inleiding tot de criminologie Flashcards

1
Q

Media dependency

A

wij zin afhnakelijk van de media voor info en om andere behoeftes te bevredigen. onspanning, amusement etc. //
Via kranten of websites van kranten’: 38%
‘Via televisie of websites van televisiekanalen’: 38%
“The images, ideas, and narratives that dominate the media influence how people think about crime and justice” (Surette, 2011)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Nut van mediaonderzoek in de criminologie

A

Meeste mensen halen informatie over criminaliteit uit de media
Media besteden veel aandacht aan criminaliteit
Ze beïnvloeden percepties, attitudes en gedrag …
…. en kaderen beslissingen van beleidsmakers (political agenda setting). Media-onderzoek lang verwaarloosd in de criminologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

2 soorten studies in de media

A

studies over representaite van crimi in de media, studies over gevolgen van crimi in de meida

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Studies over representatie van criminaliteit in de media

A

Hoeveel geweld wordt er getoond op televisie?
In hoeverre is het aantal moorden getoond op televisie in overeenstemming met het aantal geregistreerde moorden?
Op welke manier wordt er in kranten gerapporteerd over jeugdbendes?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Studies over gevolgen van criminaliteit in de media

A

Wat is het verband tussen televisie kijken en onveiligheidsgevoelens?
Wat is het verband tussen televisie kijken en attitudes tegenover de politie?
Wat is het verband tussen gaming en gewelddadig gedrag?
Wat zijn de gevolgen van het stereotiep afbeelden van jeugdbendes voor het gedrag van de betrokken jongeren zelf?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

inhoudsanalyse als onderzoeksmethode

A

om de kenmerken van verschillende communicatie boodschappen te analyseren. stap 1 steekproeftrekking, stap 2 dataverzameling, stap 3 data-analyse en rapportage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kwantitatieve inhoudsanalyse: media

A

frquentie . Indicatoren media-aandacht
Plaats
Omvang kop
Lengte artikel
Rubriek
Omvang foto’s

Demografische kenmerken dader en slachtoffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kwalitatieve inhoudsanakyse media

A

frames, ligt focus op belang van kenmerk. gaat om welke kenmerken worden belicht in de media. bijv de samenvatting van een artikel door de schrijver kan stereotypen bevatten en framing, wat interessant is om te zien wleke frames worden gebruikt. bijv ene artikel wordt iemand eerder als dader gepresenteerd dan een ander artikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kwalitatieve inhoudsanalyse context media

A

Toon
Aantrekkelijkheid van dader en slachtoffer
Realiteitsgehalte
Rechtvaardiging
Inbreuk op leven slachtoffer
Conclusie: programma per programma/scène per scène/misdrijf per misdrijf/artikel per artikel interpreteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De wet van tegengestelden” zoals Surette (1998, p. 47) stelt?

A

law of the opposite; mediapresentatie geeft tegenovergestelde van wat in realiteit gebeurd. niet volledige bevestigingen van de trends in crimi, recentelijk wel daling in aandacht en daling in officiele crimi cijfers, maar eerdere jaren aandacht niet de trends volgt van de officiele crimi cijfers. er is wel een discrepantie naar wat er echt voorkomt en wat er wordt gepresenteerd in media (meer over moord, verkrachting etc) terwijl dat relatief weinig voorkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Andere patronen en karakteristieken van de weergegeven criminaliteit in media-inhoud algemeen

A

Meer aandacht voor slachtoffers dan daders
Vertekend demografisch profiel
Daders: mannelijk, en
Lokaal nieuws: jong, en behoort tot een etnische minderheid
Nationaal nieuws: gemiddeld hogere leeftijd en status
Slachtoffers: blank, jong, vrouwelijk, hoge SES
Focus op jeugdcriminaliteit
Succesgraad politie overschat
Misdrijven als afzonderlijke incidenten met individuele oorzaken
Gevolgen misdrijven zeer ernstig en zichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Oorzaken van mediarepresentaties van criminaliteit

A

Twee theorieën om “newsmaking process” uit te leggen
“Crime news as hegemony in action” vs. “Crime news as cultural conflict”
Journalist als ‘gatekeeper’
“Agendasetting” & “framing” (zie cursus!)
Juridische, economische, technologische en organisatorische aspecten
Competitie en digitalisering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Nieuwswaardigheid chibnal 1977

A

(uitkomst staat al vast, gaat er van uit dat media altijd belangen van sterken in samenleving bevestigen)
Immediacy
Dramatisation
Personalisation
Simplification
Titillation
Conventionalism
Structured access
Novelty

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

moderne nieuwswaarden
jewkes 2015

A

(newsmaking wordt als interactie gezien, maar gaat er ook van uit dat bepaalde belangen oververtegenwoordiging krijgen)

threshold
Geweld of conflict
Visueel spektakel of grafische beelden
Celebrity or high-status persons
Individualism
Seks
Conservative ideology and political diversion
Predictability
Risk
Proximity
Children

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Massamedia kunnen criminaliteit veroorzaken o.a. door

A

Labeling
“Moral panics”
Opwekken imitatiedrang
Opwinding via seksuele of gewelddadige scènes
Desensibilisatie
Verheerlijking daderschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vele studies over verband TV-kijken/gaming en geweld

A

Meestal wordt geen sterk verband aangetroffen + In welke richting gaat het verband?
“For some children, under some conditions, some television is harmful” (Schramm et al., 1961, p. 11)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

immediacy nabijheid

A

dat het gaat om dringende kwestie in de maatschappij. Dus over specifieke gebeurtenissen inplaats van processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

dramatisation

A

dramatische gebeurtenissen hebben hogere nieuwswaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

personalisation

A

gaat vaak over beroemde mensen, makkelijker om met hun te identificeren dan met een onbekend iemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

simplification

A

proberen samenvatting te geven van gebeurtenissen. graag zwart wit verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

titilation,

A

prikkeling, willen graag geprikkeld worden door het verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Conventionalism

A

dingen die de ideeen over de samenleving bevestigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

strucutred access

A

beroep op officiele bronnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

novelty

A

moet elke keer iets nieuws gepubliceerd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

risk

A

kwetsbaarheid en angst op voorgrond treedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

proximity

A

nabijheid. culturele, geografische nabijheid. geven meer aandacht over lokale feiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

labeling

A

media kan labelen met etiketten, daden bestempelen, kranten uitvoerig rapporteren over jongeren en kunnen hun criminele identiteit bij hun plakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

moral panics

A

morele paniek, de angst die door media gecreëerd is door ontwikkelingen van vluchtelingen. Maatschappelijke angstreacties
Omstandigheid, gebeurtenis, persoon of groep personen wordt ervaren als bedreiging voor waarden en belangen van samenleving, niet in verhouding met ernst, risico of schade
Rol van de media in creëren van moral panics: casus ‘Mods’ en ‘Rockers’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

cultivatietheorie

A

Living with Television: The Violence Profile (Gerbner & Gross, 1976)
Hypothese: Herhaaldelijke blootstelling aan televisieboodschappen heeft invloed op wereldbeeld kijkers
de invloed van de media is ‘cumulatief’, en zal in de loop van de tijd bij individuen een bepaald wereldbeeld ‘cultiveren’.
Zwaardere kijkers (> 4u/dag) -> ‘televisiewerkelijkheid.
Gevolgen voor inschattingen:
Mispercepties over prevalentie van bepaalde misdrijven
Eerste orde cultivatie-effect
Gevolgen voor meningen en attitudes (“mean world syndrome”):
Tweede orde cultivatie-effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

eerste orde cultivatieffect

A

hebben impact op inschattingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

tweede orde cultivatieeffect

A

invloed op meningen en attitudes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

mean world syndrome

A

door het kijken van vele media dat zij niet mensen om hun heen moeten vert0ruwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Rol van de media in creëren van moral panics: casus ‘Mods’ en ‘Rockers

A

Overdreven rapporteren over ernst en hoeveelheid van gebeurtenissen
Voorspelling van nog meer incidenten met nog ergere gevolgen
Associatie van symbolen van deze jeugdbendes met delinquentie
Ontstaan van maatschappelijke angstreactie op jeugdbendes
Rol van beleidsmakers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

‘Positieve’ relatie tussen criminaliteit en media

A

Positieve gevolgen voor gedrag:
Campagne ‘Rijden onder invloed’
Media ter preventie van zelfmoord
Bewustmaking rond maatschappelijke thema’s

Positieve gevolgen voor percepties en attitudes: media als tool om gebeurtenissen te kaderen en te nuanceren:
Zeldzaamheid van feiten benadrukken
Macro-sociologische context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

conclusie media

A

Criminaliteit komt disproportioneel veel voor in de media
Zeer nieuwswaardig onderwerp
Inhoudsanalyse is meest gebruikte methode om mediarepresentaties van criminaliteit te analyseren
Media geven geen realistische weergave van criminaliteit
Mediarepresentaties hebben invloed op hoe wij werkelijkheid zien
Cultivatietheorie van Gerbner is belangrijkste denkkader
Criminogene invloed op gedrag is minder duidelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Criminaliteit

A

plegen van strafbare feiten
~ tijd- en ruimtebepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Jeugddelinquentie

A

~ criminaliteit door minderjarigen
~ (door jongvolwassenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

MOF

A

~ als misdrijf omschreven feit (nu: jeugddelict)
~ jeugddelinquentierecht (!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

VOS

A

~ verontrustende situatie
~ vroegere POS: problematische opvoedingssituatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Twee soorten bronnen om (jeugd)delinquentie te meten

A

Officiële statistieken
Politie
Jeugdparket
Jeugdrechtbank
Uitvoering van maatregelen

Zelfgerapporteerde criminaliteit
Slachtofferenquêtes
Zelfrapportagestudies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Politiestatistieken Federale Politie

A

http://www.stat.policefederale.be/criminaliteitsstatistieken/
Vanaf 2000 betrouwbare politiestatistieken
Sedert kort (2017) onderscheid tussen minderjarige en meerderjarige verdachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Gerechtelijke cijfers: jeugdparket

A

Proces-verbaal door politie opgemaakt
‘Vermoedelijke’ feiten en ‘verdachte’ minderjarigen
Goede en betrouwbare cijfers sinds 2010; jaarlijkse publicatie van statistieken van de jeugdparketten op http://www.om-mp.be/stat/jeu/

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Gerechtelijke cijfers: jeugdrechtbank

A

Zaken die vervolgd en berecht worden
Geen statistieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Enkele voorlopige conclusies jeugddelinquentie

A

Globaal gezien daling geregistreerde jeugddelicten tussen 2010 en 2020 (vnl. 2010-2015)

2020 uitzonderlijk jaar: corona-inbreuken!

Betrokkenheid bij criminaliteit stijgt tijdens adolescentie en piekt op 16-18 jaar (‘age-crime curve’)

Meerderheid door jongens (+/- 75%)

Kleine groep jongeren pleegt veel criminele feiten (‘veelplegers’), grote groep jongeren gekend voor slechts 1 feit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Conclusies op basis van officiële statistieken
jeugddelinquentie

A

Daling voor de meeste feiten in afgelopen 10 jaar (eigendomsdelicten in het bijzonder)
Jeugdcriminaliteit wordt niet ernstiger of gewelddadiger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Beperkingen Conclusies op basis van officiële statistieken
jeugddelinquentie

A

Beeld van de zaken waarmee politie en justitie in aanraking komen (selectie)
Aangifte- en meldingsbereidheid
Registratie-effecten bij de politie: werklast, prioriteiten…
≠ ‘werkelijke’ criminaliteit (dark number)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

voordelen Zelfgerapporteerde criminaliteit

A

Gedeeltelijk zicht op het dark number
Nieuwe trends (vb. verschuiving naar online criminaliteit)
Ook bevraging van andere zaken mogelijk (vb. gezinssituatie, relatie met ouders etc.).
Kan gebruikt worden om criminologische theorieën te testen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Conclusies op basis van zelfrapportage

A

Overeenkomst met officiële statistieken:
Geen stijging, wel (lichte) daling of status quo voor de meeste feiten
Leeftijdsgebonden karakter van criminaliteit

Verschuiving naar online vormen van criminaliteit:
Ook hier beperkingen
Steekproef…
Zelfrapportage
subjectieve perceptie
sociale wenselijkheid / geheugen effecten
weinig zicht op de ernst van de feiten
≠ ‘werkelijke’ criminaliteit (dark number)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Travis Hirschi: sociale bindingstheorie

A

Vertrekpunt: iedereen komt wel eens in de verleiding om iets fout te doen…

Vraag: … maar waarom plegen veel jongeren dan toch GEEN delinquentie ?

Antwoord: omdat ze goede sociale bindingen hebben (4 elementen)
Attachment
Commitment
Involvement
Moral belief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Jack Katz: de verleidingen van criminaliteit

A

Vaststelling: criminologen focussen teveel op achtergrondfactoren (vb. slechte bindingen met ouders, slechte buurt etc.) ~ push factoren

Vraag: wat vinden mensen nu zo aantrekkelijk/verleidelijk aan de criminaliteit zelf? ~ pull factoren

Antwoord: verschillende vormen van misdrijven hebben hun eigen ‘geneugten’

‘Thrills’ en ‘sensation seeking’… (winkeldiefstal, vandalisme,…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

conclusie jeugddelinquentie

A

Jeugddelinquentie is een leeftijdsgebonden fenomeen

Wetenschappelijke methode kan helpen om populaire ‘mythen’ over jeugddelinquentie te nuanceren, MAAR
jeugddelinquentie is zeer moeilijk te meten
de manier van (be)vragen heeft een zeer grote invloed
nood aan samenleggen van verschillende bronnen, met kennis van beperkingen en voordelen
(jeugd)criminaliteit = complex, dus ook cijfers, verklaringen en aanpak van (jeugd)criminaliteit = complex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

de trends van terrorrisme

A

Aanvallen en doden geconcentreerd in klein aantal niet-westerse landen
Na piek in 2014 (33,438 doden dat jaar)  daling tot 7142 doden in 2021
-79% tussen 2014 en 2021
Aantal aanslagen wereldwijd +17%
Vooral Sahel-regio, Aanslagen worden minder dodelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

pejoratief karakter terrorisme

A

heeft sterke negatieve connotatie, niemand wil als terrorist bestempeld worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Radicalisering’ is proces

A
  1. Radicalisme
  2. Extremisme
  3. Terrorisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

radicalisme

A

gedachtegoed; op zich niet slecht of illegaal, kan ook sociale voortuitgang bevorderen
‘radix’: ‘terugkeren naar de wortel’, een sterke drang koesteren voor verregaande sociopolitieke verandering
Meestal in context van polarisering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Extremisme

A

mentale ingesteldheid, het hebben van motieven of opvattingen in strijd met democratische beginselen en mensenrechten
+ geweld = ‘gewelddadig extremisme’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Terrorisme: de academische consensus definitie

A

Tot op de dag van vandaag geen universeel aanvaarde definitie
Schmid & Jongman (1988) kwamen dichtste bij ‘consensus’
Herziening in 2012
““Terrorism is an anxiety-inspiring method of repeated violent action, employed by (semi-) clandestine individual, group, or state actors, for idiosyncratic, criminal, or political reasons, whereby – in contrast to assassination – the direct targets of violence are not the main targets. The immediate human victims of violence are generally chosen randomly (targets of opportunity) or selectively (representative or symbolic targets) from a target population, and serve as message generators. Threat- and violence-based communication processes between terrorist (organization), (imperiled) victims, and main targets are used to manipulate the main target (audience(s)), turning it into a target of terror, a target of demands, or a target of attention, depending on whether intimidation, coercion, or propaganda is primarily sought.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Een goede definitie van Radicalisering (Schmid, 2013)

A

Een individueel of collectief (groeps)proces waarbij, meestal in een situatie van politieke polarisatie, normale praktijken van dialoog, compromis en tolerantie tussen politieke actoren en groepen met uiteenlopende belangen, door één of beide partijen in een conflict dyade in de steek worden gelaten, ten gunste van een groeiende inzet voor confronterende conflicttactieken:
Gebruik van (geweldloze) druk en dwang.
Verschillende vormen van politiek geweld, andere dan terrorisme of
Handelingen van gewelddadig extremisme in de vorm van terrorisme en oorlogsmisdaden

Niet alleen individuen, maar ook staten kunnen radicaliseren!
Geen inherente link met de islam of religie in het algemeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Oud terrorisme

A

Uitgevoerd door herkenbare organisaties
Gericht op specifieke doelstellingen
Focus op bepaalde landen
Geweld min of meer gelimiteerd:
Vooral dreigen met geweld + aanslagen op symbolische objecten/mensen
Vb. IRA, CCC, ETA, Rode Brigades,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

nieuw terrorisme

A

Uitgevoerd door fluïde, horizontale netwerken
Diffuse doeleinden: verwerpen levensstijl, omverwerpen maatschappelijke organisatie
Mondiale operatie
Terrorisme als eigenlijke instrument
Catastrofaal geweld
Vb. Al-Qaida, Islamitische Staat, Boko-Haram, Al Shabaab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

foreign fighters in belgie

A

Geradicaliseerden in eigen land en ‘vertrekkers’
± 500 FFTs in België
Profiel: uiteenlopend, maar grove lijnen te trekken
Relatief jong
Veelal lager geschoold
Meerderheid heeft Belgische nationaliteit met migrantenachtergrond
Meesten zijn tweede generatie moslims
Hadden veelal geen/geringe band met de moslimgemeenschap
>40% was als betrokken in criminele activiteiten
In Nov. 2017, ± 125 teruggekeerd ± 140 nog actief in Midden Oosten, en ± 140 overleden
Van de actieven, velen intussen dood of gevangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Conclusie terrorisme

A

Zowel terrorisme als radicalisering zijn moeilijk definieerbaar
Terrorisme heeft als doel om door middel van geweld en angst maatschappelijke verandering te bekomen:
Directe slachtoffers zijn meestal niet het eigenlijke doelwit
Radicalisering: het omarmen van confronterende conflicttactieken, waaronder het gebruik van (geweldloze) druk en dwang, vormen van politiek geweld en terrorisme
Meer doden in Europa door separatistisch en links terrorisme in jaren ‘70 en ‘80 dan door jihadistische aanslagen
EN: veel meer terrorisme in Afghanistan, Midden-Oosten, en Afrikaanse landen dan in Europa
Hoog aantal Belgische FF, meerderheid niet gedreven door ideologische motieven
Extreemrechts terrorisme is intussen ernstige dreiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

problemne kwantitatief crimi onderzoek

A

verborgen populaties (je maakt dan conclusies op een klein deel van de populatie die je hebt gekregen in je studie), dark number, scheve verdeling van criminaliteit (heel veel mensen plegen geen delicten, en heel weinig mensen plegen heel veel delicten), ethische belemmeringen(vaak onethisch, gebruikt vaak bedreigende vraagstelligen), afhankelijkheid van overheid,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

dark number

A

niet door politie geregeistreerde crimi, 100 procent min procent van aangifte = dark number

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

reden dark number

A

iet alle delicten gemeld bij politie, niet alle gemelde dleicten geregeistreerd door politie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

grey number

A

gemelde maar niet door politie geregistreerde crimi. melding procent - aangift procent = grey number

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

beleidsgericht

A

vraagstelling gaat uit van overhied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

fundamenteel

A

vraagstelling komt uit wetenschappelijk dispositief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

kwantitatief onderzoek

A

gebaseerd op positivisme, statistisch te onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

kenmerken van positiivsitisch onderzoek

A

empirisme, determinisme/probalisme, reductionisme, wetenschappelijke methode, wetenschappelijke theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

empirisme

A

filosofie over hoe doe ik onderzoek. uitgangspunt: kennis steunt op ervaring van externe wereld die obejctief meetbaar is.//Fysische realiteit die onderzocht kan worden

Ervaring is bron van kennis:
kennis wordt verworven door zintuiglijke waarneming, observatie en proefondervindelijke ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

kritiek op positivisme

A

objectiviteit is niet haalbaar, en zoeken naar algemene wetmatigheden is niet toepasbaar op mensen. daarom meer geneigd om naar kwalitatief onderzoek te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

rationalisme

A

Ware kennis via logisch denken en redeneren
Intern organiserend principe om waarnemingen te ordenen en interpreteren.//Fysische realiteit die onderzocht kan worden

Werkelijkheid is opgebouwd volgens natuurwetten.
Rede en logica zijn bron van kennis: kennis wordt verworven door logisch redeneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Constructivisme/interpretivisme

A

Wetenschappelijke concepten zijn sociale en culturele constructies
Kennis is product van historische en sociale processen//Verschillende visies op realiteit

Realiteit is subjectief: beeld bepaald door menselijke en sociale interacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

redenering rationalisme

A

wereld wordt gededuceerd vanuit acioma’s en wiskunde, vanuit natuurwetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

locus van kennis en redenering empirisme

A

kennis is a posteriori, mens is tabula rasa bij geboorte en determinisme. Wereld wordt geïnduceerd vanuit (zintuigelijke) ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

locus van kennis en redenering sociaal consturctivisme

A

Kennisvergaring via begrip van interacties
Agency, vrije wil: mensen bepalen hun eigen acties
Kennisvergaring via ontwikkelen van begrip vanuit interacties, vooral inductief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

determinisme

A

verleden bepaalt heden; gedragingen moeten worden verklaard door voorafgaande gebeurtenissen of factoren
Causaliteit is centraal begrip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

4 voorwaarden voor causaliteit

A

Constant samengaan van twee gebeurtenissen (moet altijd samen gaan, niet sommige momenten wel sommige momenten niet)
Contiguïteit (zelfde plaats)
Antecedentie (oorzaak dient vooraf te gaan aan gevolg)
Uitsluiten van andere oorzaken (er is geen andere oorzaak dan de bedachte oorzaak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

kritiek op determinisme

A

Methodologisch: onmogelijk om aan alle voorwaarden voor causaliteit te voldoen

Wetenschapsfilosofisch
Causaliteit is geen objectief kenmerk van externe werkelijkheid, maar filosofisch construct
Geen ruimte voor vrije wil
Probabilisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

reductionisme

A

geobserveerde fenomenen kunnen worden herleid tot beperkt aantal verklarende factoren

Verschillende soorten reducties
Metafysisch
Materieel/biologisch
Temporeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

probalisme

A

gevolgen zullen meestal voorkomen wanneer oorzaken aanwezig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

wetenschappelijke methode3

A

Objectieve waarneming
Gecontroleerde waarneming
Publieke controle
Wiskunde en statistiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

beperkingen van wetenschappelijke methode

A

Onmogelijke eisen
Op zichzelf onvoldoende en ondergeschikt aan theorie
Laat niet toe om complexe menselijke relaties en fenomenen te beschrijven
Wetenschap is menselijke onderneming, geen monolithisch systeem
Constructivisme: mensen niet gedetermineerd door natuurwetten en -krachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

wetenschappelijke theorie

A

Nodig om plausibele verklaringen voor werkelijkheid aan te dragen

Positivistische definitie:
“Theorie bestaat uit concepten die via expliciet geformuleerde verbanden en uitspraken over causaliteit met elkaar verbonden worden en waarbij nodige kennis beschikbaar is om deze verbanden te verklaren”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

3 soorten doelen onderzoek

A

Theoretisch onderzoek
Handelingsonderzoek/praktijkonderzoek
Leeronderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

soorten onderzoeksvragen

A

Beschrijvend, verkennend of verklarend/toetsend

Fundamenteel of praktijkgericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

theorie

A

bestaat uit concepten die via expliciet geformuleerde verbanden en uitspraken over causaliteit met elkaar verbonden worden en waarbij nodige kennis beschikbaar is om deze verbanden te verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

concepten

A

zijn abstracte begrippen, die weliswaar verwijzen naar werkelijkheid, doch op zichzelf niet grijpbaar noch meetbaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

twee soorten definities van concepten

A

Conceptuele definitie:
Operationele definitie:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Conceptuele definitie:

A

definitie in termen van andere concepten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Operationele definitie:

A

maakt duidelijk hoe betrokken concept kan worden gemeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

variabelen

A

zijn geoperationaliseerde concepten die verschillende meetwaarden kunnen aannemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Storende variabelen:

A

variabelen die invloed hebben op relatie tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

meetniveaus

A

ratio interval ordinaal nominaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

hypothesen

A

zijn specifieke stellingen betreffende (causale) relatie tussen twee of meer concepten, afgeleid uit theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Drie soorten hypothesen

A

Onderzoekshypothese: stelling die relatie tussen concepten weergeeft
Nulhypothese: stelling die relatie tussen concepten ontkent
Alternatieve hypothese: onderzoekshypothese die voorlopig aanvaard wordt na verwerping nulhypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Popperiaans falsificationisme

A

wetenschappers moeten niet streven naar verificatie van onderzoekshypothese, maar wel naar falsificatie van nulhypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Onderzoekseenheden kunnen zich op drie (aggregatie)niveaus bevinden

A

Microniveau: personen, gebeurtenissen
Mesoniveau: buurten, steden
Macroniveau: landen, samenlevingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Theoretische en empirische onderzoekseenheden dienen samen te vallen

A

Ecologische fout:
Atomistische fout:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Ecologische fout:

A

theoretische onderzoekseenheden op lager niveau dan empirische onderzoekseenheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Atomistische fout:

A

theoretische onderzoekseenheden op hoger niveau dan empirische onderzoekseenheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

kwaliteit van kwantitatief onderzoek

A

betrouwbaarheid & valididteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

betrouwbaarheid

A

mate waarin metingen vrij zijn van toevalsfouten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Validiteit

A

Inhoudsvaliditeit van metingen:
Interne validiteit van methode:
Externe validiteit van methode:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Inhoudsvaliditeit van metingen:

A

mate waarin instrument alle aspecten van concept vat en meet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Interne validiteit van methode:

A

mate waarin oorzaak-gevolg relatie overtuigend wordt aangetoond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Externe validiteit van methode:

A

mate waarin resultaten van steekproef naar populatie veralgemeend kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Externe validiteit van methode:

A

mate waarin resultaten van steekproef naar populatie veralgemeend kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

conclusie wetenshappelijk onderzoek

A

Verschillende aspecten bemoeilijken criminologisch onderzoek
Verborgen populaties, dark number, scheve verdeling van criminaliteit, ethische belemmeringen en afhankelijkheid van overheid
Naïef positivisme vertrekt van uitgangspunten waaraan geen onderzoek kan voldoen
Empirisme, determinisme, reductionisme, wetenschappelijke methode en wetenschappelijke theorie
Huidig kwantitatief onderzoek blijft geïnspireerd op deze uitgangspunten, maar wel in afgezwakte vorm
Kwantitatief onderzoek gebruikt eigen jargon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

ideologische religieuze oorzaken terrorisme

A

Bij de huidige FF’ers waarschijnlijk beperkt
Niet religie an sich, maar grieven staan centraal
Nadruk op jihadi-radicalisering door de media, terecht?
Intussen wordt extreemrechts terrorisme een grotere dreiging in VS en Europa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

conclusie terrorisme

A

Zowel terrorisme als radicalisering zijn moeilijk definieerbaar
Terrorisme heeft als doel om door middel van geweld en angst maatschappelijke verandering te bekomen:
Directe slachtoffers zijn meestal niet het eigenlijke doelwit
Radicalisering: het omarmen van confronterende conflicttactieken, waaronder het gebruik van (geweldloze) druk en dwang, vormen van politiek geweld en terrorisme
Meer doden in Europa door separatistisch en links terrorisme in jaren ‘70 en ‘80 dan door jihadistische aanslagen
EN: veel meer terrorisme in Afghanistan, Midden-Oosten, en Afrikaanse landen dan in Europa
Hoog aantal Belgische FF, meerderheid niet gedreven door ideologische motieven
Extreemrechts terrorisme is intussen ernstige dreiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Algemene conclusie Deel I

A

Gewone criminaliteit is meeste zichtbare vorm van criminaliteit
Politiestatistieken geven maar een gedeeltelijk beeld
Substantiële daling in westerse landen sinds 1990, in België sinds 2012, maar groei van geweldcriminaliteit
Georganiseerde misdaad: organisaties of activiteiten?
In België vooral criminele activiteiten
Organisatiecriminaliteit heeft grote relevantie en zware kosten
Strafrecht speelt maar kleine rol bij controle ervan
Jeugdcriminaliteit krijgt veel aandacht in de media, maar is niet gestegen
Terrorisme en radicalisering: ambigue begrippen, meest ernstige gevallen buiten EU
Veel FTF uit België, Islamisme minder relevant dan gedacht
Media geven geen objectief beeld van criminaliteit
Geweldcriminaliteit is sterk oververtegenwoordigd
Algemene conclusie Deel I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

kritiek op kwantitatief onderzoek

A

Geen diepgang of betekenisverlening
Vaak louter berekenen van onderlinge (cor)relaties tussen reeksen variabelen
Veralgemening bevindingen (?)
Eisen objectiviteit en neutraliteit (?)
Perspectief van verdrukten in samenleving afwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

wat is kwalitatief onderzoek

A

Interpreterende, naturalistische benadering
Het begrijpen, interpreteren van een fenomeen/situatie/standpunt van de participant,
In de diepte
In de natuurlijke, alledaagse setting
Verschillende vormen mogelijk, vb. gevalsstudie, biografie, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

biografisch onderzoek

A

“Studied use and collection of life documents that describe turning-points in an individual’s life” (Denzin, 1994)
Varianten (klassieke versus interpretatieve)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

types biografisch onderzoek

A

biuografie/levensgeschiedenis, autobiografie, verbale geschiedenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

fenomenologisch onderzoek

A

Structures of consciousness in human experience
Begrijpen van subjectieve betekenissen, ‘geleefde ervaringen’, en perspectieven van participanten
Introspectie, gespreks- en gedragsanalyse, nieuwe methoden
Essence
vb: Garfinkel’s ‘breaching experiments’ om komaf te maken met ‘natural attitude’ (Schutz). Afdingen bij prijzen in supermarkt – ouders als vreemden behandelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

grounded theory

A

Onderzoeker moet zijn theorie ‘gronden’ in data in het veld
Geen kant-en-klare theorie als vertrekpunt, maar theorie wel als einddoel
Vertrekpunt zijn observaties in reële levensomstandigheden
Ontwikkelen van concepten door systematische codering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

etnografie

A

Beschrijving en interpretatie van sociale groep of sociaal systeem, gebaseerd op observatie van gedragspatronen, taal, en gewoonten van die bepaalde groep of gemeenschap
Participerende observatie: veldwerk
Nood aan goede gate-keepers; goede informanten; reciprociteit; eerlijkheid en bewustzijn van reactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

casestudy

A

Langdurige exploratie van casus of meerdere casussen (gebeurtenis, instelling …) via diepgaande en gedetailleerde dataverzameling aan de hand van verschillende methodes
Single case study
Collectieve case study
Intrinsieke case study
Instrumentele case study
Vaak (partiële) overlap met andere kwalitatieve onderzoeksmethodes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

actie-onderzoek

A

Uitlokken en sturen van (toekomstige) ontwikkelingen in praktijk en beleid
INDIEN effecten van wijzigingen onderwerp van observatie: “iteratief proces”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

kwaliteitscriteria kwalitatief onderzoek

A

credibility, transferability, dependability, confirmability, theoretische veralgemening, triangulatie, saturatie, belang van politieke praxis/sociale bezorgdheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

credibiity

A

overeenstemming constructen deelnemers en die van onderzoekers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

Transferability =

A

transfer van constructen van context A naar context B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Dependability

A

nauwkeurigheid van dataverzameling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Confirmability

A

“objectiviteit,” de band tussen data en hun bronnen is duidelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

conclusie kwalitatief onderzoek

A

Kwalitatief onderzoek is interpreterende, naturalistische benadering van onderzoeksproblemen, die probeert de wereld vanuit perspectief van onderzochten te begrijpen
Meerdere methoden binnen kwalitatief onderzoek
Vb. biografie, fenomenologie, grounded theory, etnografie, gevalsstudie, actie-onderzoek)
Kwantitatief en kwalitatief onderzoek verschillen in termen van onderliggende paradigmata, waardenkeuzes, onderzoeksobjecten, methodes en eindproducten
MAAR: ze zijn eigenlijk twee polen op eenzelfde continuüm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

meten van criminaliteit

A

“Criminografie”
Meting aan hand van officiële cijfers: ‘Realistisch’ of ‘institutioneel standpunt’ vs. ‘legalistisch standpunt’
Alternatieve metingen (los van overheidsinmenging): surveymethodes:
Zelfrapportages (self-reports)
Slachtofferenquêtes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

frequenties

A

absolute criminaliteitscijfers. geen context, moeilijk vergelijkbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

prevalentie=

A

voorkomen. de porportie van totale aantal gevallen van een fenomeen in een populatie. (aantal personen drager van bepaald kenmerk in bepaalde tijdspanne (kenmerk A)) x (in functie van het aantal subjecten in de onderzoekspopulatie (100.000))/(aantal personen binnen populatie_

132
Q

criminaliteitsgraad

A

het aantal criminele feiten binnen een populatie en binnen een bepaalde tijdsperiode als de criminaliteitsgraad
In essentie: berekening prevalentie = criminaliteitsgraad als prevalentie toegepast op het voorkomen van misdrijffenomenen

(aantal gepleegde delicten x 100.000)/(aantal personen binnne populatie)

133
Q

Trend

A

vergelijking criminaliteitscijfers over tijd
Stijging of daling
Verschil berekenen tussen oude en nieuwe waarden
((nieuwe waarde – oude waarde)/oude waarde) en dan al dan niet uitkomst*100 voor %

134
Q

Criminaliteitsindex

A

: gewogen graad met delicten die eerder ernstig zijn
Relatief risico

135
Q

Politiestatistieken: ontwikkeling in België

A

Vóór 1994 geen goede politiestatistieken
Vanaf 1994: Geïntegreerde, interpolitionele criminaliteitsstatistiek (GICS)
Ten volle functioneel vanaf 1997
Maar integratie doorheen het strafrechtsbedelingsapparaat nog niet bereikt!
Problemen met cijfers 2001-2002
Sinds 2006: Politiële criminaliteitsstatistiek (PCS)

136
Q

problemen met politiestatistieken

A

Registratie afhankelijk van verschillende factoren
Officiële definities van criminaliteit
Waarneming/kennis
Aangifte (melding)
Registratiebereidheid van politie
Juiste ‘vatting’

137
Q

politiestatistieken internatonaal:

A

Interpol
Internationale vergelijkingen m.b.t. beperkt aantal feiten
European Sourcebook of Crime and Criminal Justice Statistics
Criminaliteitsstatistieken, doch eveneens cijfers over politie, aantallen veroordelingen, straffen en slachtofferschap, maar gepubliceerd met grote vertraging
Eurostat
Criminaliteitsstatistieken en cijfers over politie, onregelmatig gepubliceerd

138
Q

problemen internationale vergelijkingen polititstatistieken

A

Verschillen kunnen gevolg zijn van …
reële verschillen in criminaliteit,
maar ook van verschillen tussen landen op volgende vlakken
Definiëringen en nomenclatuur
Aangiftebereidheid, pakkans
Wetgeving en organisatie van strafrechtsbedeling
Dataverzameling en –verwerking

139
Q

conclusie problemen internationale vergelijkingen polititstatistieken

A

Internationale statistieken bij voorkeur uit European Sourcebook (gestandaardiseerde nomenclatuur)
Internationale statistieken enkel voor trend- en distributive comparisons, niet voor level comparisons

140
Q

self-reports

A

Ontstaan in VS, Later overgewaaid naar andere landen (Bv. JOP-monitor in België. International Self-Reported Delinquency Survey is momenteel grootste zelfrapportage-onderzoek

141
Q

International Self-Reported Delinquency Survey is momenteel grootste zelfrapportage-onderzoek

A

Frequentie
Omstandigheden: groep, pleegplaats, slachtoffer
Sociale reacties (betrapping, school, ouders…)
Sociale en demografische kenmerken
Constructen uit bindingentheorie

142
Q

Zelfrapportages: bevindingen

A

Delinquentie meer verspreid dan algemeen gedacht
L-vormige verdeling van criminaliteit
Relatie tussen frequentie en ernst
Age-crime curve
Verschillen tussen jongens en meisjes
Onduidelijke relatie tussen delinquentie en sociale klasse

143
Q

Zelfrapportages: toegevoegde waarde

A

Meer correcte visie op criminaliteit
Vb. minder grote verschillen naar sociale klasse, sekse…
Verandering in criminologische paradigmata
Van traditionele paradigmata naar labeling en radicale paradigmata
Van etiologie naar studie van instellingen en definiëringsprocessen
Parallelle maat voor criminaliteit (?)
Hulp bij theorie-toetsend onderzoek
Evaluatie van beleid

144
Q

zelfrapportages beperkingen

A

Beperkte doelgroepen
Beperkt op vlak van bevraagde criminaliteitsvormen
Weinig onderlinge vergelijkbaarheid
Moeilijke vergelijkbaarheid tussen zelfrapportages en officiële statistieken
Lage betrouwbaarheid en validiteit

145
Q

Slachtofferenquêtes

A

Vanaf 1960 in VS
Internationale slachtofferenquêtes: ICVS (www.rechten.uvt.nl/icvs/)
België: Veiligheidsmonitor (www.fedpol.be)
Kleinschalige enquêtes ter evaluatie van beleid in specifieke zones en op specifieke groepen
Verruiming van inhoud van slachtofferenquêtes
Naast slachtofferschap ook angstgevoelens, inschatting buurtproblemen, tevredenheid met politie en justitie …

146
Q

Slachtofferenquêtes: internationaalInternational Crime and Victimization Survey (ICVS)

A

Tussen 1989 en 2010 ICVS en in 2004 EU ISC (EU Crime and Safety Survey)
Telefonische bevraging van 11 delicten, waaronder delicten tegen huishouden en persoon
Sinds 1992 ook gebruikersfraude en corruptie; appreciatie ernst delicten
Tot op heden: zes bevragingsrondes (1989-1992-1996-2000-2004/05-2010)
Onzeker of ICVS verder gefinancierd zal worden

147
Q

Resultaten slachtofferschap 2004-2005

A

Gemiddeld 16% van bevraagden is laatste jaar slachtoffer geworden van minstens één van bevraagde misdrijven
Slachtoffergraad in steden in ontwikkelingslanden is ongeveer kwart hoger dan slachtoffergraad in steden in Westen
Diefstal van persoonlijke goederen komt vaakst voor van alle misdrijven
Bijna 2% van huishoudens was tijdens vorig jaar slachtoffer geworden van inbraak
Fietsdiefstal scoort hoog in landen waar fietsen populair is, zoals Denemarken en Nederland

148
Q

Resultaten aangiftegedrag 2004-2005

A

Afhankelijk van soort misdrijf
Autodiefstal v. seksuele incidenten
Verschilt sterk tussen landen
In België is het gemiddelde aangiftepercentage het hoogst
Ongeveer 50% van personen die aangifte doen bij politie, is tevreden over hoe politie hun zaak verder behandelt
Belgische politie ontvangt de hoogste score

149
Q

Slachtofferenquêtes: nationaalVeiligheidsmonitor

A

Inschatting dark number, informatie over onveiligheid(sgevoel) en informatie over publieke opinie over politie
Ondersteuning politioneel beleid en veiligheidsbeleid
Sinds 1997 tot 2008-09 acht keer; opnieuw gelanceerd in 2018
Momenteel loopt bevraging 2021
Twee meetniveaus
Huishouden
Persoon

150
Q

Slachtofferenquêtes: Toegevoegde waarde

A

Alternatieve maat voor criminaliteit
Beter zicht op dark number
Extra informatie over criminaliteit
vb. Kostprijs, lichamelijke verwondingen, verzekeringskosten, modus operandi delict, beleving delict …
Testen criminologische theorieën
vb. relatie levensstijl en slachtofferschap
vb. relatie daadwerkelijk victimiseringsrisico en angstgevoelens
Beleidsinstrument: meting effecten van beleidsmaatregelen

151
Q

Twee relevante delen in Veiligheidsmonitor 2018

A

Onveiligheidsgevoelens
Vragen ook over mijdingsgedrag en risico-inschatting slachtofferschap
Buurtproblemen
Slachtofferschap en aangiftegedrag
Preventie
Waardering van de werking vd politiediensten in de eigen PZ

152
Q

Veiligheidsmonitor: Mijdingsgedrag

A

Vrouwen, ouderen, lager geschoolden, en niet-beroepsactieven > mannen, jongeren, hoger geschoolden, en beroepsactieven
Grote geografische verschillen in mijdingsgedrag

153
Q

Drie soorten pijnpunten bij meting van onveiligheid

A

Ethisch-deontologisch
Inhoudelijk-conceptueel
Methodologisch

154
Q

Pijnpunt 1. Ethisch-deontologisch

A

Onveiligheid is geen ‘objectief’ probleem
Sociale problemen worden steeds vaker als veiligheidsproblemen gedefinieerd
Beleidsonderzoek, waaronder meting van onveiligheid, loopt dan ook gevaar bovenstaande te ‘legitimeren’
Gebruikte constructen moeten worden geproblematiseerd

155
Q

Pijnpunt 2. Inhoudelijk-conceptueel

A

Onderscheid nodig tussen fear of crime (angst voor criminaliteit) en concern of crime (bezorgdheid om criminaliteit)
Angst voor criminaliteit afhankelijk van veel meer dan alleen criminaliteit
Kwetsbaarheid
Slachtofferschap: direct en indirect
Fysieke en sociale omgeving: stad versus platteland
Sociaal-psychologische factoren

 ‘fear of crime-paradox’

156
Q

Pijnpunt 3. Methodologisch

A

Operationalisering: gemeten via één enkele vraag (of slechts zeer beperkt aantal vragen)
Dataverzamelingsmethode
Schriftelijk vs. telefonisch: recentheidseffect vs. antwoordverdelingseffecten
Gebruikte analysetechniek: te vaak bivariaat en beperkt tot eenvoudige statistische verwerking
»> De resultaten hangen heel sterk af van de verzamelmethode

157
Q

Methodologische beperkingen bij surveymethodes

A

De kwaliteit van een survey (v.d. surveyresultaten) valt in essentie terug op twee centrale vragen:
Werden de juiste vragen gesteld aan de juiste mensen?
Hebben de respondenten naar waarheid geantwoord?
Steekproeffouten (i.h.b. ‘dekkingsfout’)
Non-responsfouten
Meetfouten, door fouten in
Methode
Instrument
Onderzoeker
Respondent  “responsvertekeningen”

158
Q

Methodologische beperkingen bij surveymethodes: responsvertekeningen

A

Responsset vs. responsstijl
Sociaal wenselijkheid
“Satisficing”
Acquiescence (ook wel ‘agreement’ of ‘Yea-saying’)
Cognitieve bias
Vb. Overgeneralisering en representativiteitsheuristiek
Geheugenfouten
Vergeten
Telescoping

159
Q

Conclusie metingen van crimi

A

Prevalentie, criminaliteitsgraad, trend en index zijn belangrijke begrippen
Criminaliteit kan gemeten worden aan hand van officiële cijfers, zelfrapportages en slachtofferenquêtes
Elk van deze bronnen is nuttig, maar heeft ook beperkingen
Beste beeld verkrijg je door verschillende bronnen, inclusief informatie van kwalitatief onderzoek, te combineren
Sinds jaren ‘90 worden ook onveiligheidsgevoelens in slachtofferenquêtes bevraagd
Wel ethisch-deontologische, conceptueel-inhoudelijke en methodologische pijnpunten
Meerdere methodologische beperkingen bij alle surveymethodes

160
Q

algemene conclusie deel 2

A

Verschillende problemen bemoeilijken criminologisch onderzoek
Twee types onderzoek: kwantitatief en kwalitatief
Verschillen in termen van onderliggende paradigmata, waardenkeuzes, onderzoeksobjecten, methodes en eindproducten
MAAR: eigenlijk twee polen op eenzelfde continuüm
Criminaliteit kan gemeten worden aan hand van officiële cijfers, zelfrapportages en slachtofferenquêtes
Elk van deze bronnen is nuttig, maar heeft ook beperkingen
Recentelijk ook onderzoek rond onveiligheidsgevoelens
Ethisch-deontologische, conceptueel-inhoudelijke en methodologische pijnpunten

161
Q

beperkingen slachtofferenquetes

A

geven enkel info delicten met duidelijk geindentificeerde slachtoffers, geven info uit oogpunt slachtoffer (geen ecologische theorie toetsen), methodlogische problemen

162
Q

Cesare Beccaria

A

Grondlegger “klassieke paradigma” in criminologie (samen met Bentham)// ○ Recht tot straffen gerechtvaardigd door sociale contract

163
Q

Cesare Lombroso

A

grondlegger van crimi positivistische paradigma en italiaanse of antropologische school
§ Deed onderzoeken
§ Theorieen
§ Crimi proberen te verklaren
§ Natuurwetenschappelijke methode binnen de studie van crimi
§ Biologische factoren als oorzaak van crimi
§ Grondlegger van criminologie als wetenschappelijke discipline.

164
Q

Het klassieke paradigma in de criminologie

A

Kritiek op het oude strafsysteem en voorstel van nieuwe rationeel strafsysteem
Gebaseerd op assumptie van rationele actor
“Voor deze hervormers was het misdaadvraagstuk in de eerste plaats het strafvraagstuk” (Cohen, 1973, p. 3)
Inspiratiebron voor de Franse/Europese strafrechtswetboeken na Franse revolutie
Veel aandacht voor normatieve kwesties, geen empirisch onderzoek
Heropleving van rationele actor-model vanaf 1980

165
Q

Beccaria’s Dei Delitti e delle Pene (1764)

A

‘Recht tot straffen’ gerechtvaardigd door sociale contract
Utilitarisme
Rationalisme
Hedonisme (proberen plezier te maximaliseren)
Grondslag van klassieke denken en introductie principes (moderne) strafrecht (legaliteitsbeginsel, proportionaliteitsbeginsel, gelijkheidsbeginsel, publiciteitsbeginsel, personaliteitsbeginsel, subsidiariteitsbeginsel

166
Q

Beccaria en preventie:“voorkomen is beter dan genezen”

A

Nood aan duidelijke wetten
Nood aan sociale gelijkheid in de wetten
Angst voor de wet boven angst voor elkaar
Ga onwetendheid tegen: meer kennis = minder slachtofferschap
Nood aan genoeg bekwame en eerlijke magistraten
Beloon goed gedrag
Nood aan vorming/opleiding van burgers

167
Q

Evaluatie Beccaria

A

Zijn ideeën waren toen echt revolutionair
Vele principes nog steeds terug te vinden in ons strafwetboek
MAAR: ook invloed van “nieuwe richting” (Lombroso via Ferri, von Liszt, en Prins)
Beccaria deed geen empirisch onderzoek

168
Q

Jeremy Bentham

A

Leerling van Beccaria, gelijkaardige ideeën
Belangrijk utilitaristisch denker
Wet niet om moraliteit te garanderen, maar om schade te verminderen
Vandaag beroemd voor “inspectiehuis”/Panopticon

169
Q

Positivisme in de criminologie, Begonnen met Lombroso en gebaseerd op een aantal veronderstellingen:

A

Toepassing van natuurwetenschappelijke methodes op criminaliteit
“Theorie-neutrale” feiten
Hard onderscheid feiten en waarden, en tussen wetenschap en normatieve theorie
Focus on (criminaliteits-)oorzaken, determinisme
Focus op “natuurlijke”/gewone misdrijven

170
Q

Ontstaan van het positivisme

A

19e eeuw: Industriële revolutie, wetenschappelijke ontwikkelingen, eerste empirische onderzoeken (cfr. Quetelet)  Verandering van denken en resulterend ontstaan nieuw paradigma
Vroege voorloper: Quetelet
Analyse eerste Franse nationale criminaliteitsstatistieken Assumpties klassieke denken op een helling
Niet alleen beschrijven, ook verklaren

171
Q

Naast “geboren misdadigers”, drie hoofdcategorieën:

A

Passionele misdadigers
Geestesgestoorde misdadigers
Gelegenheidsmisdadigers

172
Q

Lombroso’s beleidsaanbevelingen

A

Kritiek op klassieke strafrechtsbedeling, harde maatregelen voor geboren misdadigers
Gevaarlijkheid van dader moet maatstaf zijn voor bepaling van straf
Doodstraf, preventieve internering, opsluiting. Meer moderne preventieve maatregelen

173
Q

Meer moderne preventieve maatregelen
lombroso

A

Versterking (liberale) economie
Verkleining kloof tussen arm en rijk
Invoering volstrekte politieke vrijheid
Modernisering personen- en familierecht
Modernisering politiewezen

174
Q

Evaluatie Lombroso en Italiaanse school

A

Lombroso’s bio-antropologische theorie tot 1920-1930, nadien in diskrediet geraakt
Lombroso’s zoektocht naar criminaliteitsoorzaken had grote impact op criminologie
Veel beleidsaanbevelingen gevaarlijk
Lombroso’s methodologische benadering verdient respect
Aanzienlijke invloed op beleid in Italië en elders, MAAR beperkte institutionalisering van criminologie in Italië

175
Q

Franse “school”: eerste antwoord op Italiaanse positivisten

A

”: WEL gemeenschappelijke nadruk op sociale factoren (cfr. ‘sociologische’ of ‘milieu-school’)
Hoofdvertegenwoordigers
Alexandre Lacassagne
Gabriel Tarde
Emile Durkheim (met grote afstand)

176
Q

Emile Durkheim

A

Grondlegger sociologie en sociologischepositivistische benadering binnen de criminologie
Revolutionaire visie op criminaliteit
Gedraging is crimineel omdat zij harde kern van collectieve bewustzijn raakt
Criminaliteit is dus vooral kwestie van maatschappelijke definitie
Straf is passionele reactie op inbreuk op regels van het collectieve bewustzijn
Elke samenleving krijgt criminaliteit die zij verdient
Criminaliteit is normaal, noodzakelijk, en onvermijdelijk
Criminaliteit kan ook nuttig zijn, tenminste wanneer het wordt bestraft

177
Q

De la division du travail social (1893)

A

Mechanische solidariteit versus organische solidariteit
Primitieve samenlevingen vs. complexe samenlevingen
Snelle veranderingen kunnen “etat d’anomie” veroorzaken en solidariteit verstoren

178
Q

Le suicide (1897)

A

Zelfs zelfmoord is “sociaal feit”
Zelfmoorden hangen samen met maatschappelijke solidariteit
Toename van egoïstische en anomische zelfmoorden als indicator van anomie

179
Q

Evaluatie Durkheim en andere Franse positivisten

A

Durkheim is grondlegger van moderne sociologie
Aanzet voor meerdere criminologische theorieën
Chicago School: idee van criminaliteit als sociaal feit
Anomie- en straintheorieën
Labelingtheorieën: criminaliteit als maatschappelijke definitie
Hedendaagse theorieën van bestraffing
Imitatietheorie van Tarde inspiratiebron voor Differentiële Associatie theorie van Sutherland
Geen empirisch bewijs voor enkele thesen (bv. collectieve bewustzijn)
Weinig invloed op het beleid
Geen institutionalisering van criminologie in Frankrijk

180
Q

Duitstalige criminologen

A

Meerdere belangrijke figuren, maar geen “school”. Nadruk op individuele (vooral biologische, maar later ook psychologische) factoren
Doel: strafrechtssysteem efficiënter maken
Meer aandacht voor kenmerken van dader
Grotere vrijheid in straftoemeting, meer differentiatie
Gebruik van wetenschappelijke methoden in opsporing
Maar ook gevaarlijke beleidsaanbevelingen met latere nabijheid aan eugenetica

181
Q

belangrijke figuren in duitsland maar geen school

A

Franz von Liszt
Integratie van criminologie in strafrechtswetenschap
Grondlegger van ‘nieuwe richting’ van strafrecht
Hans Gross
Grondlegger van moderne criminele psychologie en moderne criminalistiek
Voerde psychologie in strafrechtspleging in, met zijn Handbuch für Untersuchungsrichter.
Adolf Lenz
Oprichter van Kriminalbiologie

182
Q

Kriminalpsychologie (Gross en Freud) gesplitst vanaf 1890

A

Met twee sporen: Psychologie van daad en dader, en van strafrecht en strafrechtspleging
en twee doelen:
Hervorming van strafrecht en zijn instellingen
Afschaffing van strafrecht en bijbehorende instellingen

183
Q

Kriminalbiologie

A

(lenz) Criminele mens gezien als ‘biologisch defect wezen’, gevaarlijke links met eugenetica

184
Q

Evaluatie eerste Duitstalige criminologen

A

Geen school, maar gemeenschappelijk nadruk op individueel factoren en gezamenlijk doel (behalve Freud): strafrechtsbedeling efficiënter maken
Veel beleidsaanbevelingen, vooral van Kriminalbiologie, waren gevaarlijk
Delegitimatie criminologie na WOII
Andere ideeën droegen wel bij tot modernisering strafrecht en strafrechtspleging
Meer aandacht voor kenmerken van dader
Grotere vrijheid in straftoemeting, meer differentiatie
Gebruik van wetenschappelijke methoden in opsporing

185
Q

conclusie ontstaan klassiek positivisme

A

Twee startpunten
Met Beccaria klassieke paradigma: criminologie nog geen wetenschappelijke discipline
Met Lombroso positivistische paradigma: begin van moderne criminologie
Klassieke en positivistische paradigma’s: verschillende ontologische en epistemologische uitgangspunten, studieobjecten, aanpak en aanbevelingen
(zie volgende slide)
Positivistische paradigma bleef dominant tot 1960 (zie volgende les)
Geschiedenis van criminologie verklaart ongelijke institutionalisering in Europa
Vroege institutionalisering in België en grote expansie vanaf 1965

186
Q

De Chicago school of sociology en haar theorie van sociale desorganisatie

A

§ Verantwoordelijk voor theorie van sociale desorganisatie
§ Criminaliteit resultaat van ‘sociale desorganisatie’ (Thomas)
□ Vermindering van de invloed van bestaande sociale gedragsregel op individuele leden fan de groep
® Gefocust op buurten en gemeenschap
® Invloedrijk concept sociologie en in de criminolige
® Nuttig om het levne te beschrijven vooral in de arme buurten
® Snelle urbanisatie -> ontstaan van de ghettos
® Urbanisatie gekoppeld aan migratie

187
Q

kritieken op sociale desorganisatietheorie

A

Zwakten in operationalisering van sociale desorganisatie
Gebruik van officiële criminaliteitsstatistieken, weinig kritische houding
Structureel determinisme
Te nauwe band tussen delinquentie en status van lagere klasse
Toepasbaar ook op impulsieve of emotionele misdrijven?

188
Q

Sociaal-ecologische theorieën na Chicago School

A

Sociaal-ecologische theorieën kenden heropleving in jaren ’80 en ‘90
Robert Sampson is sindsdien sleutelfiguur
Concept van ‘collective efficacy

189
Q

Concept van ‘collective efficacy’:

A

sociale cohesie/sociaal vertrouwen + informele sociale controle
Tegenovergestelde van sociale desorganisatie, maar bijkomende focus op ‘agency’ (eigen keuze, vrije wil)

190
Q

Sutherlands Differentiële associatietheorie

A

Crimineel gedrag = aangeleerd gedrag
Cultuur en cultuurconflict
Uitbreiding sociale desorganisatietheorie

191
Q

kritieken sutherlands differentiele associatietheorie

A

Zelfstandige theorie?
Geen aftoetsen met kwantitatief onderzoek mogelijk
Wel voorloper van sociale leertheorieën

192
Q

Mertons anomie- en straintheorie (1938)

A

Structurele (macro) theorie
Twee centrale concepten, op twee niveaus:
Macro: Anomie
Micro: Strain
Belangrijke assumptie: Doelen en aanvaardbare middelen gedefinieerd door cultuur/samenleving

193
Q

Macro: Anomie

A

Botsing idealen American Dream en de middelen om Dream te bereiken om te verklaren waarom sommige landen hoge criminaliteitscijfers hebben

194
Q

Micro: Strain

A

Spanning tussen doelen en middelen om doelen te bereiken om individuele criminaliteitscijfers te verklaren
5 manieren om erop te reageren

195
Q

kritieken mertons theorie

A

Nooit grondig empirisch getest
Sociaal determinisme, weinig aandacht voor vrije wil
Is er maar één cultuur in huidige maatschappij?
Te veel gebaseerd op officiële criminaliteitscijfers
Te veel gefocust op criminaliteit van lagere klassen
Onderschatting van sociale controle
Toepasbaar op alle criminaliteitsvormen?

196
Q

subcultuurtheorieen cohen (1955)

A

Hoofddoel voor (werkende) jongeren status, niet economisch succes
Criminele subcultuur geeft status

197
Q

Cloward en Ohlin (1960)
subcutluurtheorieen

A

Onderscheiden drie subculturen, afhankelijk van beschikbare (illegale) middelen in een buurt
Criminele subcultuur gericht op diefstal
Conflicterende subcultuur gericht op vechten
Vermijdende subcultuur gericht op drugs

198
Q

Controletheorieën: hirschi (1969): Sociale bindingen theorie

A

Assumptie: mensen zouden normaal wet overtreden om te voorzien in eigen noden DUS: Waarom pleegt iemand geen criminaliteit?
Of, Waarom conformeren mensen aan de wet?. Sociale controle over individu in de vorm van bindingen
Verzwakte of verbroken bindingen met samenleving kan leiden tot criminaliteit
Vier soorten bindingen: attachment, commitment, involvement, en belief

199
Q

Hirschi en Gottfredson (1990): zelfcontroletheorie

A

Poging tot universeel verklaringsmodel
Criminaliteit = alle gedragingen die met nastreven eigenbelang te maken hebben
“Gebrek aan zelfcontrole hoofdbron van criminaliteit”
Zelfcontrole is afhankelijk van opvoeding
Impulsiviteit, risicovol gedrag, egoïsme, temperament,…

200
Q

Kritiek op Hirschi’s sociale bindingen theorie

A

Richting causale verband tussen sociale binding en criminaliteit onduidelijk
Is criminaliteit echt een natuurlijk verschijnsel?
Theorie kan omvang en type criminaliteit niet verklaren
Vier dimensies zijn niet wederzijds uitsluitend
Geen bewijs voor involvement en belief

201
Q

Drie uitdagingen voor het positivisme sinds jaren ‘60

A

. Labelingbenadering
Afwijzing van causaliteit, focus op definities en deviantie
Interpreterende, inductieve, sociologische aanpak, constructivistisch en soms relativistisch

  1. Conflict, radicale, of kritische criminologie
    Politieke economie van criminaliteit en haar beheersing, focus op machstructuren, vaak Marxistisch
    “Political activist” en normatief: nieuwe sociale orde was einddoel
  2. Realisme, neoclassicisme
    Rationele mens, focus op opportuniteiten
    Ook normatief: kritiek op vooruitstrevend beleid, focus op rechtvaardigheid
    Heropleving van gouvernementele project&raquo_space; administratieve criminologie
202
Q

Deviantie

A

inbreuk op formele en informele regels i.p.v. afwijking van ‘gezonde’ of ‘normale’
Visie op maatschappij: pluralistisch of conflictperspectief

203
Q

‘Labeling’ is geen één alomvattende theorie, wel drie gemeenschappelijke kenmerken

A

Constructie deviantie
Erkenning ongelijkheid in labelingproces
Ervaring van gelabelde persoon en gevolgen

204
Q

Lemerts Social Pathology (1951)

A

Primaire deviantie
Secundaire deviantie
Labeling = ‘deviance amplification’ door ‘self-fulfilling prophecy’

205
Q

Beckers Outsiders: Studies in the Sociology of Deviance (1963)

A

Uitgangspunt: menselijk gedrag is inherent sociaal . Kansarme mensen hebben meer kans om etikettering te ervaren
Maar geen passief subject, er is nog vrij wil ook voor geëtiketteerde individuen
In latere verwerkingen verliest subject autonomie

206
Q

evaluatie labelingbenadering

A

Een nieuw (sociologisch) benadering, maar geen volledig ontwikkelde theorie
Problematisering van het begrip “criminaliteit” was innovatief (en nodig!)
Maar: geen deviantie zonder sociale interventie?
Voor Becker & Co. wel, voor sommige latere auteurs niet
Devianten als passieve “slachtoffer”?
Kritiek afhankelijk van het perspectief
Voor positivisten: vaag, simplistisch en zonder empirische ondersteuning
Voor fenomenologen: niet ver genoeg in “deconstructie”
Voor kritische criminologen: niet genoeg aandacht voor machtsstructuren

207
Q

persisters

A

personen die hun criminele carriere voortzetten tot in de volwassenheid

208
Q

desisters

A

personen die hun criminele carriere hebben beeindigd

209
Q

zigzag criminele carriere

A

personen bij wie de criminele carriere geen continuiteit kende en van tijd tot tijd werd toegepast

210
Q

gemeentelijke administratieve sancties

A

meestal boetes, voro overtredingen oplgelegd die ze zelf in hun politieverordeinningen hbebne ingevoerd, maar ook voor lichte vormen van crimi, zoals winkeldiefstal, die de politie en de parketten omwille van andere beleidsprioriteiten of omwille van een gebrek aan middelen niet systemaitsch vervolgen

211
Q

Hedonisme

A

mensen proberen hun eigen genot te maximaliseren

212
Q

□ Pleasure pain principe:

A

pain te minimaliseren, pleasure te maximaliseren

213
Q

§ Utilitarisme:

A

gedragingen beslissingen en keuzes worden beoordeeld in het licht van het geluk wat het voort gaat brengen
□ Men moet kijken adhv gevolgen van het beleid en of dit het geluk van de meeste mensen bevorderd of niet

214
Q


a. Legaliteitsbeginsel:

A

er is geen misdaad of straf zonder een wet

215
Q

b. Proportionaliteitsbeginsel:

A

moet in verhouding staan tot het delict

216
Q

c. Gelijkheidsbeginsel:

A

straffen moeten hetzelfde zijn voor alle burgers.

217
Q

e. Personaliteitsbeginsel:

A

§ Moet gevolgen hebben enkel voor de dader en niet van bijv ook het gezin
§ Tegen verbeurdverklaring van goederen

218
Q

f. Subsidiariteitsbeginsel:

A

optimale straf een minimale straf is die toch effect heeft

219
Q

· Evaluatie beccaria:

A

○ Zijn ideen waren echt revolutionair
○ Vele principes nog steeds terug te vinden in ons strafwetboek
○ Maar: ook invloed van ‘nieuwe richting’
○ Beccaria deed geen empirisch onderzoek

220
Q

· Jeremy Bentham

A

○ Leerling vna beccaria, gelijkaardige ideen
○ Belangrijk utilitarisch denker
§ Wet niet om moraliteit te garanderen, maar om schade te verminderen
○ Vandaag beroemd door inspectiehuis panopticon
§ Wilde ook de gevangenen 16 uur per dag laten werken
§ Het idee van de gevangenne dat zij constant bekeken werden moest dat gevoel opwekken dat zij enkel goed gedrag wilde laten zien

221
Q

§
· Ontstaan van het positivisme in de criminologie:

A

egonnen met Lombroso en gebaseerd op een aantal veronderstellingen:
§ Toepassing van natuurwetenschappelijke methodes op criminaliteit
§ “Theorie-neutrale” feiten
□ Waarneming gebeurd rechtstreeks dus zijn de feiten observeren zonder beroep te kunnen doen van een theorie. Dit is een basis volgens hem van de wetenschap.

222
Q

□ Compte :

A

sociale wetenschapper grondlegger sociologie. Zelfde natuurwetenschappen moet op sociale kwesties toegepast worden.

223
Q

Quetelet

A

§ Probeerde trends te vinden in crimianliteit die determineerbaar waren door bepaalde factoren.
§ Correlatie tussen facotren en crimi
§ Analyse eerste Franse nationale criminaliteitsstatistieken
-> Assumpties klassieke denken op een helling
Niet alleen beschrijven, ook verklaren

224
Q

Atavismen

A

criminele kenmerkne van de primitieve mens

225
Q

§ Lombroso’s beleidsaanbevelingen

A

□ Kritiek op klassieke strafrechtsbedeling, harde maatregelen voor geboren misdadigers
® Geboren misdadigers kunnen niet gered worden
® Gevaarlijkheid van dader moet maatstaf zijn voor bepaling van straf
Doodstraf, preventieve internering, opsluiting

226
Q

§ Alexandre Lacassagne

A

□ Beetje zelfde als lombroso
□ Ook atavisme, geboren misdadigers maar deze zijn niet gevolg van biologische factoren maar eerder problemen in de maatschappij.

227
Q

§ Gabriel Tarde

A

Imitatietheorie, criminele gedrag geleerd van anderen. Vooral als het criminele gedrag werd beoefend die hoger in de plaats zijn dan diegene die het observeren.

228
Q

§ Emile Durkheim

A

(met grote afstand)
□ Grondlegger moderne sociologie
□ Grondlegger sociologische benadering binnen crimi.
§ □ Grondlegger sociologie en sociologische
positivistische benadering binnen de criminologie
□ Straf is passionele reactie op inbreuk op regels van het collectieve bewustzijn
□ Elke samenleving krijgt criminaliteit die zij verdient
□ Criminaliteit is normaal, noodzakelijk, en onvermijdelijk
Criminaliteit kan ook nuttig zijn, tenminste wanneer het wordt bestraft
□ Gedraging is crimineel omdat zij harde kern van collectieve bewustzijn raakt
® Criminaliteit is dus vooral kwestie van maatschappelijke definitie
® Criminaliteit is iets wat tegen de normen en waardnen gaat
® Als de waarden en de normen veranderen, wordt ook wat gezien wordt in de samenleving als crimi verandert.

229
Q

□ De la division du travai social 1893 en

A

® Er is geen individu, voelen zich deel van grotere groep.
® Versterkt collectieve bewustzijn
® Afhakelijk van mensen die we niet kennen. De solidariteit is gegarandeerd door deze interactie tussen mensen die elkaar niet kennen. En noodzakelijk dezelfde waarden hebben.

230
Q

“etat d’anomie” veroorzaken en solidariteit verstoren

A

◊ Mensen moesten zich aanpassen aan nieuwe vorm van samenleving. Het geeft een onzekerheid. Mensen weten niet welke normen gelden en kan leiden tot criminaliteit.

231
Q

□ le suicide:

A

® Deze zelfmoord word dus bevorderd door deze anomie die aanweizg was in de maatschappij.
® Zelfs zelfmoord is “sociaal feit”
◊ Dat ook zelfmoord wordt gedetemineerd door ontwikkelingen die breder zijn dan de beslissingen van de mens die zelfmoord pleegt.
® Zelfmoorden hangen samen met maatschappelijke solidariteit
® Toename van egoïstische en anomische zelfmoorden als indicator van anomie
® De groei van zelfmoord in frankrijk ook een indicatie was van de problemen van de maatschappij van de mechanische naar de organische solidariteit.

232
Q

· Duitstalige criminologen
○ Meerdere belangrijke figuren, maar geen “school”
○ Gemeenschappelijke kenmerken:

A

§ Nadruk op individuele (vooral biologische, maar later ook psychologische) factoren
§ Doel: strafrechtssysteem efficiënter maken
○ Vele van hun ideeën droegen bij tot modernisering strafrecht en strafrechtspleging
§ Meer aandacht voor kenmerken van dader
§ Grotere vrijheid in straftoemeting, meer differentiatie
§ Gebruik van wetenschappelijke methoden in opsporing
○ Maar ook gevaarlijke beleidsaanbevelingen met latere nabijheid aan eugenetica

233
Q

○ Franz von Liszt

A

§ Integratie van criminologie in strafrechtswetenschap
§ Grondlegger van ‘nieuwe richting’ van strafrecht

234
Q

○ Hans Gross

A

§ Grondlegger van moderne criminele psychologie en moderne criminalistiek
§ Voerde psychologie in strafrechtspleging in, met zijn Handbuch für Untersuchungsrichter.

235
Q

○ Adolf Lenz

A

§ Oprichter van Kriminalbiologie
□ Hij was natuurwetenschapper, veel empirisich estudies van biologishce kenmerken daders

236
Q

○ Kriminalpsychologie (Gross en Freud) gesplitst vanaf 1890
§ Met twee sporen: Psychologie van daad en dader, en van strafrecht en strafrechtspleging
§ en twee doelen:

A

□ Hervorming van strafrecht en zijn instellingen
□ Afschaffing van strafrecht en bijbehorende instellingen

237
Q

○ Kriminalbiologie (Lenz)

A

§ Criminele mens gezien als ‘biologisch defect wezen’, gevaarlijke links met eugenetica
□ Het zuiveren van het ras
□ Nazi experimenten werden hierop gebasseerd.

238
Q

· Evaluatie eerste duitstalige criminologen

A

○ Geen school, maar gemeenschappelijk nadruk op individueel factoren en gezamenlijk doel (behalve Freud): strafrechtsbedeling efficiënter maken
○ Veel beleidsaanbevelingen, vooral van Kriminalbiologie, waren gevaarlijk
§ Delegitimatie criminologie na WOII
○ Andere ideeën droegen wel bij tot modernisering strafrecht en strafrechtspleging
§ Meer aandacht voor kenmerken van dader
§ Grotere vrijheid in straftoemeting, meer differentiatie
§ Gebruik van wetenschappelijke methoden in opsporing

239
Q

Labelingbenadering

A

§ Afwijzing van causaliteit, focus op definities en deviantie
§ Interpreterende, inductieve, sociologische aanpak, constructivistisch
en soms relativistisch

240
Q

. Conflict, radicale, of kritische criminologie (en feminisme)

A

§ Politieke economie van criminaliteit en haar beheersing, focus op
machstructuren, vaak Marxistisch
§ “Politieke activisme” en normatief: nieuwe sociale orde was einddoel// ○ Belangrijke voorloper is Bonger (1905)
§ Kapitalisme voedt egoïsme in proletariaat en bourgeoisie, oorzaak van criminaliteit
○ Interpretatie van conflicten tussen groepen meestal gebaseerd op Marxisme
§ Vb. volgens Chambliss (1971) en Taylor, Walton & Young (1973) wordt criminaliteit
veroorzaakt door, en functioneel aan, kapitalisme
○ Onderzoek verricht naar witteboordencriminaliteit:
§ Chambliss (1975): “crimes of the powerful”
§ Quinney (1977): “crimes of domination and repression”
○ + in kritische criminologie, “criminaliteit van de machtelozen” geïnterpreteerd als “actief verzet tegen machstructuren”

241
Q

Neoklassieke stroming

A

§ Rationele mens, focus op opportuniteiten
§ Ook normatief: kritiek op vooruitstrevend beleid, focus op rechtvaardigheid
Heropleving van gouvernementele project&raquo_space; administratieve criminologie

242
Q

§ Conflictssoicologie: focus op conflict

A

§ Radicale en kritische criminologie: meestal neomarxistisch, ○ Sellin (1938): primaire en secundaire conflicten
○ Vold (1958): minderheidsgroepen meer deviant omdat ze geen invloed hebben op de drie fasen van het legislatief/wetgevend proces
○ Turk (1964): opgelegde labels worden aanvaard als legitiem wegens dwang + beheersen van ‘legal images’ en ‘living time’
○ Quinney (1970): criminaliteit als product van wettelijke omschrijvingen die een uitdrukking vormen van politieke machtsverhoudingen

243
Q

§ Feministische cirminologische benaderingen:

A

focus op constructie van gender en vrouwenoppressie

244
Q

○ ‘Crimes of domination and repression’ (‘misdaden van overheersing en repressie’):

A

§ ‘Misdaden van economische beheersing’
§ ‘Criminaliteit van de regering’
§ ‘Misdaden van controle’
§ + ‘Sociale schade’

245
Q

○ ‘Crimes of accommodation’ (‘misdaden van aanpassing’):

A

§ Traditioneel eigendomscriminaliteit
§ Geweldsdelicten

246
Q

○ ‘Crimes of resistance’ (‘misdaden van weerstand’):

A

§ Vb. terrorisme of politieke criminaliteit

247
Q

· Michel Foucault

A

(kritische wetenschapper, belangrijk om te weten)
○ Atypische kritische wetenschapper
○ Focus op machtsrelaties, maar niet vanuit marxistisch perspectief
§ Voor hem zijn macht en kennis met elkaar verbonden
§ Hij verdedigt niet het idee dat de verdeling van de economische middelen bepaalt wie de economsiche macht heeft binnen een maatschappij (want dat is het centrale idee van marx)
§ Voor Foucault is macht onmiskenabar aan kennis. Zonder kennnis is er geen macht en andersom ook niet.
○ In he tboek onderzoekt hij de trnaistie van lichamelijk estraffen tot de gevangenis.

248
Q

□ Teleologie:

A

heeft niet met teologie te maken. Van ‘thelos’ hier betekent het dat bepaalde instelling wordt verklaard adh van de fucnties die deze instelling vandaag beoefend. Maar het feit dat een bepaalde instelling deze functie beoefend betkent not niet dat deze instelling is ontstaan.
® Bijvoorbeeld volgens de kritische criminoloigen was misdaad functioneel kapitalisme. Ze kijken niet waarom het is ontstaan.

249
Q

□ Determinisme :

A

het gevolg treedt sowieso op door een bepaalde gebeurtenis. Maar ook de meeste arme mensen plegen geen criminaliteit.

250
Q

□ Romantisering van misdaad :

A

de uiting van crimialiteit door lagere klassen wordt gezien van een uiting van verzet tegen de maatschappij.

251
Q

□ Idealisme:

A

geloven an de criminologen die een transformatie naar socialistische smaenleving zou een daling van de criminaliteit zijn. Maar ook in de sovjet uni plegen de leden van de socialistische partij crimi. Het is geen wondermiddel om criminaliteit te voorkomen.

252
Q

liberale stromingen

A

leggen de nadruk op de socialisatie en gelijke kansen

253
Q

□ Genderratioproblem:

A

waarom vrouwen minder criminele daden plegen dan mannen

254
Q

□ Veralgemeningsprobleem:

A

zijn de gewone criminologie wel van toepassing op vourwen? Het is meestal geschrevne door mannen. Hebben zij zich wel de vraag gesteld of dit geld voor vrouwen?
® Het verschil gender gap is vooral gevolg van verschillen in socialisatie van vrouwen en mannen. Vrouwen worden veel meer gecontroleerd, in vergelijking met mannen. Veel minder kansen om izch virj te bewegen op straat en daardoor minder kansen om criminaliteit te plegen.

255
Q

® Emancipatiethese van Adlers in Sisters in Crime 1975

A

Hypothese: gendergap gevolg van ongelijke behandeling van vrouwen maar als vrouwen zich emanciperen en zich meer als mannen gaan gedragen, dan zullen zij ook meer criminaliteit plegen.
◊ Assumptie: gedrag is niet aangeboren maar kan veranderen, iemand is niet geboren als vrouw maar wordt er een.

256
Q

§ Radicale stromingen

A

: nadruk op structurele ongelijkheid tussen mannen en vrouwen.
□ Niet allene ongelijkhiedm, maar onderdrukking van vrouwen.
® Patriarchie belangrijk begrip. Mannen in onze samenleving willen macht uitoefenen op vrouwen.

257
Q

® Chesney Lind:

A

Worden te veel als sexual property geobjectivieerd. Moeilijk om te ontsnappen aan dit misbruik. Vourwen die zijn uitgebuit door hun gezin en dan vluhcten, komen zij op straat en hebben geen andere optie meer om zich te prostitueren. Of andere crimniele feiten. Is volgens chesney lind altijd het gevolg van het verschil tussen deze geslachten.

258
Q

Smart:

A

eerste die sprak van dubbele deviantie. Voruwen werden niet enkel gepresenteerd van regel overtreders, maar ook als overtreders van hun gender rol. En daarom gestigmatiseerd, dus niet alleen omdat zij de publieke regels overtreden. Maar ook omdat zij niet deden aan de gender verwachting

259
Q

○ Neoklassieke:

A

leden van deze benadeirng hebben klassieke paradigma van becarria herontdekt en de assumptie van dat zij rationele wezens zijn en dat zij beslissen van kosten baten analyse of het plegen van criminaliteit in hun belang is.

260
Q

□ Rationele keuzetheorie

A

: theoire was al gebruik door becarria maar was niet compitabel met determinisme van het positivisme. Het is herontdekt door criminaliteit te zine als een functie van de oppertuniteiten en de rationele afweging die de potentiele daders maken. Komt als de baten hoger zijn dan de kosten.

261
Q

○ Gerelateerde theorie Routine Activiteitentheorie Cohen & Felson 1979

A

§ Criminaliteit is gegroeid omdat onze smaenleving rijker en vrijer zijn geworden. Daardoor zijn er veel meer interessante doelwitten. Omwille van de economische boem zijn er veel meer dingen te stelen.
§ Maar daarnaast ook daling van informele sociale controle omiwlle van de toegenomen virjheid van vrouwen. Vroeger bleven zij thuis, dus kon er een sociale controle uitgeoefend worden. Maar nu blijven de voruwen niet meer thuis en zijn de huizen leeg dus creeert het opportuniteit.

262
Q

· Empirisch werk rond neoklassieke perspectief:

A

omgevingscriminologie. Geen aandacht voor de daders maar verschuift naar de opportuniteiten die in de omgeivng zijn.
○ Criminaliteit in de steden is geconcentreerd op plekken genaamd hotspots. Dus de beperkte resourcen van de politie daar te concentreren.

263
Q

○ Onderzoek naar karakteristieken omgeving:

A

1) Ruimtelijke spreiding van criminaliteit
2) Processen die pselen bij herkennen van delictgevoelige sites en gelegenheden
3) Ruimtelijke en bouwtechnische aspecten van criminaliteitspreventie
□ Werk rond de preventies vooral rond de technische aspecten van crimi preventie

264
Q

: Defensible space

A

(verdedigbare ruimte). We moeten residentiale gebouwen bouwen op een manier dat de inwoners de gebouwen kunnen beschouwen als delen van eigene omgeving van de bewoner. Kleinere gebouwen, het zou een terrirotirale bewustzijn bevorderen. Het gebouw en gebieden zien elkaar en kunnen elkaar beschermen

265
Q

® Gerelateerd is de broken windows theory.

A

De omgevingsmanagement, zegt dat wij geen gebroken ramen moeten toelaten omdat dit ergere vormen van cirminaliteit uitlokken.

266
Q

○ Gedragsgenetisch onderzoek:

A

§ Doel: de bijdrage van erfelijke en omgevingsfactoren aan individuele verschillen in een fenotype van belang te schatten
□ Methode: bestuderen versch niveaus van gen verwantschap tussen familieleden
® Adoptiestudies, tweelingsstudies, tweeling onderzoeken (zie cursus)

267
Q

○ Epigenetisch onderzoek

A

§ Uiting van gen-omgevingsreactie
□ Invloed op genen, zonder aan het DNA zlef iets te veranderen -> genen ‘aan’ of ‘uit’ zetten
□ Lichaamscellen hebben genetische info dat een handleiding is van wat die cel oet doen. Daar zitten biochemische knopjes op die zegt nu mag je die genetische info lezen, of nu niet. Dus dat is de activatie of deactivatie. De omgeving heeft impact op die knopjes.

268
Q

1) Limbisch systeem:

A

staat in voor basisinstincten, het reptielenbrein. Fight or flight response.
® Verstoring amygdala -> verminderde angst response
® Bij een kind krijgen zij bijv het schuldgevoel niet.
® Mensen met psychopathie veel onderzoek met interacite van amygdala.

269
Q

2) Prefrontale cortex:

A

impulscontrole, deel vd persoonlijkheid, empathie. Vorming van het geweten.
® Zorgt voor introspecitef element. Leert dingen zoals schaamte, gevolgen, schuldinzicht.

270
Q

Perinataal

A

(tijdens geboorte): zuurstoftekort, gebruik forceps (?)

271
Q

□ Prenataal:

A

stress van de moeder, roken, alcoholgebruik (stijgt lineair). Problemen cog capaciteiten. Latere agressie
® + epigenetische invloeden

272
Q

□ Meest directe aanknopingspunt :

A

dual instinct theory (= alle driften die een mens ervaart gevoed door drie driften van de mens

273
Q

§ Wikstroms Situational Action Theory SAT:

A

crimi is maar specifieke schending van morele regels die in de strafwet geschrevne staan. Crimi is geconstrueerd, geen natuurlijk fenomeen. Probeert te verklaren waarom mensen deze regels niet respecteren.

274
Q

1) Propensity:

A

geneigheid tot criminaliteit
® Moraliteit (morele regels en emoties)
® Mogelijkheid om zlefcontrole uit te oefenen

275
Q

2) Exposure:

A

criminogene blootstelling van omgeving.
® Morele regels van omgeving
® Niveua van naleving van morele regels van omgeving

276
Q

1) Perceptie van alternatieven:

A

proces waarmee individue mogelijke opties voor actie erkent

277
Q

2) Keuzeproces:

A

proces waarmee individu verchillende alternatieven evalueert en op

278
Q

○ Vervolging:

A

inschirjving proces vebraal parket, eindigt bij afhandeling van buitegnerehctelijke procedure of na vonnis van een rechter. Samengesteld uit parketten generaal.

279
Q

○ Dienst voor het Strafrechtelijke Beleid (DSB) van Ministerie van Justitie (z.d):

A

§ Deze definitie laat toe ruimer te kijken dan louter de in de strafwet strafbaar gestelde gedragingen. Het omvat het gehele veld van de veiligheidsketen: zowel de algemeen preventieve aanpak als de maatschappelijke beschermingsfactoren, en strekt zich tevens uit over de domeinen van de penologie (sanctionering van daders) en de victimologie (bejegening van slachtoffers)

280
Q

○ Proactie:

A

eerste fase van preventie. Heeft te maken met wegnemen van structurele oorzaken van criminaliteit. Dus deze oorzaken reduceren. Grondige maatregelen (architecturale maatregelen).

281
Q

○ Preparatie:

A

nemen van maatregelen die een goede reactie op in kritieke(?)gebeurtenissen mogelijk maken, bijv voorbereidingen politie, brandweer etc

282
Q

○ Repressie:

A

alle fasen van strafrecht beleid. Ookwel van respons gepraat. Niet alleen de repressieve reacties aanduiden maar ook alle vormen van respons (blussen brand)

283
Q

○ Nazorg:

A

daders en slachtoffers. Aandacht voor rehabilitatie, socialisatie

284
Q

○ Politiemodel =

A

verwijst naar onderliggende politiefilosofie, of cultuur
§ Elk model ontstond als reactie op ander model
§ Supranationaal
§ “wat de politie zou moeten doen”

285
Q

○ Politiebestel =

A

concrete interne organisatie van de politie, of structuur
§ Nationaal niveau
§ Volgen meestal meer dan 1 model.

286
Q
  1. Militair-bureaucratisch-model
A

§ Voor het eerst toegepast in Napoleontische tijd, maar heropleving in twintigste eeuw.
§ Napoleon richtte nationale politie in.
§ Hoofddoelstellingen: bewaren van openbare orde + bescherming van politie tegen corruptie en politisering
□ Ook vaak toegepast voor niet democratische regimes. Voor hen is niet belangrijk wat deze filosofie zegt. Ze willen vooral geen rellen, geen oppositie hebben.

287
Q
  1. Lawful policing-model:
A

§ Reactie tegen militair-bureaucratisch model, tweede helft 19de eeuw
§ Hoofddoelstelling: misdaadbestrijding
§ Politie als law enforcement agency, dus repressieve aanpak en “juridisme”
§ Vooral de taak wet toe te passen en laten toe te passen.
□ Legitimiteit komt van de wet zelf

288
Q
  1. Community-oriented policing-model
A

§ Reactie op grote afstand tussen bevolking en politie in eerdere modellen
§ Hoofddoelstellingen: verminderen van angst voor criminaliteit, verbeteren van levenskwaliteit en verbeteren van politiediensten en politielegitimiteit
□ Politie moet de community dienen.
□ Komt vooral door de burger zelf, nauwe samenwerking en interactie tussen politieambtenaren en burgers. Maar het nadeel dat er veel nadruk wordt gelegd op deze relatie maar wat de politie precies doet is niet helemaal duideijk.
® Het leidt aan means over end syndroom. Manier van werken van de politie wordt niet vast gelegd.

289
Q

§ Problem oriented policing:

A

□ Geen apart model: variant op community-oriented policing
® Idee ontwikkeld door Godlstein in 1979
◊ De belangrijkste problemen identificeren in de community en daarop de limited forces te sturen.
® Reactie op dominante means over end syndroom van community oriented policing
□ Nadruk op eindproduct van politiewerk; oplossen van problemen van burgers

290
Q
  1. Public-private policing-model
A

§ Eerste globaliserende/innovatieve model
§ Gegroeid in privésector, beïnvloedt toenemend openbare politie
□ Private veiligheidsbedrijven: politiefuncties en commerciele diensten en producten die zij aanbieden. Het is niet heel belangirjk om een persoon te bestraffen
§ Hoofddoelstellingen: “harm reduction”, kosten-efficiëntie en klanttevredenheid
□ Crimi te voorkomen maar schade zo beperkt mogelijk te houden
□ Pragmatische en opportunistische relatie met strafrecht + risico management

291
Q

○ Historisch divers politiebestel:

A

zijn bestellen die zoals in frankrijk naast de politie nog een gendamerie (?) hebben. Bijv de militaire politie, vooral ontstaan voor orde handhaving. Traditioneel de hoofdtoestel.

292
Q

· Frans politiebestel

A

○ Gendarmerie en nationale politie
§ Gendarmerie is nationaal verspreid, gecentraliseerd en functioneel geïntegreerd militair korps
□ Focus op ordehandhaving
§ Politie is ook nationaal verspreid, gecentraliseerd en functioneel geïntegreerd
□ Sinds 1800 Préfecture de Paris
○ Sinds 1966 zijn opnieuw autonome gemeentelijke korpsen in grote steden ontstaan

293
Q

· Belgisch politiebestel

A

○ Geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus
§ Federaal niveau: federale politie per gerechtelijk arrondissement
§ Lokaal niveau: 187 politiezones
○ Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie zijn bevoegd
§ Lokale politiezones staan onder toezicht van burgemeester of politiecollege
○ 411 politieambtenaren per 100,000 inwoners in 2019 (Eurostat)
§ Maar vooral verdeeld tussen de corpsen
○ Meest gedecentraliseerd van Europa, maar wel meest geintegreerd.
○ Fundamenteel onder gefinancierd.

294
Q

· Duitse politiebestel

A

○ Semi-gedecentraliseerd politiebestel
§ Autonome politiedienst (Landespolizei) in elke deelstaat
○ Landespolizei heeft geïntegreerde bevoegdheden
§ Schützpolizei
§ Kriminalpolizei
○ Twee federale politiediensten
§ Bundespolizei (voormalige grenspolitie)
§ Bundeskriminalamt

295
Q

· Nederlandse politiebestel

A

○ Lange evolutie van gedecentraliseerd bestel naar nationale politie
§ Bestaat uit 10 regionale eenheden, één landelijke eenheid, één Politiedienstencentrum en één Politieacademie
□ www.youtube.com/watch?v=rygFdzuIsXk
○ Nationale politie werkt onder gezag van nieuwe ministerie van Veiligheid en Justitie
§ Op lokaal niveau driehoeksafspraken met burgemeester en officier van justitie

296
Q

§ Specifieke preventie

A

: afschrikking ter voorkoming van recidive

297
Q

§ Algemene preventie:

A

afschrikking van anderen

298
Q

○ Hoofdstraffen

A

§ Geldboetes
§ Vrijheidsstraf
§ Elektronisch toezicht
§ Werkstraf
§ Probatie

299
Q

○ Bijkomende straffen, bv.

A

§ Verbeurdverklaring van goederen
§ Bekendmaking van de uitspraak
§ Beroepsverbod
§ Terbeschikkingstelling

300
Q

§ Instrumentalisering:

A

normatieve visie op recht vervangen door economische logica dus dat vooral sprake is van burocratisering, managementisering, stroomleining. Zelfde principe als de macdonalisering op strafbeleid.
□ Niet meer ‘schuld en boete’ primeren, wel ‘voeren van beleid’ en rationalisering
□ Managementprincipes worden toegepast op justitiële organisaties
□ Verbonden aan opkomst van veiligheidsbeleid en public-private policing model
® Men wil iets bereiken, niet enkel straffen, werkt vanuit een economische logica.

301
Q

§ Moralisering:

A

vermaatschappelijking van recht&raquo_space; punitief populisme.
□ Politie wil burgers calmeren, behoefte vervullen naar veiligheid. Dus wel van zware straffen voorzien.
□ Media speelt grote rol in het dramatiseren van crimi.
□ Leidt tot strenger strafrecht: meer gevangenissen, strengere straffen,…
□ Nadruk op uitschakeling van de daders en vermindering van rehabilitatie-programma’s

302
Q

§ Risicojustitie:

A

Wetenschappelijk onderzoek
□ Voorspellen van criminaliteit en recidivekansen
□ Ontwikkelen van methodes om risico’s in te perken
□ Organiseren van interventies

303
Q

§ Responsabilisering:

A

grotere rol voor niet-strafrechtelijke instellingen
§ Bestuur op afstand met nieuwe arbeidsverdeling
□ Beleidslijnen uitzetten: overheid
□ Precisering en uitvoering beleid: private netwerken
□ Eindcontrole - toezichthouder: overheid
§ Gevaren van bestuur op afstand
□ Bedoelingen van beleid kunnen ondermijnd worden door uitvoerende instanties
□ Gevaar voor commerciële belangen private sector
§ Trend verbonden aan het veiligheidsbeleid en public-private policing model

304
Q
  • Criminaliteitspreventie:
A

“Alle maatregelen van burgers, particuliere instellingen en van de overheid, voor zover deze buiten de strafrechtspleging in enge zin liggen en die erop gericht zijn gedragingen die volgens de wet strafbaar zijn te voorkomen.” (Van Dijk & De Waard, 1991)

305
Q

○ Proactie:

A

het wegnemen van structurele oorzaken

306
Q

○ (Preparatie:

A

de daadwerkelijke voorbereiding op het bestrijden van de inbreuken)
§ Bjv dat de politie zich klaar maakt op de rellen tussen marokko en frankrijk

307
Q

§ Gelegenheidstheorieën (rationele keuze en routine activiteiten): gelegenheid beperken

A

□ Gaan er van uit dat de meeste mensen crimi zouden plegen dat de baten hoger zijn dan de kosten.
□ Vooral belangirjk dat pool van gemotiveerde daders bestaat en op korte termijn niet zo veel tegen kan doen.
□ Aanbeveling is dat men moet vooral in de omgeving de gelegenheid voor crimi beperken. Men doet dat door interventies id omgeving (situationele crimi preventie)

308
Q

§ Bio-psycho positivisme:

A

opvoeding, behandeling, rehabilitatie
□ Belang van opvoeding, psych stoornissen/factoren

309
Q

§ Wikstrom’s Situationele Actie Theorie: .

A

opvoeding, ontwenning, controles
□ Hij zegt opvoeding belangrijk door ouders en scholen, vroege interventies zijn belangrijk. En slechts voor de mensen die crimi als een optie zien zijn externe controle belangrijk

310
Q

§ Socio positivisme (bv. strain/ecologische theorieën):

A

macro-interventies, bv. achterstandsbeleid en bevordering sociale cohesie
□ War on poverty, verschillen in vermogen tussen mensen reduceren.
□ Vooral interventie die de soicale cohesie bevorderd.

311
Q

§ Primaire of universele preventie:

A

gehele bevolking
□ Bijv vaccinatiecampagnes

312
Q

§ Secundaire of selectieve preventie:

A

risicogroepen
□ Mensne die familieleden hebben die obesitas hebben of kanker hebben gehad. Zo vroeg mogelijk op te sporen en te behandelen

313
Q

§ Tertiaire of geïndiceerde preventie:

A

daders/slachtoffers
□ Mensen die al ziek zijn geworden, of dus al daders of slachtoffers zijn geweest. Plekken waarvan we weten dat er veel crimi is.

314
Q

○ Drie mogelijke targets

A

§ (Potentiële) daders: dadergericht
§ Criminogene situatie: situationeel (specifieke plekken)
§ (Potentiële) slachtoffers: slachtoffergericht
→ Negen soorten criminaliteitspreventie

315
Q

○ Dadergerichte preventie:

A

▪ Primair:
□ Opvoeding: ontwikkelen van gewetensfunctie en zelfcontrole
□ Onderwijs
□ Voorlichting, sensibilisering
□ Achterstandsbeleid: wegwerken van maatschappelijke achterstanden
□ Voorbeeld: campagnes over alcohol- of druggebruik
□ Sociale controletherie, situationele actie theorie
▪ Secundair:
□ Focus op specifieke groepen die risico lopen om in criminaliteit te belanden (bv. risicojongeren)
□ Achterstand beleid te reduceren
□ Integratie imigranten te bevorderen
□ Voorbeelden: straathoekwerk en speelpleinwerking
▪ Tertiair:
□ Focus op specifieke daders (bv. gedetineerden of jeugddelinquenten)
□ Voorbeelden: reclasseringswerk en behandelingsprogramma’s

316
Q

○ Situationele preventie

A

Primair
□ Universele toepassing van elementaire preventiemaatregelen
□ Voorbeeld: wetgeving omtrent stuurslot
▪ Secundair
□ Focus op wijken/doelgroepen met verhoogde risico’s
□ Voorbeeld: Oprichting Whatsapp-buurtpreventiegroep in risico-buurt/gemeente
▪ Tertiaire
□ Focus op ‘hot spots’ van criminaliteit
□ Voorbeelden: verlichting en camera’s in straten/buurten met veel criminaliteit

317
Q

▪ Techno-preventie:

A

technische middelen die criminaliteit belemmeren

318
Q

▪ Environmental design:

A

van kleine veranderingen in bestaande structuren tot ontwerpen van nieuwe buurten

319
Q

▪ Socio-preventie:

A

aanmoedigen van informele sociale controle

320
Q

□ Displacement ->

A

criminelen gaan naar andere buurten, en de displacement is kleiner dan de baten ‘diffussion of benefits’ men ziet dat interventies ook een positieve werking kan hebben rondom de hotspots.

321
Q
  • Slachtoffergerichte preventie
A

○ Primair
▪ Veranderen van attitudes en gedragingen van burgers d.m.v. voorlichting
▪ Voorbeeld: folders en brochures over beveiligen van woning
○ Secundair
▪ Focus op specifieke groepen die risico lopen om slachtoffer te worden
▪ Voorbeeld: instructies geven aan bejaarden
○ Tertiair
▪ Voorlichting aan slachtoffers om herhaalde victimisering te voorkomen
▪ Voorbeeld: nazorg van slachtoffers door de politie

322
Q
  1. Family group conference (of herstelgericht groepsoverleg, Hergo)
A
  • Slachtoffer + dader + referentiepersonen langs beide kanten + (vaak) vertegenwoordiger van politie/justitie + facilitator
    * Eerste experimenten uitgevoerd in Nieuw Zeeland in de jaren 1980
    * Veelal gebruikt bij jongere daders
323
Q
  1. Sentencing circle
A
  • Slachtoffer + dader + strafrechtelijke actoren + lokale gemeenschap
    * Praktijk die geinspireerd is door tradities van indianen uit amerika dat er vertgenwoordigers zijn van de gemeenschap, die mee beslissen wat de sancties van de daders kunnen opleveren
324
Q

○ HCA-diensten hebben vier handelingsmogelijkheden

A

1) Gemeenschapsdienst
2) Leerproject, verbintenissenproject en/of geschreven project
3) Herstelbemiddeling, op parketniveau of jeugdrechtbankniveau
4) Hergo

325
Q

gewogen graad berekenen
relatief risico

A

(diefst 40% + autodiefst 40% + schendingen integr 20% x 100.000)/inwonersaantal

326
Q

Dekkingsfout:

A

populatie wordt niet goed afgedekt. Het kader is dan kleiner of groter dan de onderzoekspopulatie.