Gerechtelijke Geestelijke Gezondheidszorg Flashcards
- Maatschappelijke kost middelengebruik:
○ Directe kosten: hospitalisaties, behandeing van ziektes, hulpverlening, ongeallen met slachtoffers, justitiele handhaving, vervolgingsbeleid, gevangenissen. Directe kosten bedragen jaarlijks 2.86 miljard euro
○ Indirecte kosten: afwezigheid op werk, werkloosheid. Indirecte kosten worden gescaht op 1,76 miljard euro per jaar
○ Niet-meetbare kosten: verlies aan gezonde en gelukkige levensjaren. Kunnen vroeg sterven of raken invalide. Geschat op 500.000 jaren velroren door gebruik
a. Moreel model:
verslaafden werden gezien als mensen met een zwakke persoonlijkheid met weinig morele standaarden. Reactie was bestraffen van mensen. Men dacht dat dat zou helpen om gedrag te veranderen. We weten dat dit nu niet helpt
b. Farmacologisch model:
verslaving werd niet langer gezien als de schuld vd verslaafden maar toegeschreven aan de verslavende stof. De sterk verlsavende werking van producten werd gezien als oorzaak van verslaving. Er was dan ook maar een afdoende maatregel: voorkomen dat mensen in aanraking kunnen komen met gevaarlijke stoffen. Drooglegging vs
c. Symptomatisch model :
verlsaving werd niet meer gezien als op zichzelf staande aandoening maar als symptoom van een persoonlijkheidsstoornis of onderliggende karakterneurose. Therapeutische behandling in een psychotherapeutische gemeenschap werd als oplssing gezien
d. Ziektemodel:
middelengebruik werd gezien als ziekte
e. Leertheoretischm odel:
middelen gebruik werd gezien als aangeleerd gedrag, mensen hebben geleerd om alcohol te drinken als antwoord op problemen. We kunnen het gedrag dus ook terug afleveren
f. Sociaal model:
tot stand gekomen rond de oorlog in vietnam waarbij men vaststelde dat amerikaanse soldaten heroine en cannabisgebruikers waren. Wnnr deze soldaten terug naar huis keerden was nog maar ene klein percentage verslaaf.d het verlaten van een sociale contecxt kan dus de drang naa rmiddelen beinvloeden
g. Hersenziektemodel:
meest recente model dat verslaving ziet als het gevolg van ht effect van middelengebruik op de gedrag sturende kernen in onze hersenen
○ Of een persoon een bepaald middel begint te gebuiken of dat gebruik dan al niet evolueert naar problematisch gebruik, hangt af van de veelheid ana beinvloedende factoren en de interactie tussen de factoren. Wordt in kaart gebracht met het MMM model (mens middel milieu):
i. Mens: de individuele kenmerken van de gebruiker
ii. Middel: specifieke kenmerkne van de drug die gebruikt wordt, de maneir waarop di egebruikt wordt en gebruikspatroon
Milieu: de directe omgeving en omstandigheden waarin gebruikt wordt, het sociaal netwerk en de ruimere maatschappelijk eomgeving. Milieu is het smanespel van setting (plaats en moment van gebruik), sociale contect en maatschappelijke contect
- Kenmerken van verslavingsgedrag:
a. Blijven gebruiken ondanks negatieve gevolgen
b. Mensen hebben al een aantal keer tevergeefs proberen minderen
c. Ambivalentie ten aanzien vn product: id ochtend zeggen nooit meer te gaan drinken maar id avond graag op cafe gaan
d. Negeren ontkennen verstoppen
e. Schuldgevoelens tav hun omgeving, onmacht
f. Genot vs afzien: vroeger elefde het product genot op, tijdens een verlsaving is het alleen maar afzien
g. Herval na langere abstinentie
h. Preoccupatie met gebrik, verwerven vh product, op zoek naar een verklaring van hun verslaving
i. Plotse hunkering, geen uitstel
j. Existentieel lijden: ze voelen bij zichzelf aan dat ze het leiver anders zouden doen maar dat ze het niet kunnen
k. Vervullen van een drang
® Incentive-salience theorie:
verband tussen verslavingsgedrag en wanting. Vanaf een bepaald moment staat de drang om een product te gebruiken los van het genot dat hierdoor verkregen wordt. Mensen zien overal signalen dat het product aanwezig is of haalbaar is. De verhoogde dopamine zorgen er ook voor dat de context waarin de dopamine verhoogde, in onze hersneen wordt vastgelegd
○ Impaired response inhibition and salience attribution of I-RISA model: verslaving is op te vatten als hersenziekte met een dubbele pathogenese met twee belangrijke structurele en functiedomeinen:
i. structuren circuits en processen die het op beloning gerichte gedrag sturen (salience attribution) ii. Structuren circuits en processen die aan de basis liggen van zelfcontrolefuncties (impaired response inhibition)
a. Structurele preventie (doorgaans overheidsmaatregelen/aanpassing van wetgeving):
§ Beschikbaarheid naar beneden brengen (nachtwinkels verbieden alcohol te verkopen)
§ Prijs doen dalen van non alcoholische dranken
§ Reclame rond alcohol verbieden
§ Beginleeftijd verhogen
Persoonsgericht: educatie, info verstrekking, counseling
§ Universeel (tav hele bevolking), selectief (gericht specifieke groep) geindiceerd (gericht op probleemgroepen)
Middelengebruik veroorzaakt crimi M->C
□ Psychofarmacologisch effect(vnl geweldsdelicten): veel middelen werken drempelverlagend en nemen de angst weg. Of leiden tot irritatie, opwinding, ongeduld of irrationeel gedrag. Vooral in geval van alcohol en cocaine. Niet voor cannabis en opoioden
□ Economische drijfveer (voornameijk vermogensdelicten): om gebruik te financieren
Leefstijlmodel (ook wel eens de systemische factor genoemd): drugs zijn verbonden met crimi, zoals territoriale gevechtne tussen rivaliserende dealers, afrekeningen en straffen voor het niet betalen van schulden.
ii. Criminaliteit veroorzaakt middelengebruik C->M
□ Psychofarmacologisch effect: crimineel gedrag schept de behoefte aan roes of iddel, is instrumetnteel in criminele activiteit bv moed indrinken
□ Economisch model: crimi levert geld voor allerhandse aankopen, waaronder alcohol en drugs
□ Leefstijlmodel: druggebruik is een onderdeel van de criminele levensstijl of past erbij
iii. Wederkerige reciprocal model: beide veroorzaken elkaar C-> M en M-> C
□ Mogelijkheid en behoefte bepalen de richting van het verband
□ (model minder goed onderzocht) volgens dit model bepalen mogelijkheid en behoefte de richting van het verband.
□ Multiplier/vermenigvuldigend effect: het gaat dan niet zozeer over een causale relatie, maar eerder om een intesivering; verslaving en gebruik versterken mekaar in een negatieve spiraal
iv. Er is een andere gezamenlijke factor die het verband tussen middelengebruik en criminaliteit verklaar X >< C,M
□ Biologisch: bijv genetische prediscpositie
□ Psychologisch: bv slechte impulsbeheersing
□ Sociaal: bv druk vanuit de omgeving; wonen in een arme buurt
Model veronderstelt dat middelengebruik gene crimi veroorzaakt, en dat crimi geen middelengebruik veroorzaakt, in plaats daarvan zijn er een of meerdere gemeenschappelijke facotren (common cause) die beide veroorzaken. Dit kunnen die bovengenomede factoren zijn
Zorg onder drang:
betrokkenen wordt met positieve en negatieve prikkels van jsutitie, maar uit virje wil en op basis van eigen verantwoordleijkheid naar een zorgtraject geleid.
§ Substitutietherapie:
ander middel geven voor heroine verlsaafde. 2 vormen:
a. Behandeling gericht op ontwenning (en terugvalpreventie)
b. En onderhoudsbehandeling
§ Drugvrije afdelingen DVA:
sinds 2009 brugge biedt palats aan 20 mannelijke gedetineerden die drugsvrij willen leven en tijdens detentieniet geconfronteerd willen worden met drugs.
Centraal aanmeldingspunt CAP
tot 2016 in de gvs. Hier konden verslaafde gedetineerde terecht om hulp tek rijgen bij hun zoektocht naar geschikte hulpverlening. In 2016 financiering stop. In 2017 nieuw initiatief: TANDEM staat voor toeleiding en aanmelding na detentie en meer. Werkzaam in alle vlaamse gevangenissen en brusselse. Project iwl alle gedetineerden met een geestelijke gezondheidsprobleem helpen met het vinden van de gepaste zorg en hulpverlening na detentie,
3 doelstellingen:
CAP
a. Verschaffen info rond bestaande hulpverlening
b. Verhogen motivatie en bereidheid tot volgen van behandeling
c. Contact leggen met en het gericht doorverwijzen van externe hulpverleningsdeisnten
○ Affect:
directe emotioneel reacite op een gebeurtenis, die enkele seconden tot minuten duurt
Stemming:
subjectief ervaren grondtoon van het gevoelsleven,. Stemming isn nooit de hele t ijd helemaal hetzelfde maar fluctueert spontaan en kan uren of dagen aanhouden
i. Depressieve stemming:
neerslachtig, somber
ii. Eufore stemming:
voerdreven opgewekt
Dysfore stemming:
prikkelbaar boos onstemd
i. Sombere stemming:
gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag, zoals blijkt uit ofwel subjectieve mededelingeen 9voelt zich verdrietig, leeg of hopeloos) ofwel observatie door anderen (bv tranen)
ii. Anhedonie:
duidelijke verminderde interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag (zoals blijkt uit subjectieve mededelingen of uit observatie door anderen)
Conatieve symptomen:
in de lichtere gevallen van een depressie zijn deze symptomen niet altijd even duidelijk. Id ernstige gevallen kunnen de psychomotoriek, de motivatie en het gedrag van de patient veranderen. Kan psychomotorische remming of agitatie optreden
○ Vlaams actieplan suicidepreventie: ontwikkeld op basis van 5 wetenschappelijke gefundeerde preventiestrategieen:
i. Geestelijke gezondheidsbevordering mbt het individu en de maatscahppij. Hiervoor werden verschillende campagnes gelanceerd
ii. Suicidepreventie door laagdrempelige telefonische en online hulp
iii. Bevorderen van deskundigheid en netwerkvorming bij intermediair
iv. Strategieen voor specifieke risicogroepen
V. Ontwikkeling en implementatie van aanbevelingen en hulpmiddelen voor de preventie van suicide
○ De richtijn van VLESP (multidisciplinarie richtlijn vlaams ecpertisecentrum suicidepreventie) richtlijn omvat 5 uitgangspunten:
i. Suicide kan voorkomen worden: suicide gebeurt meestal niet impulsief. Bijna gaat er altijd een proces aan vooraf
ii. Suicidaliteit krijgt voorrang: personen met acute zelfmoordgedachten dienen voorrang te krijgen in de hulpverlening
iii. Suicidaal gedrag is een op zichzelf staande problematiek: vaak wordt suicidaliteit gezien als een symptoom of een gevolg van een psychische problematiek, zoals depressie
iv. Suicide preventie is een taak van elke hulpverlener
v. Suicide preventie speelt zich af op verschillende niveaus (universele selectieve en geindiceerde preventie)
Geindiceerde preventie:
richt zich op mensen di eal suicidale gedachten hebben of suicidaal gedrag vertonen (mutlidisciplinaire richtlijn richt zich dus vooral hierop)
○ Signalen herkennen: 2 soorten te onderscheiden suicidaliteit:
i. Expliciete dreigingen: dringende hulp nodig. Dreigen zichzelf te verminken of te doden. Pratne schrijven erover, methoden zoeken
ii. Waarschuwingssignalen: verder onderozeken, hulpeloosheid roekeloos gedrag, slaapproblemen stemmingswisselingen etc.
○ Belangirjke aandachtspunten bij detectie ne hulpverlening aan suicidale patienten
i. Contact maken: open kunnen praten
ii. Bevorderen van veiligheid: safety plan
iii. Betrekken van naasten
iv. Zorgen voor follow-up en zorgcontinuiteit
autisme criteria
a. Persisterende deficienties in de sociale communicatie en sociale interactie in uiteenlopende situaties
b. Beperkte, repetititeve gedragspatronen (bv fladderen met de handen), interesses of activiteiten
c. Symptomen meotne aanwezig zijn in de vroege ontwikkelingsperiode (maar worden soms pas manifest als sociale eisen steigen)
d. Symptomen veroorzaken significante lijdensdruk of beperkingen in funcitoneren
autisme
- = neurobiologische ontwikkelingsstoornis met als hoofdkenmerken: aanhoudende problemen met de wederkerige sociale communicatie en interactie en beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses en activiteiten. Symptomen moeten aanwezig zijn in vroege ontwikkelingsperiode en worden meestal herkend vanaf 2e levensjaar.
○ Empathie kent twee componenten:
i. Vermogen om andermans psychische gesteldheid in te schatten (cog empathei)-> tekort in autisme
ii. En het vermogen om andermans emoties te ervaren (emotionele empathei)
§ Intense world theorie:
stelt dat mensen met ASS net een heel intense beleving van de wereld hebben en zich terugtrekken of vermijdingsgedrag vertonen om niet overspoeld te raken door empathische gevoelens en gedachten waardoor het lijkt alsof ze een beperkte theory of mind hebben
- Risicofactoren voor crimineel gedrag bij ass:
a. Sociale naiviteit: voelen andere mensen selcht aan en kunnen intenties van anderen moeilijk inschatten. Aanleiding geven tot stellen van grensoverschirjdend gedag ten aanzien van anderen
b. Vasthouden aan regels en routines: dat als hiervan afgeweken wordt dit aanleiding kan geven tot veel spanning en stress. Kunnen dan potentieel agressief worden
c. Niet begrijpen van sociale situaties: daardoor gevoelens van machteloosheid, verwardheid, spanninge n wraak en kan een trigger vomen voor stellen van agressie
d. Gefixeerde interesses: blind nastreven van deze interesses zonder rekening te houden met de mogelijke geovlgen ervan
e. Moreel redeneren: bij de complexere morele vraagstukken waar niet alleen kennis van (sociale) regels nodig is, maar ook de context moet meegewogen worden of regels flexiebel moeten worden toegepast
- persoonlijkheid=
conssitentie in opvattingen, gevoelens en gedragingen in verschillende omstandigheden vormt perosonlijkheid van iemand.
○ Seamenhang van de verschillende apsecten van de persoonlijkheid wordt door individu als samenhangend geheel ervaren = basis van invidiu
○ Scid-5-ov:
semi gestructureerde interview voor persoonlijkheidsstoornis, insturment kan door deipatient ingevuld wordne en door behandelaar als screener gebruikt worden, behandelaar tijdens interview alleen nog maar die vragen te stellen over criteria die posiitef uit de screening zijn gekomen
§ Therapeutische apperceptietest:
worden aantal platen getoond. Vrij vage afgbeeldingen van een situatie die zijn getekend dat zij verschillend geinterpreteerd kunnen worden. De wijze waarop de proefpersoon de situatie beschrijft en dus interpreteert zegt iets over zijn persoonlijkheid
vermijdende persoonlijkehidsstoornis
Centrale kenmerken:
sociaal geremd, gevoel van tekortschieten, hypersensitief voor negatief oordeel
Extreem verlegen en bang voor wat anderen van hen zullen vinden; faalangst
Voelen zich incompetent, minder waard dan anderen
Zeggen regelmatig afspraken af
Grote angst om op te vallen, gedragen zich onopvallend mogelijk
Hebben in tegenstelling tot schizoïde patienten wel behoefte aan contact met anderen. Zij zijn alleen zo bang voor afwijzing, vernedering of kwetsing dat zij persoonlijke contacten uit de weg gaan.
Vaak is bij hen sprake van verlegenheid en sterke geremdheid en lijken hun klachten op die van de sociale fobie. Zij kunnen zich schamen voor innerlijke of uiterlijke tekortkomingen die in hun beleving sterk uitvergroot zijn en verborgen moeten blijven voor hun omgeving.
afhaneklijke persoonlijkheidsstoornis
Centrale kenmerken:
onderdanig en aanklampend, behoefte om verzorgd te worden
Zien zichzelf als zwak, incompetent, en niet in staat een zelfstandig bestaan op te bouwen, hulpeloos
Hechten zich aan sterke partner en proberen anderen het altijd naar hun zin te maken
Laag zelfwaardegevoel; grote moeite om zelf beslissingen te nemen
Zijn ook angstig in contact, maar om andere te verliezen
dwangmatige persoonlijkheid
Kernwoorden:
controle, ordelijkheid en perfectie
Houden van netheid, overzichtelijkheid, en voorspelbaarheid en zijn rigiede
Focus op details, waardoor zij geen zicht krijgen op het grotere geheel
Gierigheid is een ander kenmerk
Beslissingen nemen is heel moeilijk, want fouten maken is vreselijk
Hoge eisen aan zichzelf, maar ook aan anderen; workaholics
Ook op verlof kunnen zij vermoeiend zijn
cluster a
Afstandelijk, zonderling
Vertonen gelijkenissen met schizofrenie
Vooral bij schizotypale persoonlijkheidsstoornis aanwijzingen voor relatie met schizofrenie
cluster c
angstige cluster, Mensen met deze stoornissen hebben last van sociale vermijding, dwangmatig handelen en onzelfstandigheid.
Over het algemeen kunnen zij zich wel beter aanpassen aan de eisen van het dagelijkse leven dan mensen met cluster A en B stoornissen.
schizoiede perosonlijkheidsstoornis
Centrale kenmerken:
afstandelijk, vlak in sociale relaties en beperkt scala van emotionele expressies
Kluizenaar, einzelgänger
Gelukkigst als zij alleen zijn
Geen interesse in sociaal contact of opbouwen van relatie
Maken zich niet druk om wat anderen denken
Lijkt soms enigszins op lichtere vormen van autisme
Werken graag met computers
Omgang: pas uw verwachtingen aan, laat ze hun hun gang gaan.
Eraan trekken helpt vermoedelijk niet, en zal waarschijnlijk alleen meer vermijdingsgedrag in de hand werken
Schizotypale persoonlijkheidsstoornis
Centrale kenmerken:
afstandelijk in sociale relaties, vreemde denkpatronen en excentriek gedrag
Voorkomen en gedrag doet vreemd aan
Spraak is vaak vaag en wijdlopig
Vreemde ideeen en redeneringen
Vaak sterk bijgelovig – magisch denken – bezig met paranormale
Veranderingen in percepties bv. “voelen” dat iemand aanwezig is
Vertonen weinig emoties of emoties niet passend bij gebeurtenis
Worden angstig in sociale situaties, ervaren contact met anderen als bedreigend en stellen zich wantrouwend op
Omgang: pas uw verwachtingen aan, laat ze hun hun gang gaan.
Zeg wel dat u deze ervaringen niet heeft.
paranoiede persoonlijkheidsstoornis
Centrale kenmerken:
achterdocht, een voortdurend wantrouwen jegens anderen
Vermoedt (zonder aanwijzingen) dat anderen hem zullen bedriegen
Heeft ongerechtvaardige twijfels over betrouwbaarheid van bekenden
Als iemand zich loyaal toont, betrouwt hij het niet; constante verdenking dat motieven van andere niet deugen
Geeft geen persoonlijke informatie uit angst dat dit tegen hem zal gebruikt worden
Achter onschuldige opmerkingen of gebeurtenissen wordt iets gezocht
Er is een voortdurende waakzaamheid tegenover vermeende bedreiging
paranoide persoonlijkheidsstoornis forensische aspect
Forensisch aspect:
Mensen met een kort lontje, die heel snel in de tegenaanval gaan – raken snel in conflict met anderen
Zij zien nooit fouten in hun eigen gedrag en geven bij voorbaat de schuld aan anderen
Erg moeilijk om mee om te gaan
Hebben ook vaak een hekel aan psychologen en psychiaters
Omgang: probeer door uw gedrag uw betrouwbaarheid te bewijzen. Probeer maximaal transparant te zijn
cluster B
dramatisch emotioneel impulsief. Hebben veelal moeite met het beheersen van hun impulsen en emoties.
Ze zijn vaak impulsief, streven naar snellebehoeftebevrediging en zijn slecht in het onderhouden van (stabiele) relaties.
Omdat ze weinig of geen rekening houden met de eigen veiligheid en veiligheid van anderen, kan hun gedrag een verstorend effect hebben op de sociale omgeving.
histronische of teatrale persoonlijkheidsstoornis
Kernwoorden:
excessieve emotionaliteit en aandacht, aandacht en aandacht
Willen altijd in het middelpunt van de belangstelling staan
Overdrijven in gedrag/uiterlijk/emoties
“Femme fatale”
Centrale gedachte is “bij iedereen geliefd willen zijn”
Overgevoelig voor afwijzing (zelf wel voortdurend ontrouw)
Emoties komen onecht over
narcistische persoonlijkehidsstoornis
Kernwoorden:
grandiositeit, behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie
Gepreoccupeerd met aanzien, macht en succes
Zelfingenomen en ijdel
Gezien en bewonderd worden is het streven
Proberen zich te onderscheiden met uiterlijkheden, of met intellectuele geldingsdrang
Voelen zich superieur aan anderen
narcistische persoonlijkheidsstoornis forensisch
Forensisch:
Narcisten vinden dat de normale wetten en regels niet op hun van toepassing zijn
Kunnen niet echt rekening houden met anderen
Bij het uitblijven van bewondering – of erger nog bij kritiek – kan er met woede gereageerd worden
De schuld ligt altijd bij de ander
Borderline persoonlijkheidsstoornis
Kernwoorden:
instabiliteit in relaties, zelfbeeld en affect; vaak ”in crisis”
Instabiel en impulsief
Extreme en snel wisselende stemmingen
Heftige emoties
Zwart-wit denken
Dreigen met zelfverwondend of suicidaal gedrag
Wisselend zelfbeeld
borderline ps, forensisch
Forensisch:
Cliënten met BPS proberen voortdurend te vermijden dat ze in de steek gelaten worden. Ze kunnen vaakheftig reageren met angst maar ook met woede op reële of denkbeeldige verlatingen. De woede richten ze vaak op zichzelf (automutilatie – zelfmoordpoging) maar kan ook gericht zijn naar anderen.
In de relatie met anderen hebben ze de neiging om snel heel zwart-wit te denken en snel te kunnen switchen van mening. Iemand kan het ene moment geweldig zijn, het andere moment ‘onbetrouwbaar en slecht’. Dit gebeurt met name als ze het gevoel hebben dat de ander niet genoeg om hen geeft.
PCL-R wordt in deze test aanzien als een constellatie van persoonlijkheidsstrekken waaronder:
Interpersoonlijke kenmerken: glad, narcistisch, oppervlakkig charmerend, oneerlijk en manipulatief
Affectieve kenmerken: kil, zonder schuldgevoel, zonder empathie, kan zich niet emotioneel verbinden tot anderen, oppervlakkige emoties
Impulsieve en antisociale levensstijl: risicogedrag, parasitair, geen doelen, onverantwoordelijk, impulsief, sensatiezoeker, van jongsaf aan gedragsproblemen, moeite om gedrag onder controle te houden, geen respect voor normen, waarden en regels
PCL-R
PCL diagnostisch instrument dat meet in weke mate iemand in min of meerdere mate psychopathische kenmerken heeft.
Uiteindelijk 20 persoonlijkheidskenmerken die moeten beoordeeld worden, § De 20 items worden beoordeeld over het hele leven en over de belangrijkste levensdomeinen aan de hand van:
a. dossierstudie (noodzakelijk!)
Interview wenselijk maar niet noodzakelijk
□ Brian imaging laat zien dat psychooathen 3 typische kenmerken vertonen:
]
a) Redelijk ongevoelig voor emoties van andere mensen die erop wijzen dat anderen in distress zijn.
b) Blijken slechter angst in de gezichten van angsite mensen te herkennen -> amygdala belangrijk voor herkenning van angstige gezichten -> bij psychopathen onderresponsief.
c) Kleinere amygdala
startle reflex
Startle reflex neemt toe als men zich in een angst bevorderende omgeving bevinden. Dit
wordt de fear-potentiated startle (fps) genoemd. Bij psychopathie is deze fps sterk verminderd:
□ Binnen de gewetensontwikkeling kan je onderscheiden:
a) Morele congities: denken over normen, regels en ethisch gedrag
b) Morele emoties: gevoel over morele kwesties
c) Moreel gedrag: morele keuzes om zihc in bepaalde situaties op een bepaalde manier te gedragen
= stroop-interferentie;
maat voor de doelgerichte aandacht. Moeilijke taak voor meete mensen want moeten niet letten op het onbelangrijke woord. De aarzeling die mensen ervaren bij dergelijke testen
a) What’s in it for me? :
Rationele, respectvolle, zakelijke benadering gericht op hun belang
b) Status en autonomie:
De staf moet hiermee rekening houden en waar mogelijk ego-sparend interveniëren, zonder week of te voorzichtig te zijn.
c) Prikkelbehoefte:
Patiënten met hoge PCL-scores hebben vaak behoefte aan prikkels, veranderingen en spanning. Er is vaak sprake van hypoarousal.
d) Manipulerende interpersoonlijke stijl :
Behandelklimaat dient erop gericht te zijn de manipulatieruimte zo klein mogelijk te maken én te houden. Maximale regeltransparantie!
- Risicotaxatie=
inschatten vd kans dat iemand bepaald gedrag (meestal agressief gedrag of seksuele delicten) opnieuw zal vertonen in de nabije of verre toekomst.
○ risicomanagement=
een risicoinschatting wordt gevolgd door interventies om het risico te hanteren of te verminderne bv behandeling volgen voor verslaving pedofiel.die niet meer id buurt mag wonen van een school etc.
○ Actuariele isntrumenten:
Actuarieel doelt op de manier van verzamelen en combineren van data. Owv de statistische bewerkingen die hierbij te pas komen zijn de items vaak historisch van aard en noemt men deze items soms actuariële items// zij maken gebruik van klinische inzichten en adnere stukjes info die op een systematisch emanier worden verzameld en tellen hen op om tot een eindoordeel te komen
er zijn instrumenten ontwikkeld die kunnen helpen om de taxaties accurater te maken. verschillende vormen risicotaxatie
○VRAG, Historical clinical risk management-20 (HR-20), en dan is PLC-R als item opgenomen in de meeste risicotaxatieinstrumenten
Verschillende vormen:
1. Ongestructureerd klinische benadering (“oude benadering”).
2. Actuariële benadering:
3. Gestructureerd klinisch oordeel:
○ Verschillende vormen:
1. Ongestructureerd klinische benadering
(“oude benadering”). Vanuit ervaring en kennis van deskundige; ongestructureerd, intuïtie
- Actuariële benadering:
Vanuit wetenschappelijk onderzoek gevonden factoren die samenhangen met gewelddadig gedrag; veelal louter historische risicofactoren, vaste weging van factoren
- Gestructureerd klinisch oordeel:
Combinatie actuarieel en klinisch: gestandaardiseerde risicotaxatie door een deskundige m.b.v. checklist met wetenschappelijk onderbouwde risicofactoren
Er zijn al gereviseerde versie beschikbaar VRAG:
violence risk appraisal guide. Men deed onderzoek naar 618 delinquenten die psych onderozek ondergingen. ◊ Gemiddeld 7 jaar time at risk.
◊ 31% herivel met nieuw geweldsdelict
◊ Lijst van 12 factoren of variabelen:
1. Woonde bij beide biologische ouders
2. Probleemgedrag op school
3. Problematisch alcoholgebruik
4. Burgerlijke staat
5. Delict geschiedenis niet-gewelddadige delicten
6. Schending strafrechtelijke voorwaarden
7. Leeftijd
8. Letsel slachtoffer
9. Vrouwelijk slachtoffer
10. Persoonlijkheidsstoornis
11. Schizofrenie
12. Psychopathie
◊ Zitten dus niet veel klinsiche factoren in
Static-99R:
werd samengestel duit variabelen die uit eerder onderozek naar voren kwamen als gerelateerd aan seksueel geweld. Voorspelt risico op seksuele en gewelddadige recidive met behulp van 10 statistische factoren. Items worden opgeteld tot totaalscore. Moet sprake zijn van zogenaamd categorie A delict (seksueel delict met een aanwijsbaar slachtoffer)
® ROC-analyse:
risico instruiment in kaart te brengen. Is een lijn die wordt gevormd door getallenparen. Gaat dan steeds om het percentage detectie ne percentage vals alarm
Forensische clienten:
personen die strafbare feiten gepleegd hebben of hiervan verdacht worden, die opgevolgd worden door een justitiële instantie en binnen dit kader een behandeling of begeleiding dienen te volgen.
De opgelegde behandeling of begeleiding kan zowel een forensische behandeling (of categorale zorg) zijn als een reguliere behandeling
Forensische geestelijke gezondheidszorg
: zorg voor personen met geestelijke gezondheidsproblemen, die gelinkt is aan het plegen van strafbare feiten, waarbij kwaliteitsvolle zorg geboden wordt, die primair gericht is op het verminderen van het delict-risico. Specifiek aan de forensische categorale geestelijke gezondheidszorg is de triade patiënt – justitie – hulpverlening, met als primair doel recidive-beperking.
○ Het RNR model vloeit voort uit GPCSL (general personality and cognitive social learning theory) theorie, die probeert criminaliteit te verklaren, je moet volgens deze theorie op drie aspecten richten als je recidive wil voorkomen:
i. Persoonlijkheid : aps dat mee aan de basis ligt van crimineel gedrag
ii. Cognitieve luik: weloverwogen bewuste en onbewuste zelfregulering. Bijv cognitieve distorsies. Het cognitieve aspect benadruk thet bbelang van procriminele attitudes, waarden en overtuigingen als oorzaak van crimineel gedrag
iii. Leergedrag binnen een sociale context: het aanleren van cognitites en attitudes vaardigheden en technieken. De mens is een sociale soort en weegt kosten en baten af binnen een bepaalde sociale context
▪ Algemene responsiviteit:
verwijst naar het feit dat cognitief-gedragstherapeutische interventies de meest effectieve methode zijn om individuen nieuwe gedragingen aan te leren ongeacht over welk probleemgedrag het gaat. Deze methodiek impliceert rollenspelen, vaardigheidstrainingen, cognitieve herstructurering. Men leert ook alternatieve gedragsmogelijkheden.
▪ Specifieke responsiviteit:
interventies moeten rekening houden met persoonlijke eigenschappen van de delinquent bv. interpersoonlijke gevoeligheid, bezorgdheid, verbale capaciteit en cognitieve rijpheid.
▪ Onderzoekers hebben drie mogelijke valkuilen in de praktijk geidentificeerd:
1) Program drift: behandeldoelen “verschuiven” naar iets dat niet meer binnen het optimale programma past
2) Program reversal: oorspronkelijke doelen worden al dan niet bewust ondermijnd of zelfs omgekeerd
3) Program non-compliance: doelen of methodieken worden zonder enige theoretische of empirische evidentie veranderd en aangepast
- GLM:
○ Het GLM is ontwikkeld door Tony Ward en collega’s en is te situeren binnen de zogenaamde Positieve Psychologie, die itt de “klassieke psychologie” vooral focust op wat nodig is om een “goed” leven te kunnen leiden
○ In plaats van te proberen om problemen en moeilijkheden op te lossen, is de positieve psychologie erop gericht om mensen sterker en veerkrachtiger te maken
○ Het is een sterkte-gerichte (strenght-based) benadering
Doelstelling is te werken naar de realisatie van een betekenisvol en sociaal aanvaardbaar leven
- Veranderingscirkel prochaska en DiClenment:
motivatie is geen kwestie van niet of wel, maar een dynamisch proces
- Voorbeschouwing: “Ik heb geen probleem”
- Overpeinzing: “Misschien heb ik een probleem”
(“MAAR”) - Beslissing: “Ok ik wil er iets aan doen”
- Actie: “Ik doe er iets aan”
- Consolidatie: Aangepast aan leven zonder probleem
- Terugval
Cirkel wordt opnieuw doorlopen om meer inzicht te krijgen in d eproblemen die spelen.
- Motiverende gespreksvoering milner & rollnick
○ Motiverende Gespreksvoering is een veelgebruikte methode om motivatie te verhogen. En mensen zo te helpen hun gedrag te wijzigen. § “MG is een op samenwerking gerichte gespreksstijl die iemands eigen motivatie en bereidheid tot verandering versterkt.”
De basisstijl is ‘gidsen’. Gidsen houdt het midden tussen ‘volgen’ en ‘sturen’, volgens ritme van de patient.
basisprincipes van motiverende gespreksvoering
i. Partnerschap: “samen”, “dansen ipv worstelen”
ii. Acceptatie: van de persoon zoals hij is, met actieve interesse in perspectief van de ander
iii. Compassie: actief het welzijn van de ander nastreven. Compassie heeft in dit geval niets te maken met meevoelen. Het heeft te maken met onvoorwaardelijke inzet voor de belangen van de ander.
Ontlokken: uitgaan van sterktes van de ander. Je probeert die competenties op te roepen. Je probeert bij de ander eigen goede redenen te ontlokken om te veranderen. Het uitgangspunt is dus dat mensen veel van het vermogen om te veranderen al in huis hebben.
Complexe reflectie.
Je verwoordt wat de ander bedoelt te zeggen. Je toetst je interpretaties.
Tweezijdige reflectie.
Je geeft woorden aan de ambivalentie die je hoort.
Gevoelsreflectie..
Gevoelens die iemand verbaal uit of non-verbaal laat zien, reflecteren.
Versterkte reflectie.
Dit is iets in overdreven woorden teruggeven aan je gesprekspartner
- Zelfdeterminatietheorie ryan & deci
○ Maken een belangrijk onderscheid tussen autonome en gecontroleerde motivatie.
§ Autonoom: je doe iets omdat je het leuk vindt
§ Gecontroleerd: je doet iets om iets te krijgen of om straf te ontlopen
Mensen bepaalde basale psychologishe behoefte shebbenm waar zij actief naar streven: autonomie, verbondendheid en competentie. Kunnen vervullen van deze basisnoden is een voorwaarde voor een betekenisvol leven.
§ Geidentificeerde en geintegreerde regulatie
vormne derde type van extrinsieke motivatie op het continuum
Mensen gaan zichzelf identificeren met de reden voor het stellen van een activiteit, zetten ze zich in omdat ze de activitieti eprsoonlijk belangirjk of zinvol vinden. Doen het dus uit hunzelf
§ Geintrojecteerde regulatie (vorm extrinsiek)=
wil je negatieve gevoelens zoals schaamte shculd of angst vermijden of juist positieve gevoelens zoals trost ervaren. Intern controlerende factoren vormen de drijfdveer hierbij. Je zet jezelf dus onder druk wordt gezien als vorm van gecontroleerde motivatie
○ Klinische zorg:
24-uurs verblijfssetting waarbij behandeling wordt geboden. Dit zijn de zogenaamde ‘residentiele’ voorzieningen.
○ Verblijfszorg:
is een vorm van (kleinschalig) wonen waarbij op verschillende niveaus begeleiding en ondersteuning wordt geboden.
○ Ambulante zorg:
Hier is er geen sprake van verblijf. Het betreft zorg die vnl. wordt verleend op afgesproken tijden waarbij de justitiabelen vanuit de eigen verblijf- en werkomgeving naar de hulpverlener toekomen, of waarbij de hulpverlener de justitiabele in diens omgeving bezoekt (bij outreachende of mobiele zorg). De ambulante zorg kent een nadere onderverdeling in ambulante (forensische) behandeling en ambulante begeleiding. Daarnaast kan er ook sprake zijn van dagactiviteiten.
collocatie
Behandeling in een ziekenhuis (
sekwestratie ten huize”
§ Verpleging in een gezin (vroegere “sekwestratie ten huize”): wordt quasi niet gebruikt en gaan wij verder niet bespreken
- Wat als er zich onregelmatigheden voordoen tijdens de uitvoeringsmodaliteitne? KBM kan maatregelen treffen. Dit is het geval bij:
i. Nieuw misdrijf
ii. Ernstig gevaar voor derden
iii. Schending voorwaarden (waaronder onttrekking)
iv. Destabilisatie geestestoestand
- De beslissing die de KBM kan nemen is het volgende:
i. Herziening= verstrenging voorwaarde, extra voorwaarde of andere modaliteit
ii. Herroeping = intrekken modaliteit
iii. Schorsing = tijdelijk emodaliteit niet laten doorgaan, deaarna herroepen, herzien of schorsen
○ Deskunidgenonderzoek wordt onderzocht:
§ Onderzocht wordt:
□ Of de persoon op het ogenblik van de feiten en van het onderzoek leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast?
□ Of er een oorzakelijk verband bestaat tussen de geestesstoornis en de feiten
□ Of het gevaar bestaat dat betrokkene opnieuw misdrijven pleegt
□ Of en hoe de persoon kan worden behandeld, begeleid, verzorgd met het oog op zijn re-integratie in de maatschappij
- Ontoerekeningsvatbaarheid=
schulduisluitingsgrond. Iemand met een strafbaar feit gepleegd maar hij of zij kan hiervoor in strafrechtelijke zin geen schuld dragen. Het delict is wel bewezen verklaard maar er kan geen straf opgelegd worden. De verdachte is niet strafbaar omdat het ten laste gelegde. Hem niet teogerekend kan worden
§ Twee centrale factoren in standaarden internationaal: van ontoerekeningsvatbaar inschattign
1) Kennis (‘weten’):
2) Controle (‘willen’):
- Nieuwe ontwikkelingen in psychiatrisch deskuniden onderzoek tne opzichte van de oude wet (1930, 1964)
In de nieuwe interneringswet is fors ingezet op kwaliteitsverbetering van het psychiatrisch deskundigenonderzoek:
- Verplichting: onderzoeks- of vonnisgerecht kan de internering enkel gelasten na de uitvoering van een forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek of de actualisatie ervan
- Waarborgen met betrekking tot bijstand bij het deskundigenonderzoek (cfr. Salduz-rechtspraak)
bijstand advocaat en arts naar keuze mogelijk
Tegensprekelijke procedure (voorlopig verslag moet naar advocaat en OM opgestuurd
worden) - Professionalisering van de deskundige
beroepstitel forensisch psychiater (MB 1/4/2016)
erkend als gerechtsdeskundige en opgenomen in nationaal register - Eenvormigheid van de onderzoeken en de verslagen
omstandig verslag (KB) - Multidisciplinariteit is niet expliciet geregeld, maar kan afgeleid worden
Andere disciplines zoals psychologen en criminologen kunnen ingeschakeld worden, mits de gerechtspsychiater eindverantwoordelijkheid draagt (diagnose stellen is medische act)
- Wanneer wordt een onderzoek gevraagd?
○ Geen duidelijke criteria
○ Afhankelijk van individuele aanvrager
○ Vaak wel bij:
§ Levensdelicten
§ Zedenmisdrijven (vooral als er minderjarigen betrokken zijn of bij herhaalde feiten zoals serieverkrachting)
§ Buitensporige of herhaalde agressie
§ Psychiatrische voorgeschiedenis
§ Op het zicht vreemde personen/ bizarre verklaringen
- Wie kan een onderzoek vragen?
○ Procureur des Konings,
○ Onderzoeksrechter of
○ Vonnisgerechten
○ Als er redenen zijn om aan te nemen dat de persoon zich bevindt in de in artikel 9 genoemde toestand (d.i. geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast)
- Vragen die worden gesteld aan de expert in belgie:
- Leed de persoon op het ogenblik van de feiten en op het ogenblik van het odnerzoek aan een geestesstoornis die izjn oordeelsvermogen of de controle over zijnd aden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast>
2. Bestaat er mogelijk een oorzakelijk verband tussen de geestesstoornis en de feiten?
3. Bestaat er gevaar dat de betrokkene ten gevolge van de geestesstoornis, desgevallend in samenhand met andere risicofactoren, opnieuw misdrijven pleegt?
4. Kan de persoon worden behadneld, begeleid, verzorgd met het oog op een re-integratie in de maatschappij en zo ja, hoe? Bestaat noodzaak tot gespecialiseerde beahdneling igv zedenfeiten tov minderjarigen?
○ Eerste twee vragen gaan over toerekeningsvatbaarheid die vooral relevnat zin op moment van beoordeling.
§ Men vraagt naar aard en invloed van stoornis en naar mogelijk oorzakelijk verband. Dit impliceert dat het aanwezig kan zijn. Het zal wel moeilijk zijn om een causale link aan te tonen. Daarnaast wordt gepeild naar recidividerisico (risicotacatie) en wordt van de expert tot slot een voorstel tot behandeling verwacht
○ Knelpuntne bij uitvoerne van expertise:
- Retrospectief inschatting maken
- Context
□ Nog geen klinisch observatiecentrum
□ Onderzoek via een (of meerdere) gesprekken in de gevangenis - Motivatie van de verdachte
□ Verdachte is niet de opdrachtgever en zou het normaliter niet in zijn hoofd halen om een psychiater te consulteren
□ Opstelling van de advocaat is ook van belang - Zich anders voordoen
□ Zich gezond voordoen = ‘faking good’
□ Zich gestoord voordoen = ‘faking bad’ - Ontkennende verdachte
□ In principe spreekt deskundige zich niet uit over bewijskwestie, maar rapport heeft toch invloed hierop - Testbaarheid van de verdachte
□ Taal- en cultuurproblemen
□ Verstandelijk beperkten
□ Weinig toegankelijke psychotici - Voorkennis van het dossier
□ Denkfouten (cfr. les cognitieve bias)
Eerst ‘blind’ beoordelen?
○ Wat is een kwaliteitsvolle ecpertise?
§ Wat verwachten juridisch actoren?
□ Duidelijke taal: gebruik van duidelijk begrijpbare taal (geen psychiatrisch en/of medisch vakjargon)
□ Onderbouwing van de conclusie: formuleren van een conclusie waarin het antwoord vervat zit op de vooropgestelde vragen die aan de expert worden voorgelegd
□ Multi-methodisch werken: conclusie moet voldoende onderbouwd worden via gebruik van meerdere methoden en/of bronnen van informatievergaring
□ Gebruik van risicotaxatie instrumenten en psychodiagnostische testen
materiele beveiligign
gerelateerd aan de infrastructuur van de deinsten bijv hoe ontsnapbestendig is het gebouw
procedurele beveiligign:
gerelateerd aan de aanwezige procedures in een zorgvoorziening, bijv toegang tot geld en andere goederen, urine drugs creenings, screening bezoekers
relationele beveiliging:
gerelateerd aan contacten tussen personeel en patienten. aspect heeft zowel te maken met kwanittatieve (ratio hulpverleners) als kwalitatieve aspectne (relatie staf-patient). het is bij deze beveiliging heel belangrijk dat er een therpaeutishe verbintenis wordt aangegaan met de geinterneerde en dat d ehulpverlenre in staat is te signaleren als het mis dreigt te gaan.
- High security forensisch psych centra:
○ Alle geïnterneerden in een FPC zijn geplaatst
○ En hebben een hoge beveiligingsnood
○ Verblijf is niet verbonden aan voorwaarden dus ook geen mogelijkheid tot beëindiging opname bij overtreding voorwaarden
- Forneische psychiatrie medium security
○ Eerste officiële forensische medium security bedden opgericht in 2001
○ Exclusief voor geinterneerden
Uitgebouwd tot forensisch circuit
- Forneische psychiatrie medium security
○ Eerste officiële forensische medium security bedden opgericht in 2001
○ Exclusief voor geinterneerden
Uitgebouwd tot forensisch circuit
therapeutic jurisprudence
Grondleggers Wexler & Winick (1987), USA:
‘A perspective that regards the law as a social force that produces behaviours and consequences’
Consequences can be therapeutic or antitherapeutic
‘Focuses on the law’s impact on emotional life and psychological well-being’
‘The study of the role of the law as a therapeutic agent’
‘TJ, then, is the study of therapeutic and antitherapeutic consequences of the law’
The law in action, rather than the law in books
‘Can the law be made or applied in a more therapeutic way, so long as other values such as justice and due process, can be fully respected?’
○ Volgens wexler en winnick kan het recht benaderd worden vanuit 3 relevante categorieen:
- Rechtsregels
2. Gerechtleijke procedures
3. De rol van gerechtleijke actoren
○ Volgens wexler en winnick kan het recht benaderd worden vanuit 3 relevante categorieen:
1. Rechtsregels
□ Voorbeeld van rechtsregel (in de VS): ‘Don’t ask, don’t tell’ (1993-2010): negatieve psychologische gevolgen
® Betrokkenen kunnen ook niet over vele andere onderwerpen meepraten
® Dus rechtsregel veroorzaakt mogelijk isolatie, marginaliteit en kunstmatige sociale relaties
® TJ als benadering maakt het mogelijk hierbij vragen te stellen – deze vragen behoeven empirische antwoorden
® TJ als benadering stelt eveneens normatieve vragen en scherpt het debat aan: wat te doen met dergelijke situaties en regels?
- Gerechtleijke procedures
□ Voorbeeld van gerechtelijke procedure: hoederecht over kinderen
® Accusatoir proces (polarisend) kan én traumatisch zijn voor kind én relatie tussen ouders schaden:
◊ Focus op de meest negatieve kenmerken van de andere partij
® TJ: zijn er geen andere, minder schadelijke benaderingen om een dergelijk conflict op te lossen?
® TJ gaat op zoek naar creatieve benaderingen (bv. in kader van inquisitoir rechtssysteem in Europa)
- De rol van gerechtleijke actoren
□ De rol van gerechtelijke actoren
® TJ onderzoekt het gedrag van advocaten, rechters, leden van het OM en andere actoren in het gerechtelijk systeem
◊ Bv. advocaten die een onverstaanbaar juridisch jargon gebruiken beperken de betrokkenheid van de rechtzoekende bij de rechtsgang
◊ Bv. onduidelijke of autoritaire communicatie vanwege de rechter kan het naleven van probatievoorwaarden negatief beïnvloeden
- TJ-principes als onderbouw voor het functioneren van ‘problem solving courts’:
§ Meer gebruik maken van psycho-sociale behandelingsprogramma’s in strafrechtsprocessen
§ Voortdurende gerechtelijke opvolging, controle, interventie
§ Multidisciplinaire benadering
§ Verregaande samenwerking met diensten uit de samenleving
- TJ richtlijnen voor problem solving courts:
Rechters kunnen verdachten niet eenvoudig bevelen om het probleem te onderkennen
Mensen moeten zelf tot een bewustwording komen, en hiertoe kan precies de rechter helpen i.s.m. behandelingsteam: om eigen sterktes te identificeren, te ontwikkelen en toe te passen
Wat kan de rechter concreet doen? Wat zijn de voorwaarden voor de rechter, de gewenste bekwaamheden?
- Cfr. Motivational interviewing technique:
§ Uitdrukken van empathie
§ Het (niet-confronterend) vaststellen van discrepanties tussen huidige gedrag en toekomstig doel (begrijpen van onderliggende motieven van de dader)
§ Vermijden van argumentaties die verdediging uitlokken
§ Eventueel meegaan met weerstanden, en nieuwe informatie aanreiken waarbij dader controle houdt
§ Dus gevoel van self-efficacy bij dader bevorderen
§ Deze principes kunnen werkzaam zijn wanneer dader een persoonlijke verandering overweegt
- Persuasion theory:
‘elaboration likelihood model’ (Petty and Cacioppo, 1986):
i. Sterkte van overreding wordt beïnvloed door de mate waarin de ontvanger actief en inhoudelijk betrokken is in het procesmatig verloop en de verwerking (‘elaboration’) van de informatie
Wat kan de rechter concreet doen? Wat zijn de voorwaarden voor de rechter, de gewenste bekwaamheden? TJ
- Het verbeteren van interpersoonlijke vaardigheden (waaronder communicatie)
- Het vermijden van paternalisme en respecteren van autonomie
- Het gebruiken van overreding en opwekken van motivatie
- Het bevorderen van naleving (compliance)
- Cfr. medische behandeling:
wijze van interactie met patiënt is belangrijk voor therapietrouw (niet-afstandelijk, geen vakjargon, geen ja/nee vragen, verhaal laten doen …) - Toepassing in strafrechtsbedeling
- Gedragsovereenkomsten:
voorzien in beloningen en straffen – geleidelijk aannemen van gewenste gedrag – te bereiken doelen worden geëxpliciteerd
§ Cfr. behandeling drugsafhankelijkheid
§ Vorm van beloning: graduation ceremonies in court
- Procedurele rechtvaardigheid
§ Ervaring van faire behandeling resulteert in grotere tevredenheid met uitkomst van rechterlijke beslissing én in hogere mate van nakoming
§ Elementen: standing, trust, neutrality
- Victimologie: ‘
Victims want to participate in the criminal justice system’
* De noden van slachtoffers ten aanzien van de strafrechtelijke afhandeling (informatie, schadevergoeding, hulp, respect, erkenning, gevoel van controle, ‘voice’)
* Antitherapeutische werking van het strafrechtssysteem: bv. ‘secondaire victimisatie’
* Participeren: hoe en met welke gevolgen = ?
§ Wordt het slachtoffer er beter van?
§ Ten koste van de rechten van de verdediging?
- Types of victim participation:
§ Active: decision making power
§ Passive: victim only informed and/or consulted
- Mogelijke rollen van het slachtoffer (Edwards, 2004):
§ Expression: § Information provision
§ Consultation:
Control:
§ Expression:
slachtoffer kan zich uitdrukken (emoties), maar gerechtelijke instanties zijn niet verplicht er rekening mee te houden
§ Information provision:
verplichting om informatie van het slachtoffer in te winnen (bv. over de gevolgen van het misdrijf – oproepen als getuige)
§ Consultation:
verplichting om mening of advies van slachtoffer in te winnen
Control: verplichting om rekening te houden met mening, advies of voorkeur van het slachtoffer
- Je kan agressie opdelen in:
- Het reactief- impulsief type
2. Het proactief-instrumenteel type
- Agressief gedrag:
- Doorheen hun leven ontwikkelen mensen strategieen om zonder geweld hun zin te krijgen
- In principe is iedereen in staat tot agressie (zie Milgram experiment)
- Mensen hebben de vrijheid om te kiezen voor agressie
Gaat die keuze geheel of gedeeltelijk verloren, en is het agressief gedrag niet meer beheersbaar, dan wordt agressie een psychopathologisch fenomeen
§ Instrumentele agressie:
verminderde volume en werking van de amygdalae
Reactieve agressie:
eerder een toegenomen activiteit van de amygdalae
Antisociaal gedrag ~ dysfunctie van bepaalde hersengebieden,
waaronder de frontale hersenschors en de amygdala
A. Relatie hersenen- antisociaal gedrag:
- Naast de amygdala is er een andere regio die erg belangrijk is voor de sturing van ons gedrag en dat is de frontale cortex. Meer specifiek is het voorste deel of de prefrontale cortex bepalend. Een verminderd functioneren van de frontale cortex hangt samen met agressief en impulsief gedrag.
De frontale cortex en het limbisch systeem zijn regio’s die met elkaar in verband staan.
- Stroop effect:
men reageert trager als het woord niet overeenkomt met de kleur
§ Neurotransmitters =
signaalstoffen tussen zenuwcellen
□ Laag serotoninegehalte
~ agressief, en vooral impulsief-agressief gedrag
□ Cortisol:
hormoon dat gemaakt wordt in bijnierschors ‘stresshormoon’
- De leerprocessen zijn bepalend voor drie neuropsychologische functies:
○ Emotie en motivatie
○ Waarneming en geheugen ○ Actiebereidheid en actiecontrole.
- Geintegreerde theorie van seksueel delict gedrag:
○ Een soort biopsychosociaal model van seksueel delictgedrag. Gedrag is het resultaat van interactie tussen genetische, basaal biologische, psychologische en sociale factoren, dwz: interactie tussen nature en nurture.
○ Die interactie verloopt via verschillende ontwikkelingsstappen:
Ontwikkeling van de hersenen: evolutionaire , genetische, epigenetische factoren.
§ De hersenen maken leerprocessen mogelijk. Dat proces is bidirectioneel.
§ De leerprocessen zijn bepalend voor drie neuropsychologische functies:
§ De verdere psychische ontwikkeling kan verstoord raken door een veelheid van factoren en uitmonden in delictgedrag.
- Incentive motivation theory:
Sommige gedragingen zijn evolutionair zo belangrijk voor de overleving dat ze gekoppeld zijn aan “lust” of “beloning”: voeding, roesmiddelen, omgaan met geld, seks en sociaal gedrag (hechting).
Verslavingsgedrag is bijna altijd het gevolg van een ontsporing van het incentive motivated behavior.
Seksueel gedrag begint met een stimulus die van buitenaf komt en (na ervaringsleren) als seksueel stimulerend ervaren wordt. De reactie die kan volgen op de stimulus vraagt om regulatie.
Regulatie veronderstelt evaluatie van waarde (“value”) en belang (“salience”) van de “competente” stimulus waarna beslissing: “do or don’t”.
De fijnregeling van incentive gedrag is weer het gevolg van subtiel samenspel van excitatie en inhibitie.
§ Liking:
□ Anticipatorisch genot: dopamine.
□ Consummatorisch genot: orgasme: endorfines
- Seksuele rersponscyclus:
§ Ontvankelijkheid (sensitisatie) voor seksuele stimuli:
§ Wanting:
§ Silencing: i
§ Liking:
endorfines
§ Verzadiging (Satiatie):
§ Ontvankelijkheid (sensitisatie) voor seksuele stimuli:
testosterone/oestrogenen. De ontvankelijkheid leidt tot verlangen.
§ Wanting:
gedrag dat al dan niet gesteld wordt om toenadering te verkrijgen tot de (bron van de) stimulus: dopamine.
§ Silencing:
inhiberende hersencircuits worden tijdelijk stilgelegd.