integratie bundel 3.0 Flashcards

1
Q

kortademigheid door longembolie:

A

een bloedprop blokkeert ene bloedvat in de longen, waardoor er minder bloed door de longen kan stromen. dat leidt tot verminderde zuurstofopname. dit leidt tot kortademigheid, omdat de longen niet voldoende zuurstof kunnen leveren aan het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kortademigheid door anemie:

A

anemie ontstaat wanneer er niet genoeg rode bloedcellen zijn of wanneer deze cellen niet goed functioneren. hierdoor kan er minder zuurstof worden getransporteerd naar de weefsels, inclusief de longen. dit leidt tot kortademigheid omdat het lichaam probeert om meer zuurstof op te nemen om het tekort te compenseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

interstitiële longziekten worden onderverdeeld in 3 groepen:

A

met een bekende oorzaak
idiopathisch
granulomateus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Idiopathische Pulmonale Fibrose:

A

een interstitiële longziekte
bindweefselvorming zorgt voor verlies van longparenchym.
langdurige blootstelling aan de inhalatie van schadelijke stoffen kan hier een oorzaak van zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

symptomen IPF:

A

progressieve kortademigheid en hoesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

diagnose stellen IPF:

A

röntgen of CT-scan van thorax
longfunctietesten
bloedonderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

behandeling IPF:

A

corticosteroïden
fibroseremmers
maar enige curatieve therapie is longtransplantatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

EAA:

A

ook een interstitiële longziekte
een granulomateuze longziekte
komt door herhaalde inhalatie van allergenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

acute vorm van EAA:

A

symptomen < 6 maanden, bij LO squeeks en verscherpt ademgeruis
op HRCT: ontstekingsachtige centrilobulaire noduli, matglas en airtrapping te zien.
acute vorm is vaak nog reversibel door vermijden van contact met het allergeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

symptomen EAA:

A
  • dyspneu
  • hoesten
  • koorts
  • malaise
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

chronische vorm EAA:

A

symptomen > 6 maanden
vooral dyspneu
bij LO crepitaties en clubbing
op HRCT is fibrose te zien, dit is irreversibel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kortademigheid door pneumonie:

A

er is ontsteking en vocht in de longblaasjes. dit belemmert de normale zuurstofopname in de longen, wat leidt tot kortademigheid omdat de longen niet efficiënt kunnen functioneren en zuurstof naar het bloed kunnen transporteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de meest voorkomende oorzaak van plotselinge hartdood:

A

cardiomyopathieën, waarbij de hartspier structureel en functioneel abnormaal is zonder aanwijsbare oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hypertrofische cardiomyopathie (HCM):

A

is een (meestal) erfelijke hartziekte, waarbij de hartspier verdikt is
het is de belangrijkste oorzaak van plotseling overlijden onder de 35 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kenmerkend voor HCM:

A

een wanddikte van > 15 mm zonder duidelijke oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

veel patiënten zijn asymptomatisch bij HCM. het wordt vaak ontdekt via een souffle, abnormaal ECG of familiair onderzoek.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

typische klachten bij HCM:

A
  • dyspneu
  • POB
  • palpitaties
  • syncope
  • plotse dood
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe kan het risico op plotse hartdood worden geschat? (bij HCM)

A

HCM Risk-SCD calculator, gebaseerd op 5 factoren:
- familiaire plotse hartdood
- syncope
- LVH > 30 mm
- bloeddrukdaling bij inspanning
- ventrikeltachycardie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

preventie bij hoog risico patiënten bij HCM:

A

hoog-risico patiënten krijgen een ICD ter preventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

gedilateerde cardiomyopathie (DCM):

A

wordt gekenmerkt door een normale wanddikte, maar vergrote hartkamers, wat de systolische functie verstoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

symptomen bij DCM:

A

is vaak lang asymptomatisch
kan bij uitlokkende factoren, zoals koorts, zorgen voor hartfalen
ook kunnen ritme-en geleidingsstoornissen zoals atriumfibrilleren en ventriculaire tachycardie (plotse dood) optredeb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

oorzaken DCM:

A
  • genetisch (25%)
  • virusinfectie
  • toxische stoffen (medicatie, alcohol)
  • vitamine deficiënties
  • peripartum
  • idiopathisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

aritmogene rechterventrikel cardiomyopathie (ARVC):

A

het ventriculaire myocard wordt geleidelijk vervangen door vet- en fibreus weefsel, vaak leidend tot levensbedreigende ritmestoornissen en systolisch hartfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

restrictieve cardiomyopathie (RCM):

A

de systolische functie is normaal, maar de vulling van de stijve ventrikels is verstoord.
het is de minst voorkomende cardiomyopathie.
wordt onderverdeeld in primair en secundair RCM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

primair RCM:

A

omvat fibrose en endomyocardiale verlittekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

secundaire RCM:

A

omvat hypertrofie of infiltratie van het myocard door amyloïd, ijzer of glycogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

linker ventrikel non-compaction cardiomyopathie (LVNC)

A

de hartspier is sponsachtig en niet compact door een fout in de embryogenese.
ritmestoornissen, inclusief plotselinge dood, en systemische embolieën ontstaan door mogelijke stolsel die vormen aan de afwijkende wand
in 18-64% van de gevallen is het familiair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

congenitale hartafwijkingen:

A
  • ventrikelseptumdefect (34%)
  • atriumseptumdefect (13%)
  • open ductus botalli (10%)
  • pulmonalisstenose (8%)
  • aortastenose (4%)
  • coarctatoe van de aorta (5%)
  • tetralogie van Fallot (5%)
  • transpositie van de grote vaten (5%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

ventrikelseptum defect (VSD):

A
  • zorgt voor een links-rechts shunt, waarbij bloed tijdens de systole van de linkerkamer naar de rechterkamer stroomt door de hoge druk in de linkerkamer
  • doordat er op die manier minder bloed per keer de aorta wordt ingepompt, moet het linkerventrikel harder werken en krijg je dus volumebelasting en dilatatie van de linkerventrikel en pulmonale hypertensie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

behandeling VSD:

A

VSD wordt chirurgisch behandeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

atrium septum defect (ASD):

A
  • veroorzaakt links-rechts shunt, waarbij bloed van het linker, naar het rechter atrium stroomt door de hogere druk in het linkeratrium
  • dit leidt tot volumebelasting en dilatatie van het rechterventrikel, wat kan resulteren in rechter ventrikel falen en pulmonale hypertensie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

behandeling ASD:

A

ASD wordt chirurgisch of met een plug behandeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

open ductus Botalli:

A

ductus botalli is een verbinding tussen aorta en pulmonale arterie in de foetale circulatie. deze sluit normaal na de geboorte.
- wanneer dit dus niet gebeurt ontstaat een links-rechts shunt door de toegenomen aortadruk
- dit leidt tot volumebelasting en dilatatie van de linkerventrikel
- je krijgt dus linker ventrikel falen en pulmonale hypertensie

34
Q

behandeling open ductus Botalli:

A

open ductus Botalli wordt behandeld met een plug

35
Q

pulmonalisklep stenose:

A
  • klepvernauwing van de pulmonalis klep
  • daardoor moet de kamer die het bloed daar doorheen pompt, extra hard werken en veel meer druk geven
  • je krijgt dan dus drukbelasting van de rechterkamer, die wordt vergroot en gaat in functie achteruit
36
Q

aortaklep stenose:

A
  • de aortaklep is in aanleg afwijkend
  • het is meestal een bicuspide klep of een monocuspide klep, in plaats van een tricuspide klep
37
Q

behandeling congenitale klepstenosen:

A
  • oplossen met ballondilatatie (je verhelpt de vernauwing, maar het kan er wel voor zorgen dat de klep niet meer goed sluit en dus gaat lekken)
  • kunstklep
38
Q

coarctatio aorta:

A
  • een lokale vernauwing in de distale aortaboog
  • dat leidt tot verhoogde druk voor de vernauwing, dus in de bovenste lichaamshelft
  • hypertensie in de bovenste lichaamshelft
39
Q

behandeling coarctatio aorta:

A

chirurgische resectie van het vernauwde deel
percutane plaatsing van een stent

40
Q

tetralogie van Fallot:

A
  • combinatie van 4 problemen
  • ventrikelseptum defect (VSD)
  • overrijdende aorta (aorta die boven beide ventrikels uitsteekt)
  • pulmonalisstenose
  • rechter ventrikel hypertrofie
  • er ontstaat een rechts-links shunt waarbij zuurstof arm bloed vanuit de rechterventrikel via het VSD naar het linkerventrikel stroomt, wat cyanose veroorzaakt (te lage zuurstof spanning)
41
Q

behandeling tetralogie van Fallot:

A
  • VSD sluiten met patch
  • pulmonaalstenose oplossen
42
Q

transpositie van de grote arteriën:

A
  • de aorta en de longslagader zijn omgekeerd aangesloten op de hartkamers
  • daardoor zijn de grote en kleine circulaties van elkaar gescheiden
  • dit is alleen levensvatbaar als er een ASD en/of een open ductus Botalli aanwezig is om enige verbinding te maken tussen de circulaties
43
Q

definitie anemie:

A

er is hierbij sprake van een laag hemoglobine waardoor er minder zuurstof vervoerd kan worden.

44
Q

prevalentie/incidentie anemie:

A

treedt veel op bij ouderen, vrouwen in de vruchtbare leeftijd, mensen met chronische ziekten en jonge kinderen.

45
Q

symptomen/klachten bij anemie:

A
  • vermoeidheid
  • een bleke huid
  • bleke slijmvliezen
  • afgenomen inspanningstolerantie
  • POB
  • hartkloppingen
  • duizeligheid
46
Q

Mean Corpuscular Volume (MCV):

A

het gemiddelde volume van rode bloedcellen

47
Q

aan de hand van het MCV kan anemie in 3 categorieën worden ingedeeld:

A
  • microcytaire anemie: MCV < 80 fl, wordt veroorzaakt door ijzergebrek (bijv. heftig menstrueel bloedverlies) en Hb-pathieën zoals thalassemie
  • normocytaire anemie: MCV 80-100 fl, wordt veroorzaakt door een acute bloeding, nierziektes, anemie van chronische ziekten, infiltratie beenmerg door maligniteit, MDS, hemolyse zonder reticulocytose, sikkelcel anemie en aplastische anemie.
  • macrocytaire anemie MCV > 100 fl, wordt veroorzaakt door een vitamine B12 deficiëntie, vitamine B11 deficiëntie, alcoholmisbruik, hypothyreoïdie, MDS en hemolyse met reticulocytose
48
Q

diagnose stellen anemie:

A

bloed te prikken naar: Hb, MCV, reticulocyten en ferritine

49
Q

bloed uitslagen bij hemolytische anemie:

A

LDH en bilirubine verhoogd
haptoglobine verlaagd

50
Q

normaalwaarden Hb en MCV bij mannen:

A

Hb (mmol/L): 8,6 - 10,5
MCV (fl): 80-100

51
Q

normaalwaarden Hb en MCV bij vrouwen:

A

Hb (mmol/L): 7,5-9,5
MCV (fl): 80-100

52
Q

normaalwaarden Hb en MCV bij zwangeren:

A

Hb (mmol/L): > 6,5
MCV (fl): 80-100

53
Q

wat is er aan de hand bij hartfalen?

A

de bloedtoevoer door het lichaam is ontoereikend door een verminderde pompkracht van het hart.
de organen krijgen door de hypoperfusie te weinig zuurstof.
het hart gaat proberen te compenseren voor het lage HMV door middel van zoutretentie, vasoconstrictie en myocard hypertrofie.
hierdoor neemt bloeddruk, circulerend volume en de knijpkracht van het hart toe.

54
Q

symptomen hartfalen:

A
  • kortademigheid
  • orthopneu
  • pitting oedeem
  • nycturie
  • nachtelijke dyspneu
  • vermoeidheid
55
Q

risicofactoren hartfalen:

A
  • hogere leeftijd
  • VG met cardiale problematiek
  • roken
  • DM type 2
  • hoog cholesterol
  • obesitas
56
Q

oorzaken hartfalen:

A
  • coronaire aandoeningen
  • hypertensie
  • kleplijden
57
Q

LO bij verdenking op anemie door hartfalen:

A

bloeddruk meten, zowel liggend als staand, naar het hart en longen luisteren en om te zoeken naar tekenen van anemie en hartfalen.

58
Q

aanvullend onderzoek bij verdenking hartfalen:

A
  • ECG
  • bloedonderzoek (verhoogd NT-pro-BNP sterke indicatie voor hartfalen)
  • echo
59
Q

DD bij klachten zoals vermoeidheid en duizeligheid (cardiaal):

A
  • anemie
  • hartfalen
  • hartritmestoornissen
  • klepaandoeningen
  • (vitamine D tekort, schildklierlijden, psychische problemen, bijwerkingen medicatie)
60
Q

DD bij cardiale problematiek met klachten van kortademigheid bij inspanningen:

A
  • stabiele AP
  • hartfalen
  • hartritmestoornissen
  • klepaandoeningen
  • longembolie
  • cardiomyopathie
  • (pulmonale en psychosomatische problematiek in het achterhoofd houden)
61
Q

uitlokkende factoren voor stabiele AP:

A

inspanning
warm en vochtig weer
hevige emoties
na zware maaltijd

62
Q

uitstraling van POB bij stabiele AP:

A

naar armen, hals, kaak en rug

63
Q

risicofactoren voor stabiele AP:

A
  • roken
  • hypertensie
  • hypercholesterolisme
  • DM
  • obesitas
64
Q

prevalentie/incidentie stabiele AP:

A
  • > 50 jaar
  • vaker bij mannen
65
Q

behandeling stabiele AP volgorde:

A
  • lifestyle management
  • medicamenteus
  • revascularisatie
  • cardiale revalidatie
66
Q

hartritmestoornissen (definitie):

A

ook wel aritmieën genoemd, wijzen naar alk hartritme dat geen regulair sinusritme heeft met een frequentie tussen 50-100 slagen/minuut.
een stoornis in het ritme wordt door verkeerde impulsvorming of geleiding veroorzaakt.

67
Q

afhankelijk van waar de aritmieën ontstaan, worden ze onderverdeeld in supraventriculair en ventriculair:

A

supraventriculaire aritmieën zijn vaak heel snel (> 200 bpm)
ventriculaire aritmieën komen vrijwel altijd door een beschadigd hart

68
Q

3 oorzaken van geleiding- en ritmestoornissen:

A
  • abnormale automaticiteit
  • triggered activity
  • re-entry
69
Q

er wordt maar bij 40% van de patiënten met hartkloppingen op het ECG afwijkingen gevonden, hoe kan dat?

A

aritmieën treden zelden precies op, op het moment van de ECG.
daarom kan gebruik gemaakt worden van:
- Holter (24 uur)
- event recorders (1 maand)
- implantable loop recorders (3 jaar)
dit allemaal om de ritme stoornis toch op beeld te krijgen en te ‘vangen’

70
Q

behandeling van ritmestoornissen:

A

medicatie, katheter ablatie, device therapie (pacemaker, ICD)

71
Q

sinustachycardie:

A
  • meest voorkomende tachycardie
  • aanvalsgewijs, met een geleidelijk, langzaam begin en einde
  • het ECG is normaal, maar heeft een snelle frequentie
  • het is vaak secundair aan een extracardiale oorzaak
72
Q

in de casus gaat het over een 23-jarige man die met klachten van bonzen van het hart in zijn keel naar de huisarts komt. wat kunnen dan de meest waarschijnlijke oorzaken zijn van een sinustachycardie?

A
  • psychische aandoeningen/stoornissen
  • koorts
  • medicatie
  • anemie
  • hyperthyreoïdie
73
Q

psychische aandoeningen als oorzaak van sinustachycardie:

A

paniekaanvallen zorgen voor sympathische stimulatie, wat tot een versnelde, bonzende hartslag kan leiden.
een psychische oorzaak kan allen bevestigd worden als het ECG niet afwijkend is.

74
Q

hartkloppingen/sinustachycardie door koorts:

A

als hartkloppingen samen met koorts zijn ontstaan, is de kans groot dat ze hierdoor komen.

75
Q

medicatie/intoxicaties als oorzaak van hartkloppingen/sinustachycardie:

A
  • sommige medicatie hebben hartkloppingen als bijwerking, zoals sympathicomimetica, vasodilatators, anticholinerge, anti aritmica. ook staken van behandeling met bètablokkers of kalmerende (slaap)middelen
  • intoxicaties, zoals cafeïne, nicotine, alcohol, cocaïne en amfetamine
    (deze vormen van hartkloppingen zijn meer continue dan aanvalsgewijs en gebonden aan het gebruik.
76
Q

hyperthyreoïdie als oorzaak voor hartkloppingen:

A

schildklierhormoon heeft een positief inotroop en chronotroop effect op het hart, en die hogere contractiekracht kan een bonzend gevoel geven.

77
Q

atriumfibrilleren:

A
  • komt vooral bij ouderen voor, door een abnormale elektrische boezem geleiding bij een beschadigd hart
  • maar er zijn wel zeldzame gevallen van idiopathische AF bij jongeren
  • slechte boezemcontractie veroorzaakt stasis en trombusvorming, wat het risico op CVA, longembolie of myocard infarct verhoogt.
78
Q

insufficiëntie van de hartkleppen:

A

er is zowel volumebelasting als drukbelasting. het zorgt voor volumebelasting aan beide zijdes van de insufficiëntie met dilatatie. het zorgt voor drukbelasting alleen aan het compartiment waar de insufficiëntie heel gaat met excentrische hypertrofie.

79
Q

harttoon 1:

A

sluitingstoon mitralis en tricuspidalis klep

80
Q

harttoon 2:

A

sluitingstoon van aorta en pulmonalis klep