integratie bundel 4.0 Flashcards

1
Q

aortaklep insufficiëntie:

A
  • het verhoogt de contractiekracht van het hart, waardoor het als bonzend aan kan voelen
  • kortademigheid bij inspanning, vermoeidheid, afname van inspanningsvermogen en vochtretentie
  • acute oorzaken: dissectie en endocarditis
  • verhoogde polsdruk
  • volume en druk overbelasting van LV
  • backward en forward failure met shock
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

backward failure als gevolg van hartfalen:

A
  • snel oplopende eind diastolische druk in LV
  • daardoor hoge linker atrium druk
  • daardoor hoge druk in longvenen
  • daardoor longstuwing, longoedeem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

foward failure:

A
  • te lage cardiac output
  • daardoor hypotensie
  • daardoor onvoldoende weefselperfusie (shock)
  • daardoor multi-orgaan falen en overlijden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

mitralisklep insufficiëntie:

A
  • kan ontstaan door: gescheurde/ruptuur chordae, dilatatie LV met verminderde functie, dilatatie boezem
  • symptomen: hartfalen symptomen, dyspneu, palpitaties, trombo-embolieën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

mitralis klep stenose:

A
  • kan bij jongeren voorkomen door reuma
  • symptomen: hartfalen, palpitaties en trombo-embolieën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zorgt hypertensie voor klachten?

A

alhoewel het zelf zelden voor klachten leidt, verhoogt het wel de kans op andere aandoeningen, met name cardiovaculaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wanneer noemen we het hypertensie?

A

systolisch > 140 mmHg
diastolisch > 90 mmHg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ouderen kunnen last van geïsoleerde systolische hypertensie hebben door leeftijdsgebonden afname van de elasticiteit van de vaatwand.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

primaire hypertensie:

A
  • ofwel essentiële hypertensie
  • heeft geen duidelijke oorzaak
  • 90% van de gevallen zijn primair
  • het gaat vaak om interactie tussen interne (genen) en externe (leefstijl) factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

risicofactoren voor hypertensie:

A
  • leeftijd
  • obesitas
  • zwangerschap
  • hoge zout inname
  • laag geboortegewicht
  • insuline resistentie
  • stress
  • lage kalium inname
  • ethniciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

secundaire hypertensie:

A
  • komt door een bekende onderliggende reden
  • maar 10% van de gevallen
  • hypertensie bij jongeren is meestal secundair, zeker als de familie anamnese negatief is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

slaap apneu syndroom:

A
  • 15 apneus per uur slaap gepaard met moeheid overdag
  • risicofactor voor hypertensie
  • wordt veroorzaakt door obesitas, alcohol gebruik, slechte ligging, anatomische redenen
  • meer bij mannen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

behandeling slaap apneu syndroom:

A
  • CPAP masker tijdens het slapen
  • ingrepen door KNO arts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hypertensie kent veel endocriene oorzaken:

A
  • hyperaldosteronisme
  • hypercortisolisme
  • hypo- of hyperthyreoïdie
  • feochromocytoom
  • acromegalie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

primair hyperaldosteronisme:

A
  • autonome verhoging in aldosteron productie
  • daardoor zout resorptie en uitscheiding van kalium (dus hypokaliëmie)
  • plasma renine is laag
  • oorzaken: bijnieradenomen, bilaterale hyperplasie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

behandeling primair hyperaldosteronisme:

A
  • 1 bijnier, dan laparoscopische adrenalectomie
  • bilateraal, dan aldosteron receptor blokkers, zoals spironolacton
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hypercortisolisme:

A
  • syndroom en ziekte van Cushing
  • kan ACTH afhankelijk of ACTH onafhankelijk zijn
  • testen: 24 uur urine cortisol test, dexamethason suppressie test, middernachts speeksel analyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

metabool syndroom:

A
  • insuline resistentie
  • hogere leeftijd, viscerale vetmassa, zwangerschap en genetische aanleg verhogen de kans op deze aandoening
  • 3 van de volgende symptomen: grote buikomtrek, hypertensie, verhoogde glucosewaarde, verhoogde triglyceriden en verlaagd HDL
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

feochromocytoom:

A
  • een adrenaline producerende tumor in het bijniermerg
  • hoge (nor)adrenaline spiegels activeren de sympathicus, wat leidt tot vaatvernauwing en een hoger HMV
  • het is aanvalsgewijs en gaat gepaard met hartkloppingen en bleekheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hoe leidt het eten van drop en zoethout tot hypertensie?

A

daarin zit de stof glycerizinezuur en die stof remt de omzetting van cortisol naar inactief cortison. cortisol is een alternatieve activator van de aldosteronreceptor, dus hogere bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

nierziekte als oorzaak voor hypertensie:

A

de nieren spelen een essentiële rol in het RAAS systeem.
bij insufficiëntie is de natriumresorptie verstoord.
meer waterretentie en hoger extracellulair volume en dus hogere bloeddruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

renovasculaire hypertensie:

A
  • een pre-renale oorzaak
  • stenose van de nierarterie
  • bloedtoevoer naar de nier vermindert, waardoor renine wordt uitgescheiden, omdat het denkt dat er in het hele lichaam hypoperfusie is
  • dit leidt tot onnodige bloeddruk verhoging in het hele lichaam
  • atherosclerose, fibromusculaire dysplasie of athritis kunnen de nieraterie vernauwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

behandeling hypertensie:

A
  • antihypertensieve therapie, onder controle krijgen van de hypertensie en reductie van complicaties en cardiovasculaire risicofactoren door de hypertensie
  • leefstijl management is ook belangrijk onderdeel van de behandeling
  • verbetering conditie, minder zoutinname, gezonde voeding en verminderen overgewicht, alcohol en roken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

belangrijke medicamenten van hypertensie behandeling:

A
  • calcium antagonisten
  • ACE remmers
  • ARB’s (angiotensine receptor blokkers)
  • diuretica
  • directe renine remmers
  • bèta blokkers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

3 onderdelen van diagnose DVT:

A
  • klinische kans schatting/klinische beslisregel (bij score 2 of meer, dan CUS uitvoeren, bij score 2 of minder D-dimeer meten)
  • D-dimeer: uitslag normaal kleiner of gelijk aan 0,5 mg/L. als de uitslag hoger is moet er een CUS worden uitgevoerd
  • CUS: met een echoknop wordt de vene ingedrukt, een DVT is te herkennen aan dat de vene niet indrukbaar is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Perifeer Arterieel Vaatlijden (PAV)/ Claudicatio Intermittens

A
  • atherosclerose in de arteriën in de benen, wat zorgt voor slechtere bloedaanvoer naar de benen.
    -claudicatio intermittend is de meest voorkomende klacht van PAV
  • hierbij treedt er pijn op in de kuiten.
  • het treedt voornamelijk op tijdens lopen en het nemen van rust zorgt voor afname klachten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

symptomen/klachten bij PAV:

A
  • koud gevoel
  • pijn in kuiten
  • gevoelloosheid
  • bleekheid
  • ulcera
  • necrose (allemaal van de benen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

risicofactoren PAV:

A
  • roken
  • diabetes mellitus
  • hoge bloeddruk
  • hoge leeftijd
  • mannelijk geslacht
  • overgewicht
  • familiaire belasting
  • hypercholesterolemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

diagnostiek PAV:

A
  • enkel-armindex (EAI), waarbij EAI < 0,8 de diagnose PAV vrijwel geheel zeker maakt.
  • bij een EAI van > 1.1 is PAV uitgesloten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Fontaine Classificatie bij PAV:

A
  • Fontaine 1: geen klachten
  • Fontaine 2a: klachten bij het lopen van meer dan 200 meter
  • Fontaine 2b: klachten bij het lopen van minder dan 200 meter
  • Fontaine 3: klachten in rust en/of nachtpijnen
  • Fontaine 4: ulcera of dreigende necrose/gangreen aan de voet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

behandelplan PAV:

A
  • eerst looptraining onder toezicht
  • wanneer dit niet effectief is vindt verdere diagnostiek plaats
  • er wordt een interventie overwogen als looptraining niet effectief is of als er kritieke ischemie is
  • interventies: dotteren, endarteriëctomie (intima van arterie chirurgisch verwijderen of een bypass operatie
  • wanneer de kritieke ischemie niet meer adequaat behandeld kan worden, moet gekozen worden voor amputatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

verdere diagnostiek bij PAV als looptraining niet effectief is:

A
  • echo duplex
  • CT-angiografie
  • MRI-angiografie
34
Q

chronische veneuze insufficiëntie (CVI):

A
  • langdurige afvloedstoornis door insufficiëntie van de veneuze kleppen
  • falen van die kleppen veroorzaakt veneuze reflux, stuwing en een verhoogde veneuze druk in de benen.
  • dit kan secundair aan tromboflebitis ontstaan of DVT
35
Q

risicofactoren voor CVI:

A
  • vrouwelijk geslacht (door oestrogenen)
  • zwangerschap
  • obesitas
  • DVT
  • varices
  • langdurig staan
  • immobilisatie
36
Q

klachten bij CVI:

A
  • vermoeid of een zwaar gevoel in de benen
  • nachtelijke krampen of onrustige benen
  • (ze treden meestal op aan één been, elevatie van het been geeft verlichting, de pijn kan optreden na bewegen, maar ook in rust of aan het einde van de dag)
37
Q

bevindingen LO bij CVI:

A
  • pitting oedeem
  • eczeem
  • varices
  • pigmentaties
  • erytheem
38
Q

ernstige complicatie CVI:

A

Ulcus Cruris
dit is een defect van de huis (open wond/zweer) aan het onderbeen, vaak weinig neiging tot genezing

39
Q

diagnostiek CVI:

A
  • echodoppler
  • flebrografisch onderzoek
40
Q

behandeling CVI:

A

dragen van steunkousen, om de terugvloed af te laten nemen

41
Q

ruptuur/dissectie van aneurysma aorta thoracalis:

A
  • scheur van aneurysma geeft een scherpe pijn in de borstkas, die uitstraalt naar de rug
  • scheur van aneurysma zorgt voor shock door een grote inwendige bloeding
  • dissectie, dus een scheur in de intima van de aorta
42
Q

behandeling geruptureerd aneurysma aorta thoracalis:

A

operatie
EVAR (soort stent) bij kleine ruptuur
open operatie bij grote ruptuur

43
Q

CVA:

A

CerebroVasculair Accident is een verzamelnaam voor hersenbloeding en herseninfarct
beide kunnen ze zorgen voor neurologische uitval en kan de patiënt onwel worden.
bij verdenking op CVA altijd 112 bellen

44
Q

CVA herkennen in de acute situatie:

A

BEFAST
Balance, Eyes, Face, Arms, Speech, Time

45
Q

obstructieve shock:

A

komt door een blokkade van de circulatie, bijvoorbeeld door een longembolie

46
Q

hypovolemische shock:

A

door tekort aan circulerend volume, door ofwel in- of uitwendig bloedverlies of vocht- en elektrolytenverlies.

47
Q

distributieve shock:

A

komt door een verlaagde systeemweerstand als gevolg van dilatatie van vaten en veroorzaakt kan worden door bijvoorbeeld een sepsis of anafylaxie

48
Q

een collaps staat als symptoom niet op de voorgrond bij een longembolie, maar het kan zeker voorkomen bij een longembolie.

A

een longembolie kan vaak aspecifieke klachten geven.
bij een longembolie kan shock ontstaan en daarbij hypotensie.

49
Q

cardiovasculair risicomanagement wordt gedaan bij:

A
  • mensen met obesitas
  • mensen met eerder vastgestelde hart-en vaatziekten
  • diabetes mellitus
  • chronische nierschade
  • belaste familieanamnese voor HVZ
  • vermoeden van erfelijke dylipidemie
  • COPD
  • reumatoïde artritis
  • roken
  • verhoogde bloeddruk
  • verhoogd cholesterol
50
Q

het opstellen van een cardiovasculair risicoprofiel (SCORE tabel) wordt gedaan op basis van:

A

anamnese
LO
aanvullend onderzoek
laboratoriumonderzoek

51
Q

SCORE tabel:

A
  • de tabel geeft per vakje het tienjaarssterfterisico weer als gevolg van HVZ met een indicatie van het risico op de ziekte plus sterfte.
  • het vakje waar de patiënt in valt, wordt bepaald op basis van de leeftijd, bloeddruk, geslacht, wel of niet roken en de TC-HDL-ratio.
52
Q

kleuren van de SCORE tabel:

A
  • groen: laag tot matig verhoogd risico
  • oranje: hoog risico
  • rood: zeer hoog risico
53
Q

chronische nierschade:

A

er is dan sprake van een gestoorde nierfunctie, wat vaak wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van proteïnurie.
het is altijd renaal
bij renale nierinsufficiëntie zit er een probleem in de nier zelf. wanneer dat probleem is opgelost en de schade niet meer omkeerbaar is, is er sprake van chronische nierschade.

54
Q

post-renaal:

A

er is sprake van een probleem na de nier, dus bijv. problemen van prostaat, blaas, ureters.

55
Q

primaire nierschade:

A

ontstaat door ziekten die hun oorsprong hebben in de nier zelf.

56
Q

secundaire nierschade:

A

ontstaat als gevolg van andere aandoeningen, zoals DM of hypertensie

57
Q

Autosomaal Dominante Polycysteuze Nierziekte (ADPKD):

A
  • hierbij zijn meerder cysten in de nier aanwezig
  • deze cysten verdrukken het gezonde weefsel en veroorzaken schade
  • patiënten ontwikkelen meestal rond 35 jaar klachten
  • meest voorkomende erfelijke nierziekte
  • diagnose stellen door echo en/of DNA onderzoek
  • behandeling gericht op verminderen klachten
  • bij zeer slechte nierfunctie, indicatie voor dialyse of transplantatie
58
Q

alport syndroom:

A
  • aangeboren nierziekte
  • afwijking in vorming collageen type 4, door X-gebonden mutatie
  • dus vooral bij mannen en jongens, 1 op 50.000 mensen
  • de nierfunctie raakt op jonge leeftijd al verstoord
59
Q

symptomen syndroom van Alport:

A
  • proteïnurie
  • doofheid
  • hematurie
  • slecht zicht
  • hypertensie
60
Q

diagnostiek syndroom van Alport:

A
  • aan de hand van de symptomen
  • urineonderzoek
  • nierbiopt
  • oor onderzoek
  • oog onderzoek
  • DNA onderzoek
61
Q

behandeling syndroom van Alport:

A
  • zout beperkt dieet
  • antihypertensiva
  • bij zeer slechte nierfunctie, dialyse of transplantatie
62
Q

IgA nefropathie:

A
  • verworven nierziekte
  • ophoping van IgA, wat leidt tot ontsteking van de glomeruli
63
Q

prevalentie/incidentie IgA nefropathie:

A
  • ontstaat voornamelijk tussen leeftijd 20-40 jaar
  • wereldwijd worden ieder jaar 2-3 mensen op 100.000 gediagnosticeerd
  • in Europa komt de ziekte even vaak bij mannen als vrouwen voor
64
Q

symptomen IgA nefropathie:

A
  • proteïnurie
  • hematurie
  • pijn in de zij
65
Q

diagnostiek IgA nefropathie:

A

nier biopt

66
Q

behandeling IgA nefropathie:

A
  • gericht op nierschade minimaal houden
  • bij ernstige nierschade dialyse of transplantatie
67
Q

Glomerulaire Filtratiesnelheid: (GFR)

A
  • nierfunctie wordt bepaald door de GFR
  • een normale GFR is 100-120 ml/min
  • in de klinische praktijk wordt de eGFR gebruikt om nierfunctie te monitoren.
  • de eGFR is een schatting van de GFR die wordt berekend met behulp van de serum creatinine concentratie
  • de eGFR kan alleen worden berekend bij stady state
68
Q

acidose:

A

pH < 7,35

69
Q

alkalose:

A

pH > 7,45

70
Q

Base Excess (BE):

A

is een maat die aangeeft hoeveel base (bicarbonaat) er in het bloed aanwezig is.

71
Q

BE < 0, dan…

A

is er extra zuur aanwezig
–> een metabole acidose

72
Q

BE > 0, dan…

A

is er extra base aanwezig
–> metabole alkalose

73
Q

BE = 0, dan…

A

is er meer of minder CO2 aanwezig
–> respiratoir

74
Q

metabole acidose:

A
  • overmaat aan zuur of een tekort aan base
  • pH daling < 7,35
  • oorzaken: nierinsufficiëntie, diabetes, diarree
75
Q

symptomen metabole acidose:

A
  • Kussmaul-ademhaling
  • vermoeidheid
  • zwakte
  • misselijkheid
  • braken
  • verwardheid of coma
  • hyperkaliëmie
76
Q

normaal waarde anion gap:

A

8-12 mmol/L

77
Q

metabole alkalose:

A
  • overmaat aan base of tekort aan zuur
  • pH-stijging > 7,45
  • oorzaken: overmatig braken, diuretica
78
Q

symptomen metabole alkalose:

A
  • spierkrampen en spiertrekkingen
  • tintelingen in vingers en tenen
  • duizeligheid en licht in hoofd
  • verwardheid of coma
  • polyurie
  • hypokaliëmie
  • (kan ook hypocalciëmie ontstaan)
79
Q

respiratoire acidose:

A
  • een ophoping van CO2 in het bloed door verminderde ademhaling wat leidt tit pH daling < 7,35
  • oorzaken: COPD, astma, acute luchtwegobstructie, centrale ademhalingsdepressies
80
Q

symptomen respiratoire acidose:

A
  • snel en oppervlakkig ademhalen
  • dyspneu
  • hoofdpijn
  • verwardheid
  • slaperigheid of coma
  • cyanose
81
Q

respiratoire alkalose:

A
  • vermindering van CO2 in het bloed is door overmatig ademhalen, dus pH stijging > 7,45
  • oorzaken: hyperventilatie en hypoxie
  • symptomen: duizeligheid, licht in hoofd, tintelingen in handen en voeten, spierkrampen en spierspasmen, verwardheid en coma, gevoelloosheid en palpitaties.