandeling longcarcinoom:

A
  • X-thorax of CT-thorax
  • minder dan een kwart van de carcinomen is operabel
  • prognose is slecht, omdat bij helft van de patiënten al uitzaaiingen zijn bij diagnose
37
Q

aanvullend onderzoek voor DVT:

A
  • D-dimeer test
  • duplex echografie
  • MRI of CT-venografie
38
Q

behandeling DVT:

A

anticoagulantia, compressietherapie en leefstijl veranderingen

39
Q

aanvullend onderzoek bij claudicatio intermittens:

A
  • enkel-arm index
  • doppler echografie
  • angiografie
40
Q

zonder behandeling kan claudicatio intermittens progressief verergeren, maar met leefstijlveranderingen en medicatie kan de progressie worden vertraagd.

A
41
Q

andere mogelijke diagnoses bij pijn in het been:

A
  • oppervlakkige tromboflebitis
  • post-trombotisch syndroom
  • chronische veneuze insufficiëntie
42
Q

macroscopische hematurie duidt op een:

A

urologische oorzaak

43
Q

nierstenen:

A
  • 5-10% van de populatie
  • maximale incidentie tussen 30 en 50 jaar
  • mannen 2x zo vaak als vrouwen
  • 50% van patiënten krijgt een recidief binnen 10 jaar
  • 25% van de patiënten heeft positieve anamnese
  • in 25% van de gevallen is medische ingreep nodig
44
Q

welke nierstenen/uretherstenen zijn niet zichtbaar op X-BOZ?

A
  • urinezuurstenen
  • cystinestenen
  • struvietstenen
45
Q

pyelonefritis:

A
  • een vorm van urineweginfectie
  • bacteriële infectie van het pyelum (nierbekken) en het nierweefsel
  • ontstaat doordat een infectie opstijgt vanuit de blaas
  • E. coli is vaak de veroorzaker van pyelonefritis
46
Q

klachten en risicofactoren voor pyelonefritis:

A
  • klachten: hoge koorts en algemene malaise, koude rillingen, misselijkheid, bij ouderen delier, flank- of rugpijn en klachten passend bij een blaasontsteking
  • risicofactoren: zwangerschap, diabetes, nierstenen, anatomische afwijkingen
47
Q

diagnostiek pyelonefritis:

A
  • anamnese
  • urineonderzoek (nitriettest, bacteriën, leukocyten en eventueel ery’s in het sediment en urinekweek)
48
Q

behandeling pyelonefritis:

A
  • veel drinken
  • gelijk naar het toilet bij aandrang
  • bij plassen blaas volledig legen
  • eventueel antibiotica
49
Q

acuut nierfalen wordt ook acute nierinsufficiëntie genoemd

A
50
Q

acute neirinsufficiëntie:

A
  • daarbij neemt de GFR in enkele dagen sterk af
  • een normale GFR is 100-120 ml/min
  • de nier heeft enorme over capaciteit waardoor klachten van nierinsufficiëntie pas beginnen als de GFR bij 30 ml/min is gekomen
  • de eGFR is een schatting van de GFR en kan alleen worden bepaald bij steady state
  • steady state: over de tijd een constante plasma-creatinine concentratie
51
Q

pre-renale niersinsufficiëntie:

A
  • probleem ligt voor de nier
  • verminderde bloedflow is bijna altijd de oorzaak
  • de schade is vaak omkeerbaar
  • voorbeeld: lage bloeddruk of een stenose in de nierarterie
52
Q

renale nierinsufficiëntie:

A
  • probleem ligt in de nier zelf
  • structurele beschadiging van de nier
  • die schade blijft ook nadat het probleem is opgelost
  • proteïnurie
53
Q

post-renale nierinsufficiëntie:

A
  • probleem na de nier
  • probleem bijvoorbeeld in blaas, prostaat of beide ureters
  • schade is vaak omkeerbaar
  • vaak verlaagde urineproductie
54
Q

wanneer de patiënt al bekend is met een gemetastaseerde prostaatcarcinoom, is het waarschijnlijk een post-renale nierinsufficiëntie.

A

door de prostaatcarcinoom is de prostaat vermoedelijk groter en zorgt daarvoor voor een obstructie van de urethra.
urine wordt moeilijker uit geplast, de blaas wordt niet helemaal leeg geplast.
doordat de urine zich in de blaas ophoopt, zal de urine uiteindelijk teruglopen door de ureters naar de nier en zorgen voor nierstuwing.

55
Q

symptomen acute alcohol intoxicatie:

A
  • patiënt kan in eerste fase ontremd en mogelijk agressief zijn
  • patiënt kan in tweede fase bewustzijn afnemen, sufheid, verwardheid vertonen
56
Q

tekenen van een acute alcohol intoxicatie:

A

een alcohol intoxicatie kan leiden tot stoornissen van metabolisme:
- keto acidose
- lactaat acidose
- hypoglycemie
- hypertriglyceridemie
ook kan het leiden tot elektrolyt stoornissen

57
Q

alcohol heeft een dempende werking op het centrale zenuwstelsel. dit kan leiden tot problemen met de ademhaling. er kan hypoventilatie optreden door afgenomen ademhalingsprikkel. dat kan leiden tot type 2 respiratoire insufficiëntie (hypoxemie en hypercapnie) en respiratoire acidose.

A
58
Q

ook kan alcohol intoxicatie leiden tot hypothermie.

A
59
Q

complicaties alcohol intoxicatie:

A
  • coma
  • aspiratie pneumonie
  • hartritmestoornissen
  • overlijden door ventriculaire fibrillatie
60
Q

risico’s van ernstige hyperthermie:

A
  • orgaan beschadiging en afname van orgaan functies, waaronder afname van hersenfunctie en hemodynamische instabiliteit: hypotensie, hypovolemische shock en zelfs circulatie stilstand door afname van het extracellualire volume ofwel bloedvolume.
61
Q

hyperthermie verloopt in de volgende 3 fasen:

A

1 hittekramp
2 hittestuwing en hitte-uitputting
3 hitteberoerte

62
Q

hittekramp:

A
  • symptomen: spierkrampen, onwel bevinden, misselijkheid, duizeligheid en hyperventilatie
  • eerste hulp die moet worden verleend: water en zout (en suiker) aanvullen middels isotone sportdrank of chips en de spieren van het slachtoffer een beetje bewegen en oprekken
63
Q

symptomen hittestuwing:

A
  1. warme, rode huid
  2. aanwezigheid van transpiratie, maar mogelijk afgenomen
  3. hoofdpijn
  4. misselijkheid en braken
  5. vermoeidheid
  6. versnelde hartslag
64
Q

symptomen hitte-uitputting:

A
  1. klamme, koele, vochtige en bleke huid
  2. griepachtig beeld
  3. flauwte
  4. dorst
  5. misselijkheid en braken
  6. vermoeidheid
  7. versnelde hartslag
65
Q

eerste hulp verlenen bij hittestuwing en hitte-uitputting:

A
  1. het slachtoffer ontdoen van warme kleding
  2. water en zout aanvullen
  3. vitale functies controleren middels ABCDE
  4. slachtoffer koelen
  5. overplaatsing naar ziekenhuis wanneer het slachtoffer niet snel herstelt
66
Q

hitteberoerte:

A
  • een lichaamstemperatuur > 40, zonder infectie en ontsteking
  • een verstoring van de hersenfunctie, dus afgenomen bewustzijn, verwardheid, epileptisch insult, afwijkend gedrag
  • temperatuur zodanig hoog dat organen beschadigen en hun functie kunnen afnemen en uitvallen
67
Q

symptomen hitteberoerte:

A
  1. zowel warme, rode, droge huid als een koude, bleke, niet klamme huid zijn mogelijk
  2. afwezigheid van transpiratie
  3. afgenomen bewustzijn
  4. verwardheid
  5. epileptisch insult
  6. versnelde ademhaling
  7. versnelde hartslag
68
Q

eerste hulp geven bij hitteberoerte:

A
  1. vitale functies controleren middels ABCDE
  2. slachtoffer sterk koelen
  3. slachtoffer niet laten drinken of eten
  4. overplaatsing naar ziekenhuis
69
Q

een niet ernstige allergische reactie manifesteert zich alleen op de plek waar het allergeen met het lichaam in contact is gekomen.

A

een ernstige allergische reactie manifesteert zich systemisch

70
Q

symptomen bij zowel ernstige als niet ernstige allergische reactie:

A
  • roodheid, warme huid
  • dikke oogleden
  • hoesten en niezen
  • tranende ogen
  • zwelling van de huid
  • jeuk
  • galbulten
  • een pijnlijke huid
71
Q

symptomen die enkel bij een ernstige allergische reactie voorkomen:

A
  • tachypneu
  • tachycardie + zwakke pols
  • zwelling tong en slijmvliezen in mond, keel en neus
  • benauwdheid
  • piepende ademhaling of stridor
  • duizeligheid
  • POB
  • bewustzijn daling
  • misselijkheid en braken
  • buikpijn
72
Q

bij een anafylactische shock moet er zo snel mogelijk…

A

een epipen worden toegediend

73
Q

belangrijkste werking van adrenaline bij anafylactische shock:

A

het remmen van de histamine afgifte door de mestcellen

74
Q

gebruik epipen:

A
  • blauwe dopje eraf halen
  • orange to the thigh
  • blue to the sky
75
Q

een epipen bevat:

A

0,30 mg adrenaline

76
Q

slecht gereguleerde DM is gerelateerd aan het syndroom van Cushing, omdat cortisol een antagonist effect heeft op insuline.

A
77
Q

ACTH afhankelijke cushing:

A
  • 90% van de gevallen door een ACTH producerende hypofyseadenoom
  • 10% van de gevallen door een ectopische ACTH productie
78
Q

diagnostiek ziekte/syndroom van Cushing:

A
  • meten cortisol excretie in 24 uurs urine
  • 1 mg dexamethason suppressietest
  • middernacht speeksel cortisol concentratie
  • Bilaterale Sinus Petrosus Inferior Sampling Test (BSPIS)
79
Q

familiaire hypercholesterolemie:

A
  • is een co-dominante genetische aandoening die meestal ontstaat door een mutatie in het gen van de LDL-receptor
  • met als gevolg een verhoogde plasma cholesterolspiegel
  • dit zorgt voor sterk verhoogd risico op atherosclerotische HVZ
80
Q

LO bij familiaire hypercholesterolemie:

A
  • xanthomen (ophoping van vet op pezen en onder de huid)
  • arcus lipoides (witte ring van vetcellen in het hoornvlies)
  • xanthelasmata (gele cholesterol plaque rondom oog)
81
Q

behandeling familiaire hypercholesterolemie:

A

hoge dosis atorvastatine of rosuvastatine

82
Q

atorvastatine:

A
  • een statine
  • werkt door HMG-CoA-reductase competitief te remmen
  • dit zorgt voor afname van de endogene cholesterolsynthese in de hepatocyt
  • een gevolg hiervan is de verhoogde expressie van LDL-receptoren in de lever
  • hierdoor kan meer LDL opgenomen worden, wat zorgt voor daling plasma cholesterolspiegel