integratie bundel 5.0 Flashcards

1
Q

waardes pH, pCO2 en HCO3- bij: metabole acidose:

A

pH laag
pCO2 laag
HCO3- laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waardes pH, pCO2 en HCO3- bij: respiratoire acidose:

A

pH laag
pCO2 hoog
HCO3- hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waardes pH, pCO2 en HCO3- bij: metabole alkalose:

A

pH hoog
pCO2 hoog
HCO3- hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waardes pH, pCO2 en HCO3- bij: respiratoire alkalose:

A

pH hoog
pCO2 laag
HCO3- laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bij metabole verstoringen kan er:

A

respiratoir gecompenseerd worden
er zijn snelle veranderingen in ademhalingsfrequentie en diepte om CO2 niveaus aan te passen
–> deze compensatie kan niet de gehele verstoring oplossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bij respiratoire verstoringen kan er:

A

renaal gecompenseerd worden
de nieren kunnen namelijk HCO3- reabsorptie en H+ secretie aanpassen
–> deze aanpassingen kunnen de gehele verstoring compenseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

enkelzijdige flankpijn is een klassieke presentatie voor:

A

nierstenen, maar andere mogelijke diagnose is nierbekkenontsteking, ofwel pyelonefritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

nierstenen:

A
  • komen meer bij mannen voor
  • vooral bij leeftijd 30-50
  • helft van mensen die een niersteen hebben gehad krijgt binnen 10 jaar een recidief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

oorzaken voor nierstenen:

A
  • dehydratie
  • hypercalciëmie
  • hypercalciurie
  • hyperoxalurie
  • RTA
  • infectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

meest voorkomende nierstenen:

A

calcium houdende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

aanvullende diagnostiek nierstenen:

A

urine onderzoeken op aanwezigheid ery’s
ontstekingswaarden in urine checken
- pH urine controleren: hoge pH infectie stenen, lage pH urinezuurstenen
- echo, slagschaduw
- als je niks ziet, dan blanco CT-scan
- een X-BOZ wordt gemaakt als follow-up

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Medical Expulsive Therapie (MET) bij nierstenen:

A

patiënt pijnstilling geven en spontane lozing afwachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wanneer wacht je niet op spontane lozing?

A
  • nierinsufficiëntie
  • mononier
  • bilaterale obstructie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

behandeling nierstenen:

A
  • chemolyse (vergruizen, bij urinezuurstenen en steen < 20 mm
  • anders operatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

pyelonefritis:

A
  • vorm van urineweginfectie
  • bacteriële infectie van het pyelum (nierbekken) en het nierweefsel
  • E. coli is vaak de oorzaak, soms Staphylococcus en enterokokken.
  • het kan zich heel plots ontwikkelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

incidentie/prevalentie pyelonefritis:

A
  • bij vrouwen: 2 per 1000 patiënten per jaar
  • bij mannen: 1 per 1000 patiënten per jaar
  • bij vrouwen blijft incidentie op alle leeftijden gelijk
  • bij mannen neemt incidentie toe met de leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

symptomen pyelonefritis:

A
  • koorts en algemene malaise
  • koude rillingen
  • misselijkheid
  • verwardheid bij ouderen (delier)
  • flankpijn
  • pijn of branderig gevoel bij plassen
  • verhoogde mictie frequentie
  • hematurie
  • loze aandrang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

risicofactoren pyelonefritis:

A
  • zwangerschap
  • diabetes
  • nierstenen
  • anatomische afwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

diagnostiek pyelonefritis:

A
  • anamnese
  • urine onderzoek (nitriettest, bacteriën en leukocyten en eventueel erytrocyten in het sediment, urinekweek)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

behandeling pyelonefritis:

A
  • veel drinken
  • gelijk naar het toilet bij aandrang
  • bij mictie volledige blaas legen
  • antibiotica
    –> de klachten verbeteren na behandeling binnen 2 dagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

AAA:

A

door degeneratie van collageenvezels in de adventitia van de aorta verliest het bloedvat zijn stevigheid. de aorta gaat dilateren en kan mogelijk scheuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

incidentie/prevalentie AAA:

A
  • prevalentie is 4-8%
  • prevalentie neemt toe met de leeftijd
  • meer bij mannen dan bij vrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

symptomen AAA:

A
  • pijn in de buik
  • uitstraling naar rug of flanken
  • vegetatieve verschijnselen, zoals misselijkheid, braken en zweten
  • shock
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

aanvullend onderzoek AAA:

A
  • echo
  • CT-angiografie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

behandeling AAA:

A
  • diameter > 5,5 cm dan is operatie geïndiceerd
  • open operatie of EVAR
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

prognose AAA:

A

prognose wordt slechter naarmate de diameter toeneemt, want dan wordt de ruptuur kans groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

chronische pancreatitis:

A
  • chronische ontsteking van de pancreas met fibrosering
  • irreversibele veranderingen aan de acinaire cellen
  • kan uiteindelijk leiden tot exocriene pancreasinsufficiëntie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

prevalentie/incidentie chronische pancreatitis:

A
  • 25-75 per 100.000
  • mortaliteit is 50% na 25 jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

oorzaken chronische pancreatitis:

A
  • alcohol abuse
  • roken
  • galstenen die een ductus obstructie veroorzaken
  • cytsic fibrose
  • idiopathisch
  • hemochromatose
  • maligniteit
  • recidief acute pancreatitis
  • auto-immuun pancreatitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

symptomen chronische pancreatitis:

A
  • asymptomatisch
  • chronische pijn in epigastrio met uitstraling naar rug
  • gewichtsverlies
  • dyspepsie
  • steatorroe
  • malabsorptie
  • diabetes mellitus
  • icterus
  • ascites
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

diagnostiek chronische pancreatitis:

A

calcificaties bij echografie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

behandeling chronische pancreatitis:

A
  • pijnbestrijding
  • ERCP bij galsteenlijden
  • in laatste stadium pancreasresectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

exocriene pancreas insufficiëntie:

A
  • er worden onvoldoende pancreas enzymen gemaakt voor de vertering
  • klinische verschijnselen: afvallen, pijn, steatorroe, vitamine A, D, E en K deficiënties
  • mogelijke oorzaken: verlies van pancreasweefsel, verminderde stimulatie vorming pancreasenzymen, afsluiting papil van Vater en verminderde werking pancreasenzymen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

verlies van pancreasweefsel:

A

chronische pancreatitis is de meest voorkomende oorzaak.
ook pancreascarcinoom kan leiden tot een exocriene pancreasinsufficiëntie

35
Q

afsluiting Papil van Vater:

A

deze afsluiting kan veroorzaakt worden door een maligniteit die de papil van Vater dicht drukt. ook kan een galsteen de papil van Vater dichthouden

36
Q

verminderde stimulatie vorming van pancreasenzymen:

A
  • kan veroorzaakt worden door coeliakie
  • Morbus Crohn
37
Q

verminderde werking van pancreasenzymen:

A

kan komen door syndroom van Zollinger-Ellison

38
Q

klachten van chronische waterdunne diarree, zonder bloedmenging en krampende buikpijn kunnen passen bij:

A
  • een infectie
  • PDS
  • Crohn
  • malabsorptie
  • overloopdiarree
  • medicatiegebruik
39
Q

osmotische diarree:

A
  • > 100 mosmol/kg
  • kan onstaan door malabsorptie van dieetcomponenten of laxantia misbruik
  • verdwijnt na ongeveer een dag vasten
40
Q

secretoire diarree:

A
  • < 50 mosmol/kg
  • ontstaat vaak door microbiële of virale enterotoxines (rotavirus, E. coli, cholera) of neuro-endocriene tumoren
41
Q

infectieuze colitis:

A

ontsteking van het colon veroorzaakt door infectie met een bacterie, virus, schimmel of parasiet

42
Q

symptomen infectieuze colitis:

A
  • bloederige diarree en/of waterige diarree
  • buikpijn
  • opgeblazen gevoel
  • gewichtsverlies
  • hoofdpijn
  • koude rillingen
  • koorts
  • misselijk en braken
  • spierpijn
43
Q

risicofactoren voor infectieuze colitis:

A
  • slechte handhygiëne
  • wonen/werken in zorginstelling
  • kinderdagverblijf
  • nuttigen vervuild water of voedsel
  • recent antibiotica gebruik
  • gebruik immunosuppressiva
44
Q

behandeling infectieuze colitis:

A

vocht i.v. en waar nodig ORS en eventueel antibiotica en antivirale middelen

45
Q

PDS:

A

het geheel van chronische buikpijn en een veranderde stoelgang zonder aanwijsbare lichamelijke oorzaak.

46
Q

klachten PDS:

A
  • dyspepsie
  • zuurbranden
  • malaise
  • hoofdpijn
  • psychische klachten
  • defeceren de pijn verlichten
  • veranderd defecatiepatroon
  • veranderde fecesconsistentie
47
Q

diagnostiek PDS:

A
  • Rome criteria
  • fecaal calprotectine (FCP), die is niet verhoogd
48
Q

behandeling PDS:

A

is er niet

49
Q

Morbus Crohn:

A

gekenmerkt door transmurale inflammatie met perianale fisteling
de ontsteking begint vaak in het distale ileum en het proximale colon is aangedaan, het rectum blijdt vrij van ontsteking (in tegenstelling tot Colitis Ulcerosa)
- ontsteking is transmuraal, fistelvorming naar andere organen en ook extra-intestinale manifestaties (EIM)

50
Q

klachten Crohn:

A
  • buikpijn
  • vermoeidheid
  • aften in de mond
  • diarree (al dan niet met bloedverlies)
51
Q

risicofactoren Crohn:

A
  • roken
  • positieve familieanamnese
52
Q

behandeling Crohn:

A
  • medicamenteuze step-up behandeling
  • palliatief chirurgisch
53
Q

malabsorptie:

A
  • kan oorzaak zijn van waterdunne diarree
  • kan ontstaan door exocriene pancreasinsufficiëntie
  • coeliakie als oorzaak
54
Q

medicatie gebruik bij diarree:

A
  • diverse middelen kunnen diarree geven
  • bijv. antibiotica, laxantia, digitalis, bètablokkers, NSAID’s, diuretica, protonpompremmers en magnesiumzouten
55
Q

overloop diarree:

A
  • diarree die optreedt bij obstipatie
  • ontlasting die zacht is kan de harde brei passeren en diarree veroorzaken
  • vrouwen krijgen vaker obstipatie
  • advies: genoeg water drinken, vezels eten en genoeg bewegen
56
Q

pancreaskop carcinoom:

A
  • het risico hierop neemt met de leeftijd toe
  • incidentie 13,5 per 100.000 per jaar
57
Q

risicofactoren pancreas kop carcinoom:

A
  • veel roken
  • alcohol consumptie
  • chronische pancreatitis
58
Q

symptomen pancreaskopcarcinoom:

A
  • enige symptomen zijn vaak
  • geelzucht
  • afvallen
  • vermoeidheid
59
Q

diagnostiek pancreaskopcarcinoom:

A
  • echo of CT scan maken
60
Q

prognose pancreaskopcarcinoom:

A
  • zeer slechte prognose
  • bij operatieve behandeling is overleving na 5 jaar, 5-10%
  • als niks gedaan wordt, is bij LAPC (lokaal gevorderd) overleving ongeveer 16 maanden
  • bij gemetastaseerd is het rond de 7 maanden
  • met chemotherapie verdubbelt de gemiddelde overleving van ergste 2 soorten
61
Q

mogelijke oorzaken voor terugkerend brandend maagzuur:

A
  • peptisch ulcus
  • reflux oesophagus
  • maagcarcinoom
62
Q

peptisch ulcus:

A
  • maagwand is beschadigd geraakt, waardoor maagzuur in de maag gaat ‘branden’
  • oorzaak is de helicobacter pylori infectie
  • die infectie zie je vaker bij ouderen, bij bezoek in het buitenland en bij gebruik NSAID’s
63
Q

hoe leiden NSAID’s tot peptisch ulcus?

A

ze zorgen ervoor dat de cellen in de maagwand minder mucus gaan produceren

64
Q

risicofactoren peptisch ulcus:

A
  • roken
  • eerder peptisch ulcus
  • mannen > 25 jaar
65
Q

symptomen peptisch ulcus:

A
  • pijn in de maag
  • pijn wordt erger op een lege maag
  • misselijkheid
  • zuurbranden
66
Q

diagnostiek peptisch ulcus:

A

H. pylori kan aangetoond worden met een C13 ureumademtest, een feces test of een gastroscopie met biopten

67
Q

behandeling peptisch ulcus:

A
  • bij H. pylori, dan antibiotica geven
  • door NSAID’s dan stoppen met dat middel en dan gaan de klachten vanzelf weg
  • onbehandeld kan het een maagcarcinoom of een maagbloeding tot gevolg hebben
68
Q

reflux oesophagus:

A
  • bij reflux komt maagzuur omhoog door de slokdarm
  • de cellen van de slokdarm kunnen hier niet goed tegen en beschadigen en dit zorgt voor zuurbranden
  • kan komen door verminderde werking onderste sfincter slokdarm
  • klachten worden erger bij liggen
69
Q

risicofactoren reflux slokdarm:

A
  • roken
  • overgewicht
  • gebruik NSAID’s
70
Q

behandeling reflux slokdarm:

A
  • protonpompremmers
  • onbehandeld kan slokdarm gaan ontsteken en er is een verhoogd risico op een carcinoom
71
Q

cholelithiasis/galstenen:

A
  • obstructie van de galwegen, door galstenen
  • galstenen vormen zich door een te hoog cholesterolgehalte, te veel bilirubine of te weinig galzouten in de gal
  • galstenen worden gevormd in de galblaas en komen later terecht in de galwegen
  • pas in de galwegen geven de stenen klachten
72
Q

prevalentie/incidentie galstenen:

A
  • minstens 10% van de volwassen populatie
  • enkel 20% veroorzaakt klachten
  • prevalentie bij vrouwen hoger dan bij mannen
73
Q

risicofactoren galstenen:

A

FFFFF
- Fat
- Female
- Forty (> 40 jaar)
- Fertile
- Fair (blond, kaukasisch ras)

74
Q

symptomen galstenen/glasteen aanval:

A
  • periodieke pijnaanvallen (koliekpijn)
  • misselijkheid
  • braken
  • icterus
  • koliekpijn met bewegingsdrang
  • pijn in rechtsboven buik met uitstraling naar rug en rechter schouderblad
  • obstructie van de galwegen geeft ontkleurde ontlasting en geelzucht
75
Q

cholecystitis:

A

galblaaswand ontsteking
het presenteert zich met vergelijkbare klachten, vaak ervaart de patiënt ook koorts

76
Q

diagnostiek galstenen:

A
  • rechter bovenbuik drukpijnlijk met palpabele galblaas bij LO
  • echo of MRI
  • EUS of MRCP
  • afwijkende labwaarden (bilirubine, gamma-GT, alkalische fosfatase)
  • verhoogd serum amylase en lipase
77
Q

behandeling galstenen:

A
  • ERCP
  • als er veel galstenen in de galblaas aanwezig zijn, dan cholecystectomie
  • medicamenteus: ursodeoxycholzuur (UDCA)
78
Q

acute pancreatitis:

A
  • 2 vormen
  • acuut interstitiele pancreatitis: komt het vaakst voor, maar kent milde klachten/symptomen
  • acuut necrotische pancreatitis: komt minder vaak voor, maar kent ernstige klachten
  • de pancreasenzymen komen bij een acute pancreatitis vrij in omliggend weefsel, wat gepaard gaat met een heftige ontstekingreactie
79
Q

prevalentie/incidentie acute pancreatitis:

A

relatief zeldzame ziekte
70-700 per 1.000.000 per jaar

80
Q

symptomen/klachten bij acute pancreatitis:

A
  • heftige epigastrische pijn
  • pijn rechts in de bovenbuik
  • pijn uitstraling naar de rug
  • misselijkheid en braken
  • koorts
  • icterus
  • pseudocyste
  • infecties
  • steatorroe
81
Q

oorzaken acute pancreatitis:

A
  • overmatige alcoholconsumptie/binge drinking
  • obstructie van de galwegen
  • medicatie/toxines
  • metabole stoornissen
  • trauma
  • infecties
82
Q

diagnostiek acute pancreatitis:

A
  • typische klachten
  • minimaal 3 keer verhoogd serum amylase en lipase
83
Q

behandeling acute pancreatitis:

A
  • pijnstilling
  • behandelen onderliggende oorzaak
  • letten op hydratatietoestand
  • soms endoscopisch, radiologisch of chirurgisch ingrijpen vereist