Gerechtelijke Geestelijke Gezondheidszorg Flashcards

1
Q
  • Maatschappelijke kost middelengebruik:
A

○ Directe kosten: hospitalisaties, behandeing van ziektes, hulpverlening, ongeallen met slachtoffers, justitiele handhaving, vervolgingsbeleid, gevangenissen. Directe kosten bedragen jaarlijks 2.86 miljard euro
○ Indirecte kosten: afwezigheid op werk, werkloosheid. Indirecte kosten worden gescaht op 1,76 miljard euro per jaar
○ Niet-meetbare kosten: verlies aan gezonde en gelukkige levensjaren. Kunnen vroeg sterven of raken invalide. Geschat op 500.000 jaren velroren door gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

a. Moreel model:

A

verslaafden werden gezien als mensen met een zwakke persoonlijkheid met weinig morele standaarden. Reactie was bestraffen van mensen. Men dacht dat dat zou helpen om gedrag te veranderen. We weten dat dit nu niet helpt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

b. Farmacologisch model:

A

verslaving werd niet langer gezien als de schuld vd verslaafden maar toegeschreven aan de verslavende stof. De sterk verlsavende werking van producten werd gezien als oorzaak van verslaving. Er was dan ook maar een afdoende maatregel: voorkomen dat mensen in aanraking kunnen komen met gevaarlijke stoffen. Drooglegging vs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

c. Symptomatisch model :

A

verlsaving werd niet meer gezien als op zichzelf staande aandoening maar als symptoom van een persoonlijkheidsstoornis of onderliggende karakterneurose. Therapeutische behandling in een psychotherapeutische gemeenschap werd als oplssing gezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

d. Ziektemodel:

A

middelengebruik werd gezien als ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

e. Leertheoretischm odel:

A

middelen gebruik werd gezien als aangeleerd gedrag, mensen hebben geleerd om alcohol te drinken als antwoord op problemen. We kunnen het gedrag dus ook terug afleveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

f. Sociaal model:

A

tot stand gekomen rond de oorlog in vietnam waarbij men vaststelde dat amerikaanse soldaten heroine en cannabisgebruikers waren. Wnnr deze soldaten terug naar huis keerden was nog maar ene klein percentage verslaaf.d het verlaten van een sociale contecxt kan dus de drang naa rmiddelen beinvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

g. Hersenziektemodel:

A

meest recente model dat verslaving ziet als het gevolg van ht effect van middelengebruik op de gedrag sturende kernen in onze hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

○ Of een persoon een bepaald middel begint te gebuiken of dat gebruik dan al niet evolueert naar problematisch gebruik, hangt af van de veelheid ana beinvloedende factoren en de interactie tussen de factoren. Wordt in kaart gebracht met het MMM model (mens middel milieu):

A

i. Mens: de individuele kenmerken van de gebruiker
ii. Middel: specifieke kenmerkne van de drug die gebruikt wordt, de maneir waarop di egebruikt wordt en gebruikspatroon
Milieu: de directe omgeving en omstandigheden waarin gebruikt wordt, het sociaal netwerk en de ruimere maatschappelijk eomgeving. Milieu is het smanespel van setting (plaats en moment van gebruik), sociale contect en maatschappelijke contect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  • Kenmerken van verslavingsgedrag:
A

a. Blijven gebruiken ondanks negatieve gevolgen
b. Mensen hebben al een aantal keer tevergeefs proberen minderen
c. Ambivalentie ten aanzien vn product: id ochtend zeggen nooit meer te gaan drinken maar id avond graag op cafe gaan
d. Negeren ontkennen verstoppen
e. Schuldgevoelens tav hun omgeving, onmacht
f. Genot vs afzien: vroeger elefde het product genot op, tijdens een verlsaving is het alleen maar afzien
g. Herval na langere abstinentie
h. Preoccupatie met gebrik, verwerven vh product, op zoek naar een verklaring van hun verslaving
i. Plotse hunkering, geen uitstel
j. Existentieel lijden: ze voelen bij zichzelf aan dat ze het leiver anders zouden doen maar dat ze het niet kunnen
k. Vervullen van een drang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

® Incentive-salience theorie:

A

verband tussen verslavingsgedrag en wanting. Vanaf een bepaald moment staat de drang om een product te gebruiken los van het genot dat hierdoor verkregen wordt. Mensen zien overal signalen dat het product aanwezig is of haalbaar is. De verhoogde dopamine zorgen er ook voor dat de context waarin de dopamine verhoogde, in onze hersneen wordt vastgelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

○ Impaired response inhibition and salience attribution of I-RISA model: verslaving is op te vatten als hersenziekte met een dubbele pathogenese met twee belangrijke structurele en functiedomeinen:

A

i. structuren circuits en processen die het op beloning gerichte gedrag sturen (salience attribution) ii. Structuren circuits en processen die aan de basis liggen van zelfcontrolefuncties (impaired response inhibition)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

a. Structurele preventie (doorgaans overheidsmaatregelen/aanpassing van wetgeving):

A

§ Beschikbaarheid naar beneden brengen (nachtwinkels verbieden alcohol te verkopen)
§ Prijs doen dalen van non alcoholische dranken
§ Reclame rond alcohol verbieden
§ Beginleeftijd verhogen
Persoonsgericht: educatie, info verstrekking, counseling
§ Universeel (tav hele bevolking), selectief (gericht specifieke groep) geindiceerd (gericht op probleemgroepen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Middelengebruik veroorzaakt crimi M->C

A

□ Psychofarmacologisch effect(vnl geweldsdelicten): veel middelen werken drempelverlagend en nemen de angst weg. Of leiden tot irritatie, opwinding, ongeduld of irrationeel gedrag. Vooral in geval van alcohol en cocaine. Niet voor cannabis en opoioden
□ Economische drijfveer (voornameijk vermogensdelicten): om gebruik te financieren
Leefstijlmodel (ook wel eens de systemische factor genoemd): drugs zijn verbonden met crimi, zoals territoriale gevechtne tussen rivaliserende dealers, afrekeningen en straffen voor het niet betalen van schulden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ii. Criminaliteit veroorzaakt middelengebruik C->M

A

□ Psychofarmacologisch effect: crimineel gedrag schept de behoefte aan roes of iddel, is instrumetnteel in criminele activiteit bv moed indrinken
□ Economisch model: crimi levert geld voor allerhandse aankopen, waaronder alcohol en drugs
□ Leefstijlmodel: druggebruik is een onderdeel van de criminele levensstijl of past erbij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

iii. Wederkerige reciprocal model: beide veroorzaken elkaar C-> M en M-> C

A

□ Mogelijkheid en behoefte bepalen de richting van het verband
□ (model minder goed onderzocht) volgens dit model bepalen mogelijkheid en behoefte de richting van het verband.
□ Multiplier/vermenigvuldigend effect: het gaat dan niet zozeer over een causale relatie, maar eerder om een intesivering; verslaving en gebruik versterken mekaar in een negatieve spiraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

iv. Er is een andere gezamenlijke factor die het verband tussen middelengebruik en criminaliteit verklaar X >< C,M

A

□ Biologisch: bijv genetische prediscpositie
□ Psychologisch: bv slechte impulsbeheersing
□ Sociaal: bv druk vanuit de omgeving; wonen in een arme buurt
Model veronderstelt dat middelengebruik gene crimi veroorzaakt, en dat crimi geen middelengebruik veroorzaakt, in plaats daarvan zijn er een of meerdere gemeenschappelijke facotren (common cause) die beide veroorzaken. Dit kunnen die bovengenomede factoren zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Zorg onder drang:

A

betrokkenen wordt met positieve en negatieve prikkels van jsutitie, maar uit virje wil en op basis van eigen verantwoordleijkheid naar een zorgtraject geleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

§ Substitutietherapie:

A

ander middel geven voor heroine verlsaafde. 2 vormen:
a. Behandeling gericht op ontwenning (en terugvalpreventie)
b. En onderhoudsbehandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

§ Drugvrije afdelingen DVA:

A

sinds 2009 brugge biedt palats aan 20 mannelijke gedetineerden die drugsvrij willen leven en tijdens detentieniet geconfronteerd willen worden met drugs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Centraal aanmeldingspunt CAP

A

tot 2016 in de gvs. Hier konden verslaafde gedetineerde terecht om hulp tek rijgen bij hun zoektocht naar geschikte hulpverlening. In 2016 financiering stop. In 2017 nieuw initiatief: TANDEM staat voor toeleiding en aanmelding na detentie en meer. Werkzaam in alle vlaamse gevangenissen en brusselse. Project iwl alle gedetineerden met een geestelijke gezondheidsprobleem helpen met het vinden van de gepaste zorg en hulpverlening na detentie,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

3 doelstellingen:
CAP

A

a. Verschaffen info rond bestaande hulpverlening
b. Verhogen motivatie en bereidheid tot volgen van behandeling
c. Contact leggen met en het gericht doorverwijzen van externe hulpverleningsdeisnten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

○ Affect:

A

directe emotioneel reacite op een gebeurtenis, die enkele seconden tot minuten duurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Stemming:

A

subjectief ervaren grondtoon van het gevoelsleven,. Stemming isn nooit de hele t ijd helemaal hetzelfde maar fluctueert spontaan en kan uren of dagen aanhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

i. Depressieve stemming:

A

neerslachtig, somber

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

ii. Eufore stemming:

A

voerdreven opgewekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Dysfore stemming:

A

prikkelbaar boos onstemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

i. Sombere stemming:

A

gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag, zoals blijkt uit ofwel subjectieve mededelingeen 9voelt zich verdrietig, leeg of hopeloos) ofwel observatie door anderen (bv tranen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

ii. Anhedonie:

A

duidelijke verminderde interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag (zoals blijkt uit subjectieve mededelingen of uit observatie door anderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Conatieve symptomen:

A

in de lichtere gevallen van een depressie zijn deze symptomen niet altijd even duidelijk. Id ernstige gevallen kunnen de psychomotoriek, de motivatie en het gedrag van de patient veranderen. Kan psychomotorische remming of agitatie optreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

○ Vlaams actieplan suicidepreventie: ontwikkeld op basis van 5 wetenschappelijke gefundeerde preventiestrategieen:

A

i. Geestelijke gezondheidsbevordering mbt het individu en de maatscahppij. Hiervoor werden verschillende campagnes gelanceerd
ii. Suicidepreventie door laagdrempelige telefonische en online hulp
iii. Bevorderen van deskundigheid en netwerkvorming bij intermediair
iv. Strategieen voor specifieke risicogroepen
V. Ontwikkeling en implementatie van aanbevelingen en hulpmiddelen voor de preventie van suicide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

○ De richtijn van VLESP (multidisciplinarie richtlijn vlaams ecpertisecentrum suicidepreventie) richtlijn omvat 5 uitgangspunten:

A

i. Suicide kan voorkomen worden: suicide gebeurt meestal niet impulsief. Bijna gaat er altijd een proces aan vooraf
ii. Suicidaliteit krijgt voorrang: personen met acute zelfmoordgedachten dienen voorrang te krijgen in de hulpverlening
iii. Suicidaal gedrag is een op zichzelf staande problematiek: vaak wordt suicidaliteit gezien als een symptoom of een gevolg van een psychische problematiek, zoals depressie
iv. Suicide preventie is een taak van elke hulpverlener
v. Suicide preventie speelt zich af op verschillende niveaus (universele selectieve en geindiceerde preventie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Geindiceerde preventie:

A

richt zich op mensen di eal suicidale gedachten hebben of suicidaal gedrag vertonen (mutlidisciplinaire richtlijn richt zich dus vooral hierop)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

○ Signalen herkennen: 2 soorten te onderscheiden suicidaliteit:

A

i. Expliciete dreigingen: dringende hulp nodig. Dreigen zichzelf te verminken of te doden. Pratne schrijven erover, methoden zoeken
ii. Waarschuwingssignalen: verder onderozeken, hulpeloosheid roekeloos gedrag, slaapproblemen stemmingswisselingen etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

○ Belangirjke aandachtspunten bij detectie ne hulpverlening aan suicidale patienten

A

i. Contact maken: open kunnen praten
ii. Bevorderen van veiligheid: safety plan
iii. Betrekken van naasten
iv. Zorgen voor follow-up en zorgcontinuiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

autisme criteria

A

a. Persisterende deficienties in de sociale communicatie en sociale interactie in uiteenlopende situaties
b. Beperkte, repetititeve gedragspatronen (bv fladderen met de handen), interesses of activiteiten
c. Symptomen meotne aanwezig zijn in de vroege ontwikkelingsperiode (maar worden soms pas manifest als sociale eisen steigen)
d. Symptomen veroorzaken significante lijdensdruk of beperkingen in funcitoneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

autisme

A
  • = neurobiologische ontwikkelingsstoornis met als hoofdkenmerken: aanhoudende problemen met de wederkerige sociale communicatie en interactie en beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses en activiteiten. Symptomen moeten aanwezig zijn in vroege ontwikkelingsperiode en worden meestal herkend vanaf 2e levensjaar.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

○ Empathie kent twee componenten:

A

i. Vermogen om andermans psychische gesteldheid in te schatten (cog empathei)-> tekort in autisme
ii. En het vermogen om andermans emoties te ervaren (emotionele empathei)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

§ Intense world theorie:

A

stelt dat mensen met ASS net een heel intense beleving van de wereld hebben en zich terugtrekken of vermijdingsgedrag vertonen om niet overspoeld te raken door empathische gevoelens en gedachten waardoor het lijkt alsof ze een beperkte theory of mind hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q
  • Risicofactoren voor crimineel gedrag bij ass:
A

a. Sociale naiviteit: voelen andere mensen selcht aan en kunnen intenties van anderen moeilijk inschatten. Aanleiding geven tot stellen van grensoverschirjdend gedag ten aanzien van anderen
b. Vasthouden aan regels en routines: dat als hiervan afgeweken wordt dit aanleiding kan geven tot veel spanning en stress. Kunnen dan potentieel agressief worden
c. Niet begrijpen van sociale situaties: daardoor gevoelens van machteloosheid, verwardheid, spanninge n wraak en kan een trigger vomen voor stellen van agressie
d. Gefixeerde interesses: blind nastreven van deze interesses zonder rekening te houden met de mogelijke geovlgen ervan
e. Moreel redeneren: bij de complexere morele vraagstukken waar niet alleen kennis van (sociale) regels nodig is, maar ook de context moet meegewogen worden of regels flexiebel moeten worden toegepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q
  • persoonlijkheid=
A

conssitentie in opvattingen, gevoelens en gedragingen in verschillende omstandigheden vormt perosonlijkheid van iemand.
○ Seamenhang van de verschillende apsecten van de persoonlijkheid wordt door individu als samenhangend geheel ervaren = basis van invidiu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

○ Scid-5-ov:

A

semi gestructureerde interview voor persoonlijkheidsstoornis, insturment kan door deipatient ingevuld wordne en door behandelaar als screener gebruikt worden, behandelaar tijdens interview alleen nog maar die vragen te stellen over criteria die posiitef uit de screening zijn gekomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

§ Therapeutische apperceptietest:

A

worden aantal platen getoond. Vrij vage afgbeeldingen van een situatie die zijn getekend dat zij verschillend geinterpreteerd kunnen worden. De wijze waarop de proefpersoon de situatie beschrijft en dus interpreteert zegt iets over zijn persoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

vermijdende persoonlijkehidsstoornis

A

Centrale kenmerken:
sociaal geremd, gevoel van tekortschieten, hypersensitief voor negatief oordeel
Extreem verlegen en bang voor wat anderen van hen zullen vinden; faalangst
Voelen zich incompetent, minder waard dan anderen
Zeggen regelmatig afspraken af
Grote angst om op te vallen, gedragen zich onopvallend mogelijk
Hebben in tegenstelling tot schizoïde patienten wel behoefte aan contact met anderen. Zij zijn alleen zo bang voor afwijzing, vernedering of kwetsing dat zij persoonlijke contacten uit de weg gaan.
Vaak is bij hen sprake van verlegenheid en sterke geremdheid en lijken hun klachten op die van de sociale fobie. Zij kunnen zich schamen voor innerlijke of uiterlijke tekortkomingen die in hun beleving sterk uitvergroot zijn en verborgen moeten blijven voor hun omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

afhaneklijke persoonlijkheidsstoornis

A

Centrale kenmerken:
onderdanig en aanklampend, behoefte om verzorgd te worden
Zien zichzelf als zwak, incompetent, en niet in staat een zelfstandig bestaan op te bouwen, hulpeloos
Hechten zich aan sterke partner en proberen anderen het altijd naar hun zin te maken
Laag zelfwaardegevoel; grote moeite om zelf beslissingen te nemen
Zijn ook angstig in contact, maar om andere te verliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

dwangmatige persoonlijkheid

A

Kernwoorden:
controle, ordelijkheid en perfectie
Houden van netheid, overzichtelijkheid, en voorspelbaarheid en zijn rigiede
Focus op details, waardoor zij geen zicht krijgen op het grotere geheel
Gierigheid is een ander kenmerk
Beslissingen nemen is heel moeilijk, want fouten maken is vreselijk
Hoge eisen aan zichzelf, maar ook aan anderen; workaholics
Ook op verlof kunnen zij vermoeiend zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

cluster a

A

Afstandelijk, zonderling
Vertonen gelijkenissen met schizofrenie
Vooral bij schizotypale persoonlijkheidsstoornis aanwijzingen voor relatie met schizofrenie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

cluster c

A

angstige cluster, Mensen met deze stoornissen hebben last van sociale vermijding, dwangmatig handelen en onzelfstandigheid.
Over het algemeen kunnen zij zich wel beter aanpassen aan de eisen van het dagelijkse leven dan mensen met cluster A en B stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

schizoiede perosonlijkheidsstoornis

A

Centrale kenmerken:
afstandelijk, vlak in sociale relaties en beperkt scala van emotionele expressies
Kluizenaar, einzelgänger
Gelukkigst als zij alleen zijn
Geen interesse in sociaal contact of opbouwen van relatie
Maken zich niet druk om wat anderen denken
Lijkt soms enigszins op lichtere vormen van autisme
Werken graag met computers
Omgang: pas uw verwachtingen aan, laat ze hun hun gang gaan.
Eraan trekken helpt vermoedelijk niet, en zal waarschijnlijk alleen meer vermijdingsgedrag in de hand werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Schizotypale persoonlijkheidsstoornis

A

Centrale kenmerken:
afstandelijk in sociale relaties, vreemde denkpatronen en excentriek gedrag
Voorkomen en gedrag doet vreemd aan
Spraak is vaak vaag en wijdlopig
Vreemde ideeen en redeneringen
Vaak sterk bijgelovig – magisch denken – bezig met paranormale
Veranderingen in percepties bv. “voelen” dat iemand aanwezig is
Vertonen weinig emoties of emoties niet passend bij gebeurtenis
Worden angstig in sociale situaties, ervaren contact met anderen als bedreigend en stellen zich wantrouwend op
Omgang: pas uw verwachtingen aan, laat ze hun hun gang gaan.
Zeg wel dat u deze ervaringen niet heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

paranoiede persoonlijkheidsstoornis

A

Centrale kenmerken:
achterdocht, een voortdurend wantrouwen jegens anderen
Vermoedt (zonder aanwijzingen) dat anderen hem zullen bedriegen
Heeft ongerechtvaardige twijfels over betrouwbaarheid van bekenden
Als iemand zich loyaal toont, betrouwt hij het niet; constante verdenking dat motieven van andere niet deugen
Geeft geen persoonlijke informatie uit angst dat dit tegen hem zal gebruikt worden
Achter onschuldige opmerkingen of gebeurtenissen wordt iets gezocht
Er is een voortdurende waakzaamheid tegenover vermeende bedreiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

paranoide persoonlijkheidsstoornis forensische aspect

A

Forensisch aspect:
Mensen met een kort lontje, die heel snel in de tegenaanval gaan – raken snel in conflict met anderen
Zij zien nooit fouten in hun eigen gedrag en geven bij voorbaat de schuld aan anderen
Erg moeilijk om mee om te gaan
Hebben ook vaak een hekel aan psychologen en psychiaters
Omgang: probeer door uw gedrag uw betrouwbaarheid te bewijzen. Probeer maximaal transparant te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

cluster B

A

dramatisch emotioneel impulsief. Hebben veelal moeite met het beheersen van hun impulsen en emoties.
Ze zijn vaak impulsief, streven naar snellebehoeftebevrediging en zijn slecht in het onderhouden van (stabiele) relaties.
Omdat ze weinig of geen rekening houden met de eigen veiligheid en veiligheid van anderen, kan hun gedrag een verstorend effect hebben op de sociale omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

histronische of teatrale persoonlijkheidsstoornis

A

Kernwoorden:
excessieve emotionaliteit en aandacht, aandacht en aandacht
Willen altijd in het middelpunt van de belangstelling staan
Overdrijven in gedrag/uiterlijk/emoties
“Femme fatale”
Centrale gedachte is “bij iedereen geliefd willen zijn”
Overgevoelig voor afwijzing (zelf wel voortdurend ontrouw)
Emoties komen onecht over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

narcistische persoonlijkehidsstoornis

A

Kernwoorden:
grandiositeit, behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie
Gepreoccupeerd met aanzien, macht en succes
Zelfingenomen en ijdel
Gezien en bewonderd worden is het streven
Proberen zich te onderscheiden met uiterlijkheden, of met intellectuele geldingsdrang
Voelen zich superieur aan anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

narcistische persoonlijkheidsstoornis forensisch

A

Forensisch:
Narcisten vinden dat de normale wetten en regels niet op hun van toepassing zijn
Kunnen niet echt rekening houden met anderen
Bij het uitblijven van bewondering – of erger nog bij kritiek – kan er met woede gereageerd worden
De schuld ligt altijd bij de ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Borderline persoonlijkheidsstoornis

A

Kernwoorden:
instabiliteit in relaties, zelfbeeld en affect; vaak ”in crisis”
Instabiel en impulsief
Extreme en snel wisselende stemmingen
Heftige emoties
Zwart-wit denken
Dreigen met zelfverwondend of suicidaal gedrag
Wisselend zelfbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

borderline ps, forensisch

A

Forensisch:
Cliënten met BPS proberen voortdurend te vermijden dat ze in de steek gelaten worden. Ze kunnen vaakheftig reageren met angst maar ook met woede op reële of denkbeeldige verlatingen. De woede richten ze vaak op zichzelf (automutilatie – zelfmoordpoging) maar kan ook gericht zijn naar anderen.
In de relatie met anderen hebben ze de neiging om snel heel zwart-wit te denken en snel te kunnen switchen van mening. Iemand kan het ene moment geweldig zijn, het andere moment ‘onbetrouwbaar en slecht’. Dit gebeurt met name als ze het gevoel hebben dat de ander niet genoeg om hen geeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

PCL-R wordt in deze test aanzien als een constellatie van persoonlijkheidsstrekken waaronder:

A

Interpersoonlijke kenmerken: glad, narcistisch, oppervlakkig charmerend, oneerlijk en manipulatief
Affectieve kenmerken: kil, zonder schuldgevoel, zonder empathie, kan zich niet emotioneel verbinden tot anderen, oppervlakkige emoties
Impulsieve en antisociale levensstijl: risicogedrag, parasitair, geen doelen, onverantwoordelijk, impulsief, sensatiezoeker, van jongsaf aan gedragsproblemen, moeite om gedrag onder controle te houden, geen respect voor normen, waarden en regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

PCL-R

A

PCL diagnostisch instrument dat meet in weke mate iemand in min of meerdere mate psychopathische kenmerken heeft.
Uiteindelijk 20 persoonlijkheidskenmerken die moeten beoordeeld worden, § De 20 items worden beoordeeld over het hele leven en over de belangrijkste levensdomeinen aan de hand van:
a. dossierstudie (noodzakelijk!)
Interview wenselijk maar niet noodzakelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

□ Brian imaging laat zien dat psychooathen 3 typische kenmerken vertonen:
]

A

a) Redelijk ongevoelig voor emoties van andere mensen die erop wijzen dat anderen in distress zijn.
b) Blijken slechter angst in de gezichten van angsite mensen te herkennen -> amygdala belangrijk voor herkenning van angstige gezichten -> bij psychopathen onderresponsief.
c) Kleinere amygdala

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

startle reflex

A

Startle reflex neemt toe als men zich in een angst bevorderende omgeving bevinden. Dit
wordt de fear-potentiated startle (fps) genoemd. Bij psychopathie is deze fps sterk verminderd:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

□ Binnen de gewetensontwikkeling kan je onderscheiden:

A

a) Morele congities: denken over normen, regels en ethisch gedrag
b) Morele emoties: gevoel over morele kwesties
c) Moreel gedrag: morele keuzes om zihc in bepaalde situaties op een bepaalde manier te gedragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

= stroop-interferentie;

A

maat voor de doelgerichte aandacht. Moeilijke taak voor meete mensen want moeten niet letten op het onbelangrijke woord. De aarzeling die mensen ervaren bij dergelijke testen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

a) What’s in it for me? :

A

Rationele, respectvolle, zakelijke benadering gericht op hun belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

b) Status en autonomie:

A

De staf moet hiermee rekening houden en waar mogelijk ego-sparend interveniëren, zonder week of te voorzichtig te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

c) Prikkelbehoefte:

A

Patiënten met hoge PCL-scores hebben vaak behoefte aan prikkels, veranderingen en spanning. Er is vaak sprake van hypoarousal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

d) Manipulerende interpersoonlijke stijl :

A

Behandelklimaat dient erop gericht te zijn de manipulatieruimte zo klein mogelijk te maken én te houden. Maximale regeltransparantie!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q
  • Risicotaxatie=
A

inschatten vd kans dat iemand bepaald gedrag (meestal agressief gedrag of seksuele delicten) opnieuw zal vertonen in de nabije of verre toekomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

○ risicomanagement=

A

een risicoinschatting wordt gevolgd door interventies om het risico te hanteren of te verminderne bv behandeling volgen voor verslaving pedofiel.die niet meer id buurt mag wonen van een school etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

○ Actuariele isntrumenten:

A

Actuarieel doelt op de manier van verzamelen en combineren van data. Owv de statistische bewerkingen die hierbij te pas komen zijn de items vaak historisch van aard en noemt men deze items soms actuariële items// zij maken gebruik van klinische inzichten en adnere stukjes info die op een systematisch emanier worden verzameld en tellen hen op om tot een eindoordeel te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

er zijn instrumenten ontwikkeld die kunnen helpen om de taxaties accurater te maken. verschillende vormen risicotaxatie

A

○VRAG, Historical clinical risk management-20 (HR-20), en dan is PLC-R als item opgenomen in de meeste risicotaxatieinstrumenten
Verschillende vormen:
1. Ongestructureerd klinische benadering (“oude benadering”).
2. Actuariële benadering:
3. Gestructureerd klinisch oordeel:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

○ Verschillende vormen:
1. Ongestructureerd klinische benadering

A

(“oude benadering”). Vanuit ervaring en kennis van deskundige; ongestructureerd, intuïtie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q
  1. Actuariële benadering:
A

Vanuit wetenschappelijk onderzoek gevonden factoren die samenhangen met gewelddadig gedrag; veelal louter historische risicofactoren, vaste weging van factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q
  1. Gestructureerd klinisch oordeel:
A

Combinatie actuarieel en klinisch: gestandaardiseerde risicotaxatie door een deskundige m.b.v. checklist met wetenschappelijk onderbouwde risicofactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Er zijn al gereviseerde versie beschikbaar VRAG:

A

violence risk appraisal guide. Men deed onderzoek naar 618 delinquenten die psych onderozek ondergingen. ◊ Gemiddeld 7 jaar time at risk.
◊ 31% herivel met nieuw geweldsdelict
◊ Lijst van 12 factoren of variabelen:
1. Woonde bij beide biologische ouders
2. Probleemgedrag op school
3. Problematisch alcoholgebruik
4. Burgerlijke staat
5. Delict geschiedenis niet-gewelddadige delicten
6. Schending strafrechtelijke voorwaarden
7. Leeftijd
8. Letsel slachtoffer
9. Vrouwelijk slachtoffer
10. Persoonlijkheidsstoornis
11. Schizofrenie
12. Psychopathie
◊ Zitten dus niet veel klinsiche factoren in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Static-99R:

A

werd samengestel duit variabelen die uit eerder onderozek naar voren kwamen als gerelateerd aan seksueel geweld. Voorspelt risico op seksuele en gewelddadige recidive met behulp van 10 statistische factoren. Items worden opgeteld tot totaalscore. Moet sprake zijn van zogenaamd categorie A delict (seksueel delict met een aanwijsbaar slachtoffer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

® ROC-analyse:

A

risico instruiment in kaart te brengen. Is een lijn die wordt gevormd door getallenparen. Gaat dan steeds om het percentage detectie ne percentage vals alarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Forensische clienten:

A

personen die strafbare feiten gepleegd hebben of hiervan verdacht worden, die opgevolgd worden door een justitiële instantie en binnen dit kader een behandeling of begeleiding dienen te volgen.
De opgelegde behandeling of begeleiding kan zowel een forensische behandeling (of categorale zorg) zijn als een reguliere behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Forensische geestelijke gezondheidszorg

A

: zorg voor personen met geestelijke gezondheidsproblemen, die gelinkt is aan het plegen van strafbare feiten, waarbij kwaliteitsvolle zorg geboden wordt, die primair gericht is op het verminderen van het delict-risico. Specifiek aan de forensische categorale geestelijke gezondheidszorg is de triade patiënt – justitie – hulpverlening, met als primair doel recidive-beperking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

○ Het RNR model vloeit voort uit GPCSL (general personality and cognitive social learning theory) theorie, die probeert criminaliteit te verklaren, je moet volgens deze theorie op drie aspecten richten als je recidive wil voorkomen:

A

i. Persoonlijkheid : aps dat mee aan de basis ligt van crimineel gedrag
ii. Cognitieve luik: weloverwogen bewuste en onbewuste zelfregulering. Bijv cognitieve distorsies. Het cognitieve aspect benadruk thet bbelang van procriminele attitudes, waarden en overtuigingen als oorzaak van crimineel gedrag
iii. Leergedrag binnen een sociale context: het aanleren van cognitites en attitudes vaardigheden en technieken. De mens is een sociale soort en weegt kosten en baten af binnen een bepaalde sociale context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

▪ Algemene responsiviteit:

A

verwijst naar het feit dat cognitief-gedragstherapeutische interventies de meest effectieve methode zijn om individuen nieuwe gedragingen aan te leren ongeacht over welk probleemgedrag het gaat. Deze methodiek impliceert rollenspelen, vaardigheidstrainingen, cognitieve herstructurering. Men leert ook alternatieve gedragsmogelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

▪ Specifieke responsiviteit:

A

interventies moeten rekening houden met persoonlijke eigenschappen van de delinquent bv. interpersoonlijke gevoeligheid, bezorgdheid, verbale capaciteit en cognitieve rijpheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

▪ Onderzoekers hebben drie mogelijke valkuilen in de praktijk geidentificeerd:

A

1) Program drift: behandeldoelen “verschuiven” naar iets dat niet meer binnen het optimale programma past
2) Program reversal: oorspronkelijke doelen worden al dan niet bewust ondermijnd of zelfs omgekeerd
3) Program non-compliance: doelen of methodieken worden zonder enige theoretische of empirische evidentie veranderd en aangepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q
  • GLM:
A

○ Het GLM is ontwikkeld door Tony Ward en collega’s en is te situeren binnen de zogenaamde Positieve Psychologie, die itt de “klassieke psychologie” vooral focust op wat nodig is om een “goed” leven te kunnen leiden
○ In plaats van te proberen om problemen en moeilijkheden op te lossen, is de positieve psychologie erop gericht om mensen sterker en veerkrachtiger te maken
○ Het is een sterkte-gerichte (strenght-based) benadering
Doelstelling is te werken naar de realisatie van een betekenisvol en sociaal aanvaardbaar leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q
  • Veranderingscirkel prochaska en DiClenment:
A

motivatie is geen kwestie van niet of wel, maar een dynamisch proces

  1. Voorbeschouwing: “Ik heb geen probleem”
  2. Overpeinzing: “Misschien heb ik een probleem”
    (“MAAR”)
  3. Beslissing: “Ok ik wil er iets aan doen”
  4. Actie: “Ik doe er iets aan”
  5. Consolidatie: Aangepast aan leven zonder probleem
  6. Terugval
    Cirkel wordt opnieuw doorlopen om meer inzicht te krijgen in d eproblemen die spelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q
  • Motiverende gespreksvoering milner & rollnick
A

○ Motiverende Gespreksvoering is een veelgebruikte methode om motivatie te verhogen. En mensen zo te helpen hun gedrag te wijzigen. § “MG is een op samenwerking gerichte gespreksstijl die iemands eigen motivatie en bereidheid tot verandering versterkt.”
De basisstijl is ‘gidsen’. Gidsen houdt het midden tussen ‘volgen’ en ‘sturen’, volgens ritme van de patient.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

basisprincipes van motiverende gespreksvoering

A

i. Partnerschap: “samen”, “dansen ipv worstelen”
ii. Acceptatie: van de persoon zoals hij is, met actieve interesse in perspectief van de ander
iii. Compassie: actief het welzijn van de ander nastreven. Compassie heeft in dit geval niets te maken met meevoelen. Het heeft te maken met onvoorwaardelijke inzet voor de belangen van de ander.
Ontlokken: uitgaan van sterktes van de ander. Je probeert die competenties op te roepen. Je probeert bij de ander eigen goede redenen te ontlokken om te veranderen. Het uitgangspunt is dus dat mensen veel van het vermogen om te veranderen al in huis hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Complexe reflectie.

A

Je verwoordt wat de ander bedoelt te zeggen. Je toetst je interpretaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Tweezijdige reflectie.

A

Je geeft woorden aan de ambivalentie die je hoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Gevoelsreflectie..

A

Gevoelens die iemand verbaal uit of non-verbaal laat zien, reflecteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Versterkte reflectie.

A

Dit is iets in overdreven woorden teruggeven aan je gesprekspartner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q
  • Zelfdeterminatietheorie ryan & deci
A

○ Maken een belangrijk onderscheid tussen autonome en gecontroleerde motivatie.
§ Autonoom: je doe iets omdat je het leuk vindt
§ Gecontroleerd: je doet iets om iets te krijgen of om straf te ontlopen

		Mensen bepaalde basale psychologishe behoefte shebbenm waar zij actief naar streven: autonomie, verbondendheid en competentie. Kunnen vervullen van deze basisnoden is een voorwaarde voor een betekenisvol leven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

§ Geidentificeerde en geintegreerde regulatie

A

vormne derde type van extrinsieke motivatie op het continuum
Mensen gaan zichzelf identificeren met de reden voor het stellen van een activiteit, zetten ze zich in omdat ze de activitieti eprsoonlijk belangirjk of zinvol vinden. Doen het dus uit hunzelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

§ Geintrojecteerde regulatie (vorm extrinsiek)=

A

wil je negatieve gevoelens zoals schaamte shculd of angst vermijden of juist positieve gevoelens zoals trost ervaren. Intern controlerende factoren vormen de drijfdveer hierbij. Je zet jezelf dus onder druk wordt gezien als vorm van gecontroleerde motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

○ Klinische zorg:

A

24-uurs verblijfssetting waarbij behandeling wordt geboden. Dit zijn de zogenaamde ‘residentiele’ voorzieningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

○ Verblijfszorg:

A

is een vorm van (kleinschalig) wonen waarbij op verschillende niveaus begeleiding en ondersteuning wordt geboden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

○ Ambulante zorg:

A

Hier is er geen sprake van verblijf. Het betreft zorg die vnl. wordt verleend op afgesproken tijden waarbij de justitiabelen vanuit de eigen verblijf- en werkomgeving naar de hulpverlener toekomen, of waarbij de hulpverlener de justitiabele in diens omgeving bezoekt (bij outreachende of mobiele zorg). De ambulante zorg kent een nadere onderverdeling in ambulante (forensische) behandeling en ambulante begeleiding. Daarnaast kan er ook sprake zijn van dagactiviteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

collocatie

A

Behandeling in een ziekenhuis (

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

sekwestratie ten huize”

A

§ Verpleging in een gezin (vroegere “sekwestratie ten huize”): wordt quasi niet gebruikt en gaan wij verder niet bespreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q
  • Wat als er zich onregelmatigheden voordoen tijdens de uitvoeringsmodaliteitne? KBM kan maatregelen treffen. Dit is het geval bij:
A

i. Nieuw misdrijf
ii. Ernstig gevaar voor derden
iii. Schending voorwaarden (waaronder onttrekking)
iv. Destabilisatie geestestoestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q
  • De beslissing die de KBM kan nemen is het volgende:
A

i. Herziening= verstrenging voorwaarde, extra voorwaarde of andere modaliteit
ii. Herroeping = intrekken modaliteit
iii. Schorsing = tijdelijk emodaliteit niet laten doorgaan, deaarna herroepen, herzien of schorsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

○ Deskunidgenonderzoek wordt onderzocht:

				§ Onderzocht wordt:
A

□ Of de persoon op het ogenblik van de feiten en van het onderzoek leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast?
□ Of er een oorzakelijk verband bestaat tussen de geestesstoornis en de feiten
□ Of het gevaar bestaat dat betrokkene opnieuw misdrijven pleegt
□ Of en hoe de persoon kan worden behandeld, begeleid, verzorgd met het oog op zijn re-integratie in de maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q
  • Ontoerekeningsvatbaarheid=
A

schulduisluitingsgrond. Iemand met een strafbaar feit gepleegd maar hij of zij kan hiervoor in strafrechtelijke zin geen schuld dragen. Het delict is wel bewezen verklaard maar er kan geen straf opgelegd worden. De verdachte is niet strafbaar omdat het ten laste gelegde. Hem niet teogerekend kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

§ Twee centrale factoren in standaarden internationaal: van ontoerekeningsvatbaar inschattign

A

1) Kennis (‘weten’):
2) Controle (‘willen’):

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q
  • Nieuwe ontwikkelingen in psychiatrisch deskuniden onderzoek tne opzichte van de oude wet (1930, 1964)
    In de nieuwe interneringswet is fors ingezet op kwaliteitsverbetering van het psychiatrisch deskundigenonderzoek:
A
  1. Verplichting: onderzoeks- of vonnisgerecht kan de internering enkel gelasten na de uitvoering van een forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek of de actualisatie ervan
  2. Waarborgen met betrekking tot bijstand bij het deskundigenonderzoek (cfr. Salduz-rechtspraak)
     bijstand advocaat en arts naar keuze mogelijk
     Tegensprekelijke procedure (voorlopig verslag moet naar advocaat en OM opgestuurd
    worden)
  3. Professionalisering van de deskundige
     beroepstitel forensisch psychiater (MB 1/4/2016)
     erkend als gerechtsdeskundige en opgenomen in nationaal register
  4. Eenvormigheid van de onderzoeken en de verslagen
     omstandig verslag (KB)
  5. Multidisciplinariteit is niet expliciet geregeld, maar kan afgeleid worden
     Andere disciplines zoals psychologen en criminologen kunnen ingeschakeld worden, mits de gerechtspsychiater eindverantwoordelijkheid draagt (diagnose stellen is medische act)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q
  • Wanneer wordt een onderzoek gevraagd?
A

○ Geen duidelijke criteria
○ Afhankelijk van individuele aanvrager
○ Vaak wel bij:
§ Levensdelicten
§ Zedenmisdrijven (vooral als er minderjarigen betrokken zijn of bij herhaalde feiten zoals serieverkrachting)
§ Buitensporige of herhaalde agressie
§ Psychiatrische voorgeschiedenis
§ Op het zicht vreemde personen/ bizarre verklaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q
  • Wie kan een onderzoek vragen?
A

○ Procureur des Konings,
○ Onderzoeksrechter of
○ Vonnisgerechten
○ Als er redenen zijn om aan te nemen dat de persoon zich bevindt in de in artikel 9 genoemde toestand (d.i. geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q
  • Vragen die worden gesteld aan de expert in belgie:
A
  1. Leed de persoon op het ogenblik van de feiten en op het ogenblik van het odnerzoek aan een geestesstoornis die izjn oordeelsvermogen of de controle over zijnd aden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast>
    2. Bestaat er mogelijk een oorzakelijk verband tussen de geestesstoornis en de feiten?
    3. Bestaat er gevaar dat de betrokkene ten gevolge van de geestesstoornis, desgevallend in samenhand met andere risicofactoren, opnieuw misdrijven pleegt?
    4. Kan de persoon worden behadneld, begeleid, verzorgd met het oog op een re-integratie in de maatschappij en zo ja, hoe? Bestaat noodzaak tot gespecialiseerde beahdneling igv zedenfeiten tov minderjarigen?
    ○ Eerste twee vragen gaan over toerekeningsvatbaarheid die vooral relevnat zin op moment van beoordeling.
    § Men vraagt naar aard en invloed van stoornis en naar mogelijk oorzakelijk verband. Dit impliceert dat het aanwezig kan zijn. Het zal wel moeilijk zijn om een causale link aan te tonen. Daarnaast wordt gepeild naar recidividerisico (risicotacatie) en wordt van de expert tot slot een voorstel tot behandeling verwacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

○ Knelpuntne bij uitvoerne van expertise:

A
  1. Retrospectief inschatting maken
  2. Context
    □ Nog geen klinisch observatiecentrum
    □ Onderzoek via een (of meerdere) gesprekken in de gevangenis
  3. Motivatie van de verdachte
    □ Verdachte is niet de opdrachtgever en zou het normaliter niet in zijn hoofd halen om een psychiater te consulteren
    □ Opstelling van de advocaat is ook van belang
  4. Zich anders voordoen
    □ Zich gezond voordoen = ‘faking good’
    □ Zich gestoord voordoen = ‘faking bad’
  5. Ontkennende verdachte
    □ In principe spreekt deskundige zich niet uit over bewijskwestie, maar rapport heeft toch invloed hierop
  6. Testbaarheid van de verdachte
    □ Taal- en cultuurproblemen
    □ Verstandelijk beperkten
    □ Weinig toegankelijke psychotici
  7. Voorkennis van het dossier
    □ Denkfouten (cfr. les cognitieve bias)
    Eerst ‘blind’ beoordelen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

○ Wat is een kwaliteitsvolle ecpertise?
§ Wat verwachten juridisch actoren?

A

□ Duidelijke taal: gebruik van duidelijk begrijpbare taal (geen psychiatrisch en/of medisch vakjargon)
□ Onderbouwing van de conclusie: formuleren van een conclusie waarin het antwoord vervat zit op de vooropgestelde vragen die aan de expert worden voorgelegd
□ Multi-methodisch werken: conclusie moet voldoende onderbouwd worden via gebruik van meerdere methoden en/of bronnen van informatievergaring
□ Gebruik van risicotaxatie instrumenten en psychodiagnostische testen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

materiele beveiligign

A

gerelateerd aan de infrastructuur van de deinsten bijv hoe ontsnapbestendig is het gebouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

procedurele beveiligign:

A

gerelateerd aan de aanwezige procedures in een zorgvoorziening, bijv toegang tot geld en andere goederen, urine drugs creenings, screening bezoekers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

relationele beveiliging:

A

gerelateerd aan contacten tussen personeel en patienten. aspect heeft zowel te maken met kwanittatieve (ratio hulpverleners) als kwalitatieve aspectne (relatie staf-patient). het is bij deze beveiliging heel belangrijk dat er een therpaeutishe verbintenis wordt aangegaan met de geinterneerde en dat d ehulpverlenre in staat is te signaleren als het mis dreigt te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q
  • High security forensisch psych centra:
A

○ Alle geïnterneerden in een FPC zijn geplaatst
○ En hebben een hoge beveiligingsnood
○ Verblijf is niet verbonden aan voorwaarden dus ook geen mogelijkheid tot beëindiging opname bij overtreding voorwaarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q
  • Forneische psychiatrie medium security
A

○ Eerste officiële forensische medium security bedden opgericht in 2001
○ Exclusief voor geinterneerden
Uitgebouwd tot forensisch circuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q
  • Forneische psychiatrie medium security
A

○ Eerste officiële forensische medium security bedden opgericht in 2001
○ Exclusief voor geinterneerden
Uitgebouwd tot forensisch circuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

therapeutic jurisprudence

A

Grondleggers Wexler & Winick (1987), USA:
‘A perspective that regards the law as a social force that produces behaviours and consequences’
Consequences can be therapeutic or antitherapeutic
‘Focuses on the law’s impact on emotional life and psychological well-being’
‘The study of the role of the law as a therapeutic agent’
‘TJ, then, is the study of therapeutic and antitherapeutic consequences of the law’
The law in action, rather than the law in books
‘Can the law be made or applied in a more therapeutic way, so long as other values such as justice and due process, can be fully respected?’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

○ Volgens wexler en winnick kan het recht benaderd worden vanuit 3 relevante categorieen:

A
  1. Rechtsregels
    2. Gerechtleijke procedures
    3. De rol van gerechtleijke actoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

○ Volgens wexler en winnick kan het recht benaderd worden vanuit 3 relevante categorieen:
1. Rechtsregels

A

□ Voorbeeld van rechtsregel (in de VS): ‘Don’t ask, don’t tell’ (1993-2010): negatieve psychologische gevolgen
® Betrokkenen kunnen ook niet over vele andere onderwerpen meepraten
® Dus rechtsregel veroorzaakt mogelijk isolatie, marginaliteit en kunstmatige sociale relaties
® TJ als benadering maakt het mogelijk hierbij vragen te stellen – deze vragen behoeven empirische antwoorden
® TJ als benadering stelt eveneens normatieve vragen en scherpt het debat aan: wat te doen met dergelijke situaties en regels?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q
  1. Gerechtleijke procedures
A

□ Voorbeeld van gerechtelijke procedure: hoederecht over kinderen
® Accusatoir proces (polarisend) kan én traumatisch zijn voor kind én relatie tussen ouders schaden:
◊ Focus op de meest negatieve kenmerken van de andere partij
® TJ: zijn er geen andere, minder schadelijke benaderingen om een dergelijk conflict op te lossen?
® TJ gaat op zoek naar creatieve benaderingen (bv. in kader van inquisitoir rechtssysteem in Europa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q
  1. De rol van gerechtleijke actoren
A

□ De rol van gerechtelijke actoren
® TJ onderzoekt het gedrag van advocaten, rechters, leden van het OM en andere actoren in het gerechtelijk systeem
◊ Bv. advocaten die een onverstaanbaar juridisch jargon gebruiken beperken de betrokkenheid van de rechtzoekende bij de rechtsgang
◊ Bv. onduidelijke of autoritaire communicatie vanwege de rechter kan het naleven van probatievoorwaarden negatief beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q
  • TJ-principes als onderbouw voor het functioneren van ‘problem solving courts’:
A

§ Meer gebruik maken van psycho-sociale behandelingsprogramma’s in strafrechtsprocessen
§ Voortdurende gerechtelijke opvolging, controle, interventie
§ Multidisciplinaire benadering
§ Verregaande samenwerking met diensten uit de samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q
  • TJ richtlijnen voor problem solving courts:
A

Rechters kunnen verdachten niet eenvoudig bevelen om het probleem te onderkennen
Mensen moeten zelf tot een bewustwording komen, en hiertoe kan precies de rechter helpen i.s.m. behandelingsteam: om eigen sterktes te identificeren, te ontwikkelen en toe te passen
Wat kan de rechter concreet doen? Wat zijn de voorwaarden voor de rechter, de gewenste bekwaamheden?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q
  • Cfr. Motivational interviewing technique:
A

§ Uitdrukken van empathie
§ Het (niet-confronterend) vaststellen van discrepanties tussen huidige gedrag en toekomstig doel (begrijpen van onderliggende motieven van de dader)
§ Vermijden van argumentaties die verdediging uitlokken
§ Eventueel meegaan met weerstanden, en nieuwe informatie aanreiken waarbij dader controle houdt
§ Dus gevoel van self-efficacy bij dader bevorderen
§ Deze principes kunnen werkzaam zijn wanneer dader een persoonlijke verandering overweegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q
  • Persuasion theory:
A

‘elaboration likelihood model’ (Petty and Cacioppo, 1986):
i. Sterkte van overreding wordt beïnvloed door de mate waarin de ontvanger actief en inhoudelijk betrokken is in het procesmatig verloop en de verwerking (‘elaboration’) van de informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Wat kan de rechter concreet doen? Wat zijn de voorwaarden voor de rechter, de gewenste bekwaamheden? TJ

A
  1. Het verbeteren van interpersoonlijke vaardigheden (waaronder communicatie)
  2. Het vermijden van paternalisme en respecteren van autonomie
  3. Het gebruiken van overreding en opwekken van motivatie
  4. Het bevorderen van naleving (compliance)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q
  • Cfr. medische behandeling:
A

wijze van interactie met patiënt is belangrijk voor therapietrouw (niet-afstandelijk, geen vakjargon, geen ja/nee vragen, verhaal laten doen …) - Toepassing in strafrechtsbedeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q
  • Gedragsovereenkomsten:
A

voorzien in beloningen en straffen – geleidelijk aannemen van gewenste gedrag – te bereiken doelen worden geëxpliciteerd
§ Cfr. behandeling drugsafhankelijkheid
§ Vorm van beloning: graduation ceremonies in court

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q
  • Procedurele rechtvaardigheid
A

§ Ervaring van faire behandeling resulteert in grotere tevredenheid met uitkomst van rechterlijke beslissing én in hogere mate van nakoming
§ Elementen: standing, trust, neutrality

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q
  • Victimologie: ‘
A

Victims want to participate in the criminal justice system’
* De noden van slachtoffers ten aanzien van de strafrechtelijke afhandeling (informatie, schadevergoeding, hulp, respect, erkenning, gevoel van controle, ‘voice’)
* Antitherapeutische werking van het strafrechtssysteem: bv. ‘secondaire victimisatie’
* Participeren: hoe en met welke gevolgen = ?
§ Wordt het slachtoffer er beter van?
§ Ten koste van de rechten van de verdediging?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
132
Q
  • Types of victim participation:
A

§ Active: decision making power
§ Passive: victim only informed and/or consulted

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q
  • Mogelijke rollen van het slachtoffer (Edwards, 2004):
A

§ Expression: § Information provision
§ Consultation:
Control:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

§ Expression:

A

slachtoffer kan zich uitdrukken (emoties), maar gerechtelijke instanties zijn niet verplicht er rekening mee te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
135
Q

§ Information provision:

A

verplichting om informatie van het slachtoffer in te winnen (bv. over de gevolgen van het misdrijf – oproepen als getuige)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

§ Consultation:

A

verplichting om mening of advies van slachtoffer in te winnen
Control: verplichting om rekening te houden met mening, advies of voorkeur van het slachtoffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
137
Q
  • Je kan agressie opdelen in:
A
  1. Het reactief- impulsief type
    2. Het proactief-instrumenteel type
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
138
Q
  • Agressief gedrag:
A
  • Doorheen hun leven ontwikkelen mensen strategieen om zonder geweld hun zin te krijgen
    • In principe is iedereen in staat tot agressie (zie Milgram experiment)
    • Mensen hebben de vrijheid om te kiezen voor agressie
      Gaat die keuze geheel of gedeeltelijk verloren, en is het agressief gedrag niet meer beheersbaar, dan wordt agressie een psychopathologisch fenomeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
139
Q

§ Instrumentele agressie:

A

verminderde volume en werking van de amygdalae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
140
Q

Reactieve agressie:

A

eerder een toegenomen activiteit van de amygdalae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
141
Q

Antisociaal gedrag ~ dysfunctie van bepaalde hersengebieden,

A

waaronder de frontale hersenschors en de amygdala

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
142
Q

A. Relatie hersenen- antisociaal gedrag:

A
  • Naast de amygdala is er een andere regio die erg belangrijk is voor de sturing van ons gedrag en dat is de frontale cortex. Meer specifiek is het voorste deel of de prefrontale cortex bepalend. Een verminderd functioneren van de frontale cortex hangt samen met agressief en impulsief gedrag.
    De frontale cortex en het limbisch systeem zijn regio’s die met elkaar in verband staan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
143
Q
  • Stroop effect:
A

men reageert trager als het woord niet overeenkomt met de kleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
144
Q

§ Neurotransmitters =

A

signaalstoffen tussen zenuwcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
145
Q

□ Laag serotoninegehalte

A

~ agressief, en vooral impulsief-agressief gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
146
Q

□ Cortisol:

A

hormoon dat gemaakt wordt in bijnierschors ‘stresshormoon’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
147
Q
  • De leerprocessen zijn bepalend voor drie neuropsychologische functies:
A

○ Emotie en motivatie

			○ Waarneming en geheugen
			
			○ Actiebereidheid en actiecontrole.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
148
Q
  • Geintegreerde theorie van seksueel delict gedrag:
A

○ Een soort biopsychosociaal model van seksueel delictgedrag. Gedrag is het resultaat van interactie tussen genetische, basaal biologische, psychologische en sociale factoren, dwz: interactie tussen nature en nurture.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
149
Q

○ Die interactie verloopt via verschillende ontwikkelingsstappen:

A

Ontwikkeling van de hersenen: evolutionaire , genetische, epigenetische factoren.
§ De hersenen maken leerprocessen mogelijk. Dat proces is bidirectioneel.
§ De leerprocessen zijn bepalend voor drie neuropsychologische functies:
§ De verdere psychische ontwikkeling kan verstoord raken door een veelheid van factoren en uitmonden in delictgedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
150
Q
  • Incentive motivation theory:
A

Sommige gedragingen zijn evolutionair zo belangrijk voor de overleving dat ze gekoppeld zijn aan “lust” of “beloning”: voeding, roesmiddelen, omgaan met geld, seks en sociaal gedrag (hechting).
Verslavingsgedrag is bijna altijd het gevolg van een ontsporing van het incentive motivated behavior.
Seksueel gedrag begint met een stimulus die van buitenaf komt en (na ervaringsleren) als seksueel stimulerend ervaren wordt. De reactie die kan volgen op de stimulus vraagt om regulatie.
Regulatie veronderstelt evaluatie van waarde (“value”) en belang (“salience”) van de “competente” stimulus waarna beslissing: “do or don’t”.
De fijnregeling van incentive gedrag is weer het gevolg van subtiel samenspel van excitatie en inhibitie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
151
Q

§ Liking:

A

□ Anticipatorisch genot: dopamine.
□ Consummatorisch genot: orgasme: endorfines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
152
Q
  • Seksuele rersponscyclus:
A

§ Ontvankelijkheid (sensitisatie) voor seksuele stimuli:
§ Wanting:
§ Silencing: i
§ Liking:
endorfines
§ Verzadiging (Satiatie):

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
153
Q

§ Ontvankelijkheid (sensitisatie) voor seksuele stimuli:

A

testosterone/oestrogenen. De ontvankelijkheid leidt tot verlangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
154
Q

§ Wanting:

A

gedrag dat al dan niet gesteld wordt om toenadering te verkrijgen tot de (bron van de) stimulus: dopamine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
155
Q

§ Silencing:

A

inhiberende hersencircuits worden tijdelijk stilgelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
156
Q

§ Verzadiging (Satiatie)

A

: refractaire periode: serotonine.

157
Q

□ Leitsymptome:

A

Verval aan de zinnelijkheid
 Toenemende frequentie, afnemende bevrediging
 Promiscuïteit, anonimiteit
 Uitbreiding van het scenario in fantasie en gedrag
 Periodiciteit
 Mateloosheid, prikkelhonger

158
Q

○ Residentieel:

A

Ψθ binnen een semi-gesloten kader met sterke externe controle.

159
Q

○ Good lives model (Ward et al. 2007):

A

holistische aandacht voor welzijn en de realisatie van de primaire behoeften (relatie, gezondheid, gemeenschapsgevoel, creativiteit, autonomie etc.)

160
Q

§ Scatologische stoornis:

A

het incognito intimiderend seksueel hijgen of obsceniteiten spuien via telefoon, brief of sociale media

161
Q

§ Zoöfiele stoornis:

A

via coïtus of ander lichamelijk contact met een dier streven naar seksele opwinding en orgasme

162
Q

§ Coprofiele stoornis

A

: seksuele opwinding door het ruiken van, tot zich nemen van en smeren met faeces

163
Q

§ Necrofiele stoornis:

A

het seksueel geprikkeld raken en seksueel contact hebben met dode of bewusteloze (lichaamsdelen van) personen

164
Q

§ Acrotomofiele stoornis:

A

seksuele interesse in amputaties.

165
Q
  • Geestelijke gezondheidszorg:
A

georganiseerde dienstverlening die de maximale bevordering van de psychische gezondheid beoogt
○ Preventief, zowel milde als ernstige psychische problemen behandelen

166
Q
  • Justitieabelen met psychiatrische stoornis:
A

persoon die in contact is gekomen met justitie als dader en een acute of chronische psych stoornis heeft maar wel toerekeningsvatbaar is voor zijn/haar daden

167
Q
  • Geinterneerden:
A

daders die ontoerekeningsvatbaar verklaard zijn geworden en niet worden gestraft maar een maatregel van onbepaalde duur opgegelegd hebben gekrengen.

168
Q
  • Psychische functies: hebben te maken met de interactie tussen het individue en de omgeving. 3 grote hoofdgropeen:
A

a. Cognitieve functies: bv bewustzijn, aandacht, orientatie, geheugen, waarneming (wat wij ‘denken’)
b. Affectieve functies: emoties (wat wij ‘voelen’)
c. Conatieve functies: bv psychomotoriek, motivatie, gerichte gedrag (wat wij ‘willen’)

169
Q

Anamnese:

A

gesprek tussen arts en patient. Psychiater doet zijn onderzeok teriwjl hij de anamnese afneemt.

170
Q

○ Speciele anamnese:

A

geschiedenis van de psychiatrische aandoening waarvoor de patient wordt onderzocht

171
Q

○ Algemene psychiatrische anamnese

A

: kernsymptomen worden gescreend.

172
Q

Sociale anamnese:

A

psychiater probeert zicht te krijgen op de verschillende milieus waarin een patient zich begeeft.

173
Q

○ Biografische anamnese:

A

voorgeschiedenis wordt gevraagd.

174
Q

○ Somatische anamnese:

A

huidige lichamelijke klachten, voorgeschiedenis en medicatiegebruik.

175
Q

○ Psychiatrische diagnostiek: twee typen diagnosen:

A

i. Syndroomdiagnose of descriptieve diagnose
ii. Structuurdiagnose:

176
Q

i. Syndroomdiagnose of descriptieve diagnose:

A

symptomen worden geordend tot een syndroom of een specifieke stoornis, puur beschrijvend.

177
Q

ii. Structuurdiagnose:

A

beschreven waardoor en op welke wijze het beschreven syndroom is ontstaan. Rekening gehouden met factoren die iemand kwetsbaar maken (predisponerende factoren), factoren die de stoornis uitlokken (luxerende factoren) en factoren die de stoornis onderhouden of versterken (onderhoudende factoren)

178
Q

○ Differentiele diagnose:

A

als men onzeker is welke diagnose gesteld moet worden. Dan denk je bijv voorlopig aan depressie maar de differentiele diagnose is bipolair. Het verdere beloop van de ziekte zal dan duidelijk maken welke diagnose de juiste is.

179
Q
  • ICD International statistical calsssifciation of diseases and related health problems
A

: intrnationaal gehanteerde lijst van ziekten, ontwikkeld en bijgehouden door de werelgezondheidsorganisatie, dat je in sommige wetenschappelijke artikels zal terugvinden

180
Q
  • Prevalentie van psychiatrische stoornissen: je kan op verschillende manieren vaststellen bij hoeveel mensen er sprake is van psychisch leiden:
A

a. Iemand die een zorgbehoefte heeft in de GGZ
b. Iemand die een psychiatrische diagnose heeft volgens een gangbaar classificatiesysteem zoals de DSM

181
Q
  • Subklinische syndromen:
A

onvoldoende klachten om een psychiatrische diagnose te stellen.

182
Q
  • Unmet need:
A

niet-ingevulde zorgbehoefte of zorgnood (patient heeft een psychische stoornis maar heeft geen toegang tot de professionele gezondheidszorg)

183
Q
  • Overmet need:
A

patient zonder pyschische stoornis die toch een behandeling krijgt

184
Q

○ Behandelingskloof:

A

§ voor depressie en angstoornissen wordt het vaakst hulp gezocht
§ Voor acoholgebonden en externaliserende stoornissen het minste.

185
Q

○ Predisponerende factoren:

A

kwetsbaarheidfactoren
§ Kan deels genetisch deels opvoeding en levenservaringen. k

186
Q

○ Luxerende factoren

A

: stressfactoren, factoren die een gebeurtenis uitlokken

187
Q

stress-steun-kracht-kwetsbaarheid model (sskk model).

A

Het combineert de stress kwetsbaarheid model met het draagkracht draaglast model. Het geeft ook aandaht voor de sterke kanten van de persoon en zijn omgeving.
○ Functioneringsmodel, toepasbaar op ieder mens
○ Wie goed functioneert leeft in evenwicht over de 4 velden: kwetsbaarheid, kracht, steun en stress.

188
Q
  • Psychotische stoornissen worden gekenmerkt door symptomen:
A

a. Wanen
b. Hallucinaties
c. Gedesorganiseerd denken
d. Ernst gedesorganiseerd of abnormale psychomotoriek
e. Negatieve symptomen

189
Q

○ Wanen:

A

hoogst individueel denkbeeld, dat niet past bij de (sub) cultuur van de patient en waaraan met overtuiging wordt vastgehouden, ondanks bewijzen van het tegendeel.

190
Q

typische kenmerken wanen

A

a. Gedachteninhoud afwijkend
b. Gaat om een vaststaande overtuiging (het is meer dan een opinie)
c. Die daarenboven onjuist is (gebasseerd op een incorrecte gevolgtrekking over de realiteit)
d. Niet ontvankelijk voor redenatie
e. Persoonseigen en niet algemeen geldend (uitzondering folie a deux)

191
Q

□ Folie a deux (gedeelde waan):

A

personen die erg nauw contact staan met een (dominant) persoon met een waan kunnen soms dezelfde foute overtuigingen overnemen. Zeldzaam

192
Q

a. Achtervolgingswaan:

A

meens bespied achtervolgd en afgeluisterd te worden, valse geruchten over hem verspreid en men wil hem kwaad doen.

193
Q

b. Betrekkingswaan

A

: patient denkt dat er op tv of radioberichten speciaal voor hem worden uitgezonden

194
Q

c. Beinvloedings en bewerkignswaan:

A

patient denkt van op afstand gecontroleerd, bestuurd en aan een vreemde macht onderworpen te zijn.

195
Q

d. Grootheidswaan:

A

denkt dat hij speciale gaven heeft, toekomst voorspellen, jezus is.

196
Q

e. Erotomane waan

A

: patient meent dat een ander vaak bekend persoon verliefd is op hem maar zijn liefde nit kan/mag tonen

197
Q

f. Ontrouwwaan:

A

iemand ervan overtuigd dat partner vreemdgaat

198
Q

g. Vergiftigingswaan:

A

iemand is er van overtuigd dat men hem of haar op een andere manier probeert te vergiftigen

199
Q

h. Ondergangswaan:

A

dit zijn doorgaans zeer zwaar depressieve mensen die ervan overtugid zijn dat de wereld zal vergaan en daarnaar gaan handelen.

200
Q

bizare waan

A

inhoud is duidelijk onaannemelijk bv buitenaardse macht heeft organnen weggehaald zonder litteken en een chip ingepland. Of familie is vervangen door dubbelgangers

201
Q

niet bizare waan

A

iemand is overtuigd dat hij door de politie in de gaten gehouden wordt zonder dat hier overtuigend bewijs voor bestaat.

202
Q

○ Hallucinaties:

A

Gaat om zintuigelijke waarnemingen met een werkelijkheidsgehalte zonder externe bron. Hallucinaties treden op bij een helder bewustzijn: men hoort, ziet of voelt dingen die er niet zijn.

203
Q

§ Vereschillende vormen van hallucinaties:

A

a. Auditieve hallucinaties: gehoorshallucinaties. Meestal stemmen maar andere kan ook voorkomen.
a) Bevelhallucinaties: stemmen geven opdrachten
b. Visuele hallucinaties
c. Tactiele hallucinaties
d. Reukhallucinaties en smaakhallucinaties

204
Q

○ Gedesorganiseerd denken:

A

uit zich meestal in onsamenhangende spraak. Formele denkstoornissen die worden afgeleid uit manier van praten zoals: § Vaak van onderwerp veranderen (ontsporing)
§ Antwoorden die zijdelings of helemaal niets met de vraag te maken hebben (tangentieel denken)
§ Soms totaal onbegrijpeleijk (incoherentie, in de meest extreme vormen het opeenvolgen van woorden die niets met elkaar te maken hebben ‘wortsalat’)
§ Meot ernstig genoeg zijn en communicatie aanzienlijk bemoeilijken

205
Q

§ Katatonie:

A

opvallende afname van de reactiviteit op de omgeivng. Kan er toe leiden dat de patient niet meer beweegt en niet meer spreekt terwijl de patient nog wel helder bewust is

206
Q

○ Negatieve symptomen:

A

ontbreken van uitingen van psychische functies die normaal wel aanwezig zijn (in tegenstelling tot positieve symptomen zoals wanen en hallucinaties die erbij komen).

207
Q

a. Affectieve vervlakking:

A

emotionele reactis zijn minder of minder stekr aanwezig. Dit uit zich in bijv mindering van de expressie, minder oogcontact, minder intonatie, minder bweging

208
Q

b. Initatiefverlies:

A

weinig belangstelling, onderneemt zelf weinig tot niets

209
Q

c. Spraakarmoede:

A

spreken wordt to thet hoogstnoodzakelijke beperkt

210
Q

d. Sociaal terugtrekgedrag:

A

schijnabar gebrek aan belangstelling voor sociale interacties (en initatiefverlies) of uiting van beperkt emogelijkheid tot sociale interacties

211
Q

f. Anhedonie:

A

verminderd vermogen om te genieten

212
Q
  • Schizofrenie:
A

chronische aandoening en behoort tot psychotische stoornissen. Schizofrene patienten hebben doorgaans id loop van hun leven last van meerdere acute fasen met veel positief psychotische symptomen en tussenin betere periodes.

213
Q

§ Prodromen:

A

wanneer symptomen pas worden opgemerkt achteraf na het uitbreken van de ziekte.

214
Q

a. Premorbide fase

A

: fase zonder symptomen. Fase waarin familieleden van de patient die zelf nog geen symptomen hebben in kader van een studie kunnen worden onderzocht

215
Q

b. Prodromale fase:

A

fase die aan de ziekte voorafgaat

216
Q

c. Eerste psychotische opstoot:

A

het echt uitbreken van de ziekte

217
Q

d. Remissie:

A

herstel van een opstoot

218
Q

§ Schizofreen proces verloopt in verschillende fases:

A

Premorbide fase
Prodromale fase:
Eerste psychotische opstoot:
Remissie:

219
Q

dopamine hypothese.

A

Bij psychotische stoornissen is er sprake van een ontregeling van de dopaminerge neurotransmissie □ Sprake van hyperactiviteit van dopamine in een bepaald deel vd hersenen (mesolymbisch) en een hypoactiviteit (te weinig dopamine) in ander deel vd hersnene (frontaal)
□ Dopamine speelt bij signaalvewerking. Vergelijken met soort volumeknop. Dopamine zorgt voor afstemming, op het niveau van het verzwakken of versterken van het signaal van een zintuig maar ook op een meer abstract niveau. Niveau van betekenisgeving. De neurotransmitter zorgt dus voor bepalign of iets belangrijk is en wat aandacht verdient.

220
Q

□ Salience hypothese:

A

ontstaat er door een teveel aan dopamine een verhoogde opmerkzaamheid (of salience) voor stimuli in de omgeving. Volgens deze theorie probeert de patient deze ervaring te interpreteren en construeert de patient een waansyusteem op er grip op te rkijgen

221
Q
  • Link psychose en geweld:
A

○ Wel degelijk link: risico dat iemand met psychose agressief of gewelddadig gedrag stelt is groter dan bij iemand oznder psychose.

222
Q

□ Sheilagh Hodgins: wees op het belang om bij psychotische/schizofrene patienten 2 groepen te onderscheiden (‘early starters’ en ‘late starters’).

A

® Early starters: vertonen voor 15e jaar al gedragsstoornis, dus voor het uitbreken van de schizofrenie. Delicten worden dus gepleegd voordat de diagnose schizofrenie gesteld is
® Late starters: crimineel gedrag begint nadat de psychotische stoornis al duidelijk aanwezig is, en is voornamelijk toe te schrijven aan cognitieve en perceptuele (positieve) symptomen.
® Daarna nog een derde categorie genoemd: schizofrene patienten die een langere periode na het uitbreken van de ziekte een eenmalig - vaak heel ernstig delict zoals moord plegen.

223
Q
  • Verstandelijke beperking:
A

○ Een kind met verst bep doorloopt dezelfde ontwikkelingsstadia als een gewoon kind maar de stadia duren langer en het eindniveau ligt lager dan bij een gewoon kind.
nadruk lag in het verleden erg op IQ, recente classificatiesystemen benadrukken dat de verschillende niveaus van ernst gedefineierd moeten worden volgens het adaptief functioneren

224
Q
  • 3 primaire criteria naar boven geschoven:
    verst beperking
A

a. Intelligentiecriterium
b. Sociale redzaamheidscriterium:
c. Ontstaan in de ontwikkelingsleeftijd:

225
Q

a. Intelligentiecriterium

A

§ Sprake van beperking in het intellectueel fucntioneren
§ Wordt bevestigd door zowel een klinische beoordeling als door een geindividualiseerde, gestandaardiseerde intelligentietest
Een normale intelligentie ligt tussen 85 en 115. Mensen met verstandleijke beperking zijn 2 standaardafwijkingen of meer onder het gemiddelde van de populatie dus een IQ van 70 of lager.

226
Q

□ Wechsler adult intelligence scale WAIS-IV

A

: index voor verbaal begrip, perceptueel redeneren, werkgeheugen en de verwerkingssnelheid.

227
Q

□ Cattell horn carroll model CHC model:

A

wordt gezien als meest omvangrijkste en best empirisch gevalideerde model. Onderscheid brede cognitieve vaardigheden: vloeiende intelligentie, kwantitatieve kennis, gekristalliseerde intelligentie, lezen en schrijven, kortetermijngeheugen, visuele infomratieverwerking, auditieve informatieverwerking, langetermijngeheugen en verwerkingssnelheid.

228
Q

§ Flynn effect:

A

effect is vernoemd naar de persoon die het fenomeen voor het eerst beschreef en verwijst naar de observatie van een verhoging van 0,33 punten op de intelligentietest per jaar na elke hernomering van een intelligentietest

229
Q

b. Sociale redzaamheidscriterium:

A

er is sprake van beperking in adaptief functioneren als dit tot uiting komt in conceptuele sociale en praktische vaardigheden. De normgroep is de mensen die geleerd hebben om in het dagelijkse leven te kunnen functioneren

230
Q

i. Conceptuele vaardigheden

A

: vaardigheden om iets aan te leren en het abstractievermogen (bv schoolse vaardigheden zoals elzen spreekvaardigheid taalverwerking etc)

231
Q

ii. Sociale vaaridgheden:

A

interpersoonlijke vaaridhgeden zoals kunnen overeenkomen met anderen, in stat zijn de maatschappelijke regels en wetten te begrijpen en te volgen. Het vermogen tot empathie en het sociaal oordeelsvermogen

232
Q

Praktische vaardigheden:

A

vaardigheden die mensen nodig hebben om goed te kunnen fucntioneren in eht dagelijks leven (bv koken, huishouden et

233
Q

c. Ontstaan in de ontwikkelingsleeftijd:

A

een verst beperking is een ontwikkelingsstoornis, de stoornis moet ontstaan zijn voor de leeftijd van 18 jaar

234
Q
  • Zwakbegaafheid:
A

categorie naast VB, zijn personen met iq scores van 70 tot 85.
○ Zwakbegaafdheid ≠ verst beperking
○ Bijzonder onderwijs ≠ verst beperking: niet iedereen met een VB heeft bijzonder onderwijs nodig en niet iedereen die bijzonder onderwijs volgt, heeft een VB.

235
Q

○ Genetische oorzaken verst beperking

A

i. Chromosoomafwijkingen: afwijkend aantal chromosomen of een afwijking van de structuur van een of meerdere chromosomen
ii. Monogene afwijkingen: verstoring van een enkel gen
iii. Epigenetische afwijkingen: verstoorde expressie van verschillende genen zonder dat de structuur van de genen wordt aangetast

236
Q

○ Syndroom van down:

A

wanneer de verst bep samenhangt met een genetisch syndroom. Waardoor er uiterlijke kenmerken te zien zijn.

237
Q

Sprake van curvilineair verband:

A

personen met IQ scores onder de 50 komen realtief zelden in contact met justitie, terwijl de groep met een lichte VB en de zwakbegaafde groep dan weer oververtegenwoordigd zijn binnen de fornesische populatie

238
Q

○ Sprake van curvilineair verband: personen met IQ scores onder de 50 komen realtief zelden in contact met justitie, terwijl de groep met een lichte VB en de zwakbegaafde groep dan weer oververtegenwoordigd zijn binnen de fornesische populatie. Te verklaren door:

A

§ Vatbaarheidshypothese: door hun cog beperkingen is er meer kans op delictgedrag
§ Detectieeffect: mensen met vers bep worden makkelijker betrapt. Zijn ook midner in staat om ontlastend bewijs naar voren te brengen. Daarnaast kan niet passend gedrag binnen het strafrechtsysteem ertoe leiden dat ze sneller of zwaarder worden bestraft

239
Q

§ De-instutionalisering:

A

volgens een aantal auteurs heeft de vermaatschappelijking van de zorg ervoor gezorgd dat de VB minder in instellingen verblijven en soms in de maatschappij onvoldoende ondersteuning krijgen, niet opgewassen zijn tegen de eisen van de maatschappij.

240
Q

Vatbaarheidshypothese:

A

Tekortkomingen op emotioneel, sociaal en cognitief vlak die eigen zijn aan een IQ, het risico om in de criminaliteit terecht te komen vergroten//door hun cog. beperkingen is er meer kans op delictgedrag.

241
Q

○ Treatment demand indicator:

A

meting die gebeurt in alle europese landen. Men vraagt bij toegang tot specifieke hulpverlening (ziekenhuizen of gespecialiseerde centra) aan patienten naar eht belangirjkste product waar zij last van hebben en hulp voor vragen. Vroeger waren dit vooral opiaten (voornamelijk heroine), cocaine kent de laatste 7 jaar een enorme opmars

242
Q

○ Harm reduction:

A

bij mensen die toch producten gebruiken, zijn er inspanningen nodig om de schade die het gebruik met zich mee brengt te verkleinen. Bijv door de norm van aantal glazen alcohol per week

243
Q

○ Nood aan maatschappelijk hrstel:

A

het re-integreren an mensen, ervoor zorgen dat ze terug gelijke kansen krijgen binnen de samenleving en ervoor zorgen dat ze opgevolgd worden

244
Q

vormen van seksueel deviant gedrag

A

stoornissen in stimulus competentie
stoornissen id regulatie van seksueel gedrag

245
Q

De term die de DSM gebruikt om van een afwijkende seksuele voorkeur te spreken is

A

parafilie.

246
Q

Parafilie =

A

intense en aanhoudende (minimaal even sterk als of sterker dan) seksuele interesse/voorkeur die afwijkt van de geldende norm (genitale stimulatie of het voorspel van normale, lichamelijk volgroeide en instemmende menselijke partners)

247
Q

arafiele stoornis =

A

parafilie + een aantal andere criteria
o gaat gepaard met lijdensdruk of beperkingen
o En/of veroorzaakt risico’s voor of schade aan anderen
o (Soms minimum leeftijd vereist bv. voyeurismestoornis 18j., pedofiele stoornis 16j.)

248
Q

seksueel masochismestoornis

A

het beleven van seksueel genot aan onderwerping of kleineringm waarbij het de masochiste erom gaat door de partner te wiorden verleid/gemanipuleerd en dooor gedomineerd, gewkeld of vernederd te worden (middel: -> toebrengen van pijn)

249
Q

seksueel sadisme stoornis:

A

opgewonden door het pijnigen van andere

250
Q

fetisjismestoornis =

A

gebruik van voorwerpen of specifieke gerichtheid op niet-genitale
lichaamsdelen
o Vb: tenen, luiers…
o Kan heel uitzonderlijk lijden tot een delict, meestal niet

251
Q

Transvestiestoornis =

A

dragen van kleren van de andere sekse of crossdressing o ≠ transseksualiteit!!

252
Q

Pedofiele stoornis =

A

gerichtheid op (prepubertaire) kinderen
o Kinderen die nog geen secondaire geslachtkenmerken hebben

253
Q

Scatologische stoornis:

A

het incognito intimiderend seksueel hijgen of obsceniteiten spuien via telefoon, brief of sociale media

254
Q

Zoöfiele stoornis:

A

via coïtus of ander lichamelijk contact met een dier streven naar seksele opwinding en orgasme

255
Q

Coprofiele stoornis:

A

seksuele opwinding door het ruiken van, tot zich nemen van en smeren met faeces

256
Q

Necrofiele stoornis:

A

het seksueel geprikkeld raken en seksueel contact hebben met dode of bewusteloze (lichaamsdelen van) personen

257
Q

Acrotomofiele stoornis:

A

seksuele interesse in amputaties.

258
Q

Twee clusters van factoren verhogen de kans op seksueel delictgedrag aanzienlijk

A

 seksuele variabelen: afwijkende voorkeur/hyperseksualiteit
 antisociale persoonlijkheidskarakteristieken/psychopathie

259
Q

Om het risico op recidive precieser in te schatten wordt gebruik gemaakt van risicotaxatie instrumenten:

A

Static99-R: basis risico
o STABLE-2007: dynamische (veranderbare) risicofactoren van plgers van een zedendelict.
Het instrument geeft je informatie die je kan gebruiken bij het risicomanagement en geeft
je handvatten voor het opstellen van behandeldoelen

260
Q

VORMEN VAN AFWIJKENDE SEKSUALITEIT

A

periode van 6maand met meer dan 4 sexual outlets per week -> probleem
 Parafile stoornissen
hyperseksualiteit

261
Q

hyperseksualiteit =

A

Overmatige seksuele
preoccupatie en een daarmee samenhangende hoge frequentie aan seksueel gedrag dat ervaren wordt als niet beheersbaar en dat het functioneren beinvloedt
o Vb. drangmatig masturberen, extreem veel tijd internetporno bekijken, voortdurend seksueel contact met anderen ‘moeten’ zoeken

262
Q

behandelen. vanparafiele stoornis

A

niet te genezen, wel delicten voorkomen. Door ontvankelijkheid voor deviante stimuli te verminderen en door de inhibitie te verhogen
 Peilers in de behandeling
o Psychotherapie: cognitieve gedragstherapie o Libidoremmende medicatie
o Rehabilitatie

263
Q

CBT

A

gedragsmodificatie: gedragspatronen proberen te behandelen door positieve bekrachtiging van prosociaal gedrag en aversieve conditionering om ongewenst gedrag te ontmoedigen

264
Q

In de jaren ‘70 verschoof de aandacht naar de denkprocesen van zedendelinquenten:

A

cognitieve
herstructurering
o de rol van de zogenaamde ‘cognitieve vervormingen’ = delictgedrag ondersteunende
attituden en overtuigingen om delictgedrag te rechtvaardigen en schuld te minimaliseren o onderliggende cognitieve schema’s (denkpatronen)

265
Q

In de jaren ‘80 werd het … (voor seksuele delinquentie)

A

terugvalpreventiemodel, oorspronkelijk ontwikkeld voor verslavingen, aangepast voor zedendelinquenten. Dit model komt er in wezen op neer dat plegers risicovolle factoren moeten leren (h)erkennen die tot terugval zouden kunnen leiden.
 In de behandeling kunnen dan de juiste zelfregulerende vaardigheden ontwikkeld worden om met deze risicofactoren om te gaan om terugval te voorkomen.
 Het terugvalpreventiemodel houdt een combinatie van cognitieve gedragstherapie en gedragstherapie in, met de nadruk op het beinvloeden van cognitieve processen om gedrag te veranderen en het leren van probleemoplossende (sociale) vaardigheden.

266
Q

libidoremmende medicatie

A

Kunnen ingedeeld worden in:
o Niet-hormonale behandeling
o Hormonale behandeling = Androgeen
deprivatie therapie (ADT) = chemische
castratie. Doorgaans zal de niet hormonale
behandeling in eerder milde gevallen worden
voorgeschreven en de hormonale behandeling voor matig tot hoog risico gevallen.

267
Q

Psychofarmaca

A

o SSRI = antidepressiva bv. Prozac ® o Antipsychotica bv. (Frenactyl®)

268
Q

Problemen met SSRI’s:

A

o off-label voorschrijven
o studies met kleine n, veel methodologische tekortkomingen o therapietrouw van de patiënt?

269
Q

hoe werkt hormonale therape (seksuele deviantie)

A

Hoe?
o Werkt in op de hypothalamo-hypofysaire-gonadale as
o  Daling van testosteron (T)
o  Daling van seksuele fantasieën en verlangens om seksueel gedrag te stellen

270
Q

circles of support and accountability (COSA)

A

(seksuele delinquenten) Interessant initiatief is het COSA project
 COSA bestaat uit een netwerk van vrijwilligers (binnencircel) en hulpverleners (buitencircel)
 Laagdrempelige ondersteuning van daders om te voorkomen dat zij in een sociaal isolement
terechtkomen
 Om de COSA-doelstellingen te bereiken, gaan vrijwilligers samen op pad met het kernlid om
zijn leven op alle vlakken – emotioneel en praktisch - weer op de rails te plaatsen en een sociaal netwerk te vormen

271
Q

Hersenen: beschikken over netwerk dat ontvankelijk is voor seksuele stimuli

A

Gaat over hetzelfde circuit als deze die zich bezighoudt met lustvolle dingen
= incentive behavior (stimulerend gedrag)  hypothalamus

272
Q

Regulatie:

A

samenspel van excitatie en inhibitie (= remmende krachten)

273
Q

Dual control model (Janssen)

A

Alle biopsychosociale factoren die tussenkomen in de regulatie
van de menselijke seksualiteit kunnen gerangschikt worden onder seksuele “excitatie” of “inhibitie“. Een dynamisch proces. Te veel inhibitie of excitatie kunnen de regulatie doen “kantelen”.
Alle bio-psycho-sociale facotren die tussenkomen in regulatie menselijke seksualiteit ynamische schommelingen tussen inhibitie en excitatie kunnen nuttig en zinvol zijn en schommelen met de lotgevallen van het leven. Ze kunnen ook niet adaptief zijn aan de situatie: remmend/ontremmend, deviant.

274
Q

Verminderd seksueel verlangen (HSDD) & Hyperseksualiteit/deviant seksueel gedrag

A

 Kan gevolg zijn van te weinig excitatie/te veel inhibitie
 OF combinatie van beide

275
Q

Geïntegreerde theorie van seksueel gedrag

A

Een soort biopsychosociaal model van seksueel delictgedrag.
Gedrag is het resultaat van interactie tussen genetische, basaal biologische, psychologische en sociale factoren, dwz: interactie tussen nature en nurture.
 Orde brengen in veelheid van factoren die invloed hebben op seksueel gedrag
 Genetisch: dna, rna, factoren die ons biologisch systeem organiseren
 Psychologisch: overstijgen en gaan verder dan het biologische
 Sociaal

276
Q

Leerprocessen bepalend voor 3 neuropsychologische functies:

A

Emotie & motivatie
Waarneming & geheugen
Actiebereidheid & actiecontrole

277
Q

Leerprocessen bepalend voor 3 neuropsychologische functies:

A

Emotie & motivatie Waarneming & geheugen Actiebereidheid & actiecontrole

278
Q

Regulatie: (in incentive motvaition theory)

A

veronderstelt evaluatie van waarde (value) en belang (salience) van de
competente stimulus waarna beslissing: ‘do or don’t’

279
Q

Fijnregeling incentive gedrag

A

= gevolg van subtiel samenspel van excitatie en inhibitie

280
Q

seksuele responscuclus

A

Ontvankelijkheid (sensitisatie) voor seksuele stimuli: testosterone/oestrogenen. De ontvankelijkheid leidt tot verlangen.
 Om te kunnen reageren op prikkel: moet je iets hebben van seksueel verlangen
 Komt pas na blootstelling aan hormonen booost
 Zorgen voor basis (komen voor derest weinig tussen)
wanting, silencing, liking verzadiging

281
Q

Ontvankelijkheid (sensitisatie) voor seksuele stimuli

A

testosteron/oestrogenen  Ontvankelijkheid leidt tot verlangen

282
Q

Wanting:

A

gedrag dat gesteld wordt om toenadering te verkrijgen tot de stimulus dopamine = belangrijk
 Je begint gedrag te stellen om toenadering te zoeken
 Je wilt in de buurt zijn van degene waarop je verliefd bent
Wanting = heel veel leerprocessen

283
Q

Silencing:

A

inhiberende hersencircuits worden tijdelijk stilgelegd
 Gebeurt tegelijk, je gaat eerst handelen, dan denken
 Leerprocessen zullen door remmende krachten worden stilgelegd

284
Q

Anticipatorisch genot:

A

dopamine, knuffelen, .dopamine, ‘voorspel’ in de
brede zin, kan ook iets gaan eten zijn,
partnerschap en verbondenheid, leuke emoties

285
Q

 Consummatorisch genot:

A

orgasme  serotonine inwendige morfines die het lichaam aanmaakt. Dit is een breuklijn omdat het snel voorbij is, endorfine verzwakt dopamine en wordt vervangen door serotinine

286
Q

Endorfine =

A

endogene morfine  positief, orgastisch effect

287
Q

Verzadiging (satiatie):

A

refractaire periode: serotonine
 Remming, rust, na het orgasme even niet meer aansprakelijk voor seksuele
prikkels

288
Q

biologische regulatie automatisch

A

Regulatie steunt op “executive control” van de PFC.

 Bewust, verbaal, cognitief. Typisch menselijk. Belang van leer- en ervaringsprocessen.
 Geen onmiddellijkheid meer maar tijdsbesef: verleden-heden-toekomst.
 De gecontroleerde regulatie zelf vraagt tijd en zal daarom de automatische regulatie (pogen te) vertragen. De “wanting” vraagt zijn tijd voor oplossing “approach – avoidance conflict”; “ liking”: afweging van de te verwachten beloning vs de aversieve consequentie
 Liking en wanting is niet meer zo eenvoudig
 Moet samenwerken met de automatische
regulatie!
o Veel andere prikkels spelen een rol op je seksuele respons,
vooral op de gecontroleerde regulatie

289
Q

Automatische (impulsieve) regulatie (seks)

A

Basisvoorwaarde: sensitisatie van de hersenen met seks
hormonen: vb thv de MPOA (hypothalamus). Sensitisatie van de dopaminerge input in de nAcc. Bij voldoende sensitisatie krijgen sommige stimuli een “incentive” aantrekking en een “seksuele” betekenis.
o Onbewust, niet verbaal of cognitief. Zelfs subliminale incentive stimuli lokken seksuele excitatie uit. Ook op dit niveau: rudimentaire evaluatie waarde (“value”) en belang (“salience”)
o Automatische, psychofysiologische opwinding bij aanwezigheid van de incentive stimulus.
o “Wanting” (toenadering) en “liking” (genot) streven naar onmiddellijke realisatie. Tendens tot risk taking.
 Wanting en liking streven ook naar onmiddellijke realisatie zonder de risico’s af te wegen

290
Q

Automatische regulatie
(seks)

A

Endorfines creëren de eurofie van het orgasme en blokkeren daarmee het seksuele gedrag

291
Q

welke twee neurotransmitters inhiberen elkaar bij seksueel verlangen

A

Inhibitie: serotonine en dopamine staat in dynamische interconnectie en inhiberen elkaar
 Tijdens wanting en liking overwicht dopamine
 Na orgasme overwicht serotonine met satiasatie + tijdelijke onaanspreekbaarheid
voor seksuele stimuli (refractaire periode)

292
Q

Biologische regulatie: gecontroleerd

A

Regulatie steunt op excecutive control van de PFC
Bewust, verbaal, cognitief: belang van leer- en ervaringsprocessen

293
Q

Seksuele rersponscyclus:

A

Ontvankelijkheid (sensitisatie) voor seksuele stimuli: testosterone/oestrogenen. De ontvankelijkheid leidt tot verlangen.

294
Q

hypothese ontiwkkelingsstoornis

A

een kind doorloopt eerst een episode
waarin alle mogelijke stimuli een seksuele valentie kunnen krijgen (polymorf pervers). Vervolgens ontwikkeling van een hiërarchie waarin bepaalde stimuli een sterkere valentie en “salience” krijgen. Freud (1905) sprak van het primaat van de genitaliteit. Kleine parafiele of fetisjistische interesses blijven vaak aanwezig en versterken de erotische uitstraling van de partner. Maar in sommige gevallen (uitgelokt door de lotgevallen van het leven: trauma, hechting, autisme, biologische factoren etc.) nemen andere minder relevante “fetisjistische” stimuli of gedragspatronen de overhand: parafilie. Weinig evidence.

295
Q

hypothese Verstoorde seksuele cerebrale circuits.

A

Onvoldoende inhiberende serotonerge activiteit op seksuele gedrag (Kafka, 2003). Weinig evidence.

296
Q

Recent aanwijzingen dat pedofielen (..)

A

zonder seksuele delicten een betere inhibitorische activatie van li- posterior cinguli en van de li- PFC vertonen dan de pedofielen met seksuele delicten. (Kärgel et al., 2017). Executieve dysfuncties van de PFC correleren meer met de offense status dan met de pedofiele voorkeur (Massau et al., 2017).

297
Q

behandeling bij schizofrenie (medicamenteuse)

A

antipsychotica. Genezing niet mogelijk. Enkel symptoombestrijding en progressie vd ziekte vertragen.
□ Werkt op positieve symptomen. 80% wordt na stoppen medicatie opnieuw psychotisch
□ Typsiche medicatie (eerste generatie antipsychotica): veel bijwerkingen, motorische bijwerkingen parkinson achtige klachten
□ Nieuwe atypische medicatie: minder bijwerkingen, wel gewichttoename
□ Antipsychotica werkt zowel preventief (voorkomen) als curatief (opstoot onderdrukken)
Duur van onbehandelde psychose is gerelateerd aan slechtere klinische en globale uitkomst.

298
Q

behandeling schizofrenie niet medicamenteus

A

□ CGT, gezinsinterventies, psycho-educatie patient verhogen ziekte-inzicht, rehabilitatie

299
Q

§ Duration of untreated psychosis DUR:

A

□ Duur van de onbehandelde psychose is gerelateerd aan de klinische en globale outcome op lange termijn
□ Preventie?
® Men kan individuen identificeren (“attenuated positive symptom syndrome”) met 40% kans op ontwikkeling van psychose het volgend jaar
® Psychologische en farmacologische interventies kunnen conversie naar psychose met 50% doen dalen (van 40% naar 20%)
® Hoe ver moet je hier in gaan? (risico vals positieven en stigmatisatie, bijwerkingen van medicatie, right not to know…)

300
Q

“diversion”=

A

in engeland worden verstandelijk beperkten heel vroeg in instellingen gezet en komen daardoor midner in de gevangenis)

301
Q

○ Pareto principe:

A

80-20 regel 80 procent van de alcohol wordt gedronken door 20% van de bevolking. Moet er voor zorgen dat de grote middenmoot niet opschuift naar problematisch gebruik

302
Q
  • Patroon van onaangepast gebruik van een middel dat significante beperkingen of lijden veroorzaakt, zoals in een periode van 12 maanden blijkt uit 3 of meer van de volgende:
A

a. Tolerantie
b. Onthoudingsverschijnselen
c. Cotroleverlies
d. Groot deel vd tijd gaat op aan inspanningen om middel te bekomen, te gebruiken of te recupereren van het gebruik
e. Belangijrke bezigheden (sociaal, werk gerelateerd, vrije tijd) worden opgegeven of verminderd
f. Gebruik wordt voortgezet ondanks wetneschap dat er een belangrijk lichamelijk of psychisch probleem is
g. Hunkering (craving of een stekre wens of drang naar het middel)

303
Q

De gentse drugbehandelingskamer

A

§ Eerste gestart in 2008, 2 pilot projecten die ene optimale doorverwijzing naar hulpverlening beogen:
a. Proefzorg (op parket niveau) en
b. DBK project (op straftoemetingsniveau): focust zich op problematische drugsgebruikers die crimi hebben gepleegd. Krijgt kans om iets aan drugprobleem te doen voordat rechter veroordeling utispreekt.
® Hulpverlener is aanzwezig
® Studie met resultaten: 50% leefde voorwaarden na, evaluatie is positief globaal genomen. Enkele randvoorwaarden: laison (brugfunctie van hulpverlener) is cruciaal. Zonder is er geen kans van slagen, en er moet id regio een voldoende utigebreid en gediversifieerd hulpverleningsaanbod aanwezig zijn.
® Resultaten: 80% dbk clienten pleegt in 18 maanden volgend op hun dbk traject geen of minder crimi in vergelijking met hun pleeggedrag voorafgaand aan hun dbk traject. Kans op recidive 3,4 keer lager te liggen

304
Q

§ Financiereing TANDEM start medio 2017
□ TANDEM =

A

Toeleiding en aanmelding na detentie en meer. Dit project wil alle gedetineerden met een geestelijk gezondheidsprobleem helpen met het vinden van de gepast zorg- en hulpverlening na detentie. Omwille van de historiek, en reeds bestaande samenwerkingen, mag er prioritaire en bijzondere aandacht gaan naar verslavingsproblematiek.

305
Q

□ TANDEM heeft drie doelstellingen:

A

® verschaffen van informatie rond bestaande hulpverlening
® verhogen van motivatie en bereidheid tot het volgen van behandeling
® contact leggen met en het gericht doorverwijzen naar externe (hulpverlenings-) diensten
□ Het project ging vanaf 15 mei 2017 officieel van start. Sinds 6 november 2017 is TANDEM werkzaam in alle Vlaamse gevangenis en sinds 23 april 2018 ook binnen de Brusselse gevangenissen (Nederlandstalige gedetineerden).

306
Q

diagnose bipolaire stoornis

A

wordt gedaan zodra 1 hypomanie fase is doorgemaakt

307
Q

hypomanische episode

A

○ Hypomanische episoden: gelijkaardig maar zijn doorgaans minder erg dan een manie en leiden per definitie niet tot grote moeilijkheden en worden door patienten vaak als positief ervaren door een toegenomen activiteit en creativiteit

308
Q

onstaan suicidaliteit, Integratief model (van heeringen 2007):

A

complex en multifactorieel probleem. Wordt omschreven als resultaat van onderliggende, permanent aanwezige factoren (kwetsbaarheid) die gelijktijdig voorkomen met toestandsgebonden, tijdelijke risicofactoren (stressfactoren), in afwezigheid van beschermende factoren
§ Drempelverhogende factoren: sterk en steunend sociaal netwerk, kwalitatieve en toegankelijke geestelijke gezondhiedszorg en effectieve preventieprogramma’s

309
Q

reden suicidaliteit bij gedetineerden zo hoog

A

a. Nog voor hun opsluiting vormen gedetineerden een kwetsbare groep: lage economsiche status, impullsiviteit, psychiatrische stoornissen, middleenmisbruik, veel voorgaande suicidepogingen
b. Tijdens detentie blootgesteld aan stressfactoren en ontberingen: verlies van vijrheid en autonomie, verlies van steunfiguren, pesterijen

310
Q
  • Beleving van verslaving:
A

a. het product wordt overgewaardeerd
b. Men is supergemotiveerd om het te bemachtigen
c. Het innamegedrag is moeilijk te onderdrukken
d. Mensen ervaren een enorme machteloosheid om het gedrag te veranderen.

311
Q

Distress theory james blair

A

Affectief-empathisch deficit, waardoor morele socialisatie faalt o Slechte herkenning van angst bij anderen
o Amygdala onderreactief tov angst
o Amygdala kleiner dan gemiddeld
// affectief-empathisch deficit, waardoor morele socialisatie faalt (bij psyhcopathie). leren om geweten te ontwikkelen (verstoord leerprocessen. ander : niet vaak angstig (hebben geen ‘rem’).

312
Q

Response modulation theory van joseph newman:

A

gelooft niet dat psychopathen niet in staat zouden zijn tot angst of emotionele leegte hbben zoals de conventionele theoirieen beweren. Volgens hem is het probleem dat psychoapthen de emoties gewoon niet opmerken. Zij merken de emotie niet op omdat zij als zij hun aandaht richten op een taak die ene snelel beloning in het vooruitzicht sstelt, als het overbodige uitsluiten.

313
Q

lexicale decisietaak

A

a) Lexicale decisietaak : beslis zo snel mogelijk of een letterreeks ook een echt woord vormt en druk op een knop
◊ Moeilijke taak voor meten mensen want moeten niet letten op het onbelangrijke woord. De aarzeling die mensen ervaren bij dergelijke testen = stroop-interferentie; maat voor de doelgerichte aandacht
◊ Resultaten voor niet psychopaten
} Langere reactietijd bij abstracte woorden
} Snellere reactietijd voor emotionele woorden versus neutrale woorden
◊ Resultaten voor psychopaten
} Geen verschil in reactietijd voor concrete versus abstracte woorden
} Geen verschil in reactietijd voor neutrale versus emotionele woorden
◊ Psychopathen veel sneller in benoemen van de afbeeldingen dan de niet psychopathen-> minder last van storende inconsistenties

314
Q

○ Er is altijd sprake van een trade-off bij risicotaxatie

A

hoe minder vals negatieve fouten hoe meer vals positieve fouten. Maw naarmate je minder fouten wil maken van het ene type, zal je meer fouten maken van het andere type

315
Q
  1. Lombroso:
A

stelde dat sommige mensen als misdadiger geboren worden en bepaalde uitelrijke kenmerken of afwijkingen vertonen. Zouden samenhangen met afwijkend gedrag. Concludeerde hij op basis van odnerzoek met duizendne gevangen

316
Q

Baxstrom patienten:

A

jaren 60 johnie baxstrom was gedetineerd, en beoordeeld door een psychiater dat hij ziek was en gevaarlijk en overgebracht moest worden naar state hospital forensiche kliniek. Kon zogenaamd niet terecht in gewoon psychiatrisch ziekenhuis. Hij was niet eens met de inschatting en stelde zich vragen over het vermogen van een pscyhaiter om hierover een betrouwbare uitspraak te doen. Nav de uitspraak in de zaak Baxtrom v. Herold in 1966 werden 967 “gevaarlijke” psychiatrische patiënten getransfereerd naar gewone psychiatrische ziekenhuizen en vervolgens vrijgelaten in de maatschappij. Deze groep werd opgevolgd door twee onderzoekers: steadman en cocozza

317
Q

onderozke steadman en cocozza recidive

A

§ Deze groep werd opgevolgd door twee onderzoekers: steadman en cocozza. Na 4 jaar follow up bleken slechts 26 van de 967 ondertussen teruggestuurd te zijn naar criminally insane hospital. Bij de 98 die in de maatschappij verbleven, waren er 20 die opnieuw gearresteerd waren en liepe er 11 opnieuw een veroordeling op. Ging hierbij in slechts twee gevallen om ernsitge incidentne

318
Q

§ Beperkingen Baxstrom onderzoek:

A

□ Gemiddeld 47 jaar bij Baxstrom beslissing en al 15 jaar in detentie
□ Onduidelijk of inschatting psychiater doorslaggevend was
□ Ondanks beperkingen had dit naturalistisch onderzoek grote invloed

319
Q

Quensey en ambtman:

A

na in hoeverre het oordeel van ervaren forensische psychaiters (werkzaam id forensische psychiatrie) vershcilde van het oordeel can leerkrachten
§ 2 groepen : Leerkrachten en forensische psychiaters met veel ervaring

320
Q

resultaten quensey en ambtman onderzoek

A

§ Resultaten
a. IBB leerkrachten was laag (interbeoordelaars betruwbaarheid)
b. Maar beter dan de IBB van de psychiaters
c. Over het algemeen was er vrij grote overeenkomst tussen de psychiaters en de leerkrachten
d. Contributie van diverse componenten aan eindoordeel?
® Indexdelict > geschiedenis > behandelinfo
e. Hoe meer informatie er beschikbaar was, hoe conservatiever het oordeel

321
Q

Matien philipse ‘90: onderzoek forensische psychiatrie in nederland TBS systeem.

A

Onderzoek naar hoe de nl gedragsdeskundigen uit forensicsche veld hun risico-inschattingen in de praktijk maakte. 2 dingen gevraagd:
i. Met welke facotrne hou je rekening asl ej een risico inschatting maakt?
ii. Heo groot is eht risico op herval na ontslag van patient X?
§ Waar de clinici rekening mee hielden:
□ Dat als een patient bleef ontkennen iets gedaan te hebben, vaker zou hervallen
□ Dacht dat een patient zoner empathie vaker ozu hervallen
→ Blijkt dat geen van deze voorspellingen klopte
→ En geen verband tussen klinsiche inschatting van terugvalrisico en de feitelijke recidive
§ In geen enkele variant van de dataset en bij geen enkele variant van de uitkomstvariable was er enig verband tussen de klinische inschatting van terugvalrisico en feitelijke recidive.

322
Q

kritiek op actuariele benadering

A

® Kritiek:
◊ Doen voorspellingen over groepen, houden geen rekening met idiosyncratische van het menselijk gedrag
◊ Vooral of alleen maar statistische criteria: weinig veranderbaar
◊ Stigmatiserend
◊ Mogelijke problemen in de generalisatie naar andere populaties dan waarvoor zij ontwikkeld zijn

323
Q

confirmation bias

A

Deze universele neiging om bevestiging te zoeken in wat wij al „wisten“ is uitvoerig onderzocht en staat bekend als het bevestigingsvooroordeel of confirmation bias.
Het bevestigingsvooroordeel kan zich op verschillende niveaus manifesteren
wij zoeken stukjes informatie die onze opvattingen bevestigen
wij intrepreteren uitgefilterde data op een manier die ons goed uitkomt
bovendien onthouden wij bevestigingen ook nog eens beter dan de conflicterende informatie

324
Q

Interrater of interbeoordelaars betrouwbaarheid (IBB) ->

A

noodzakelijke voorwaarde
Kan je meten via intraclass correlation coefficient (>0.6 = goed, >0.75 is uitstekend)

325
Q

□ Criminogene behoeften (‘need’)

A

zijn dynamische risicofactoren waar de focus van de behandeling naar uit moet gaan vanwege de directe relatie met recidive (zie verder Central Eight).

326
Q

□ Persoonlijke behoeften “want”

A

kunnen belangrijk zijn maar staan (overwegend) niet direct in relatie tot recidive, zoals bv. zelfrespect

327
Q

○ Wat kan er misgaan volgens GLM theorie?

A

i. Het middel om een levensbehoefte te bereiken is contraproductief of het schaadt anderen. De secundaire levensbehoeften zijn niet sociaal geaccepteerd.
ii. Het levensplan of de ‘scope’ is beperkt: sommige primaire levensbehoeftes komen helemaal niet aan bod. Alle eieren worden in hetzelfde mandje gelegd. Ook dit geeft aanleiding tot moeilijkheden en een slechtere kwaliteit van leven.
iii. Sommige strategieen zijn in conflict met elkaar: bv. relatie versus autonomie, of werk versus relatie.
iv. Een persoon heeft niet de nodige capaciteiten of middelen om ze te gebruiken. Het gaat hier dus zowel om interne als om externe zaken; de barrieres zitten zowel in de persoon zelf als in de context:
□ Interne capaciteiten: iemands vaardigheden en mogelijkheden op cognitief, psychologisch en gedragsmatig vlak (bv. als iemand een zwakke emotieregulatie heeft, staat dit het bereiken van innerlijke vrede in de weg)
□ Externe capaciteiten: verwijzen naar externe omstandigheden, zoals bv. werkgelegenheid, mogelijkheid tot onderwijs

328
Q

indirecte manier van ontstaan delictgedrag GLM

A

□ Indirect: d.i. wanneer een individu problemen ervaart bij de aanvankelijke prosociaal nastreven van de primaire levensbehoeftes. De onaangepaste manieren kunnen zelf ook leiden tot problemen die op hun beurt dan weer leiden tot het plegen van delicten. Welke problemen er kunnen optreden hebben wij hiervoor gezien.

329
Q

directe manier ontstaan delictgedrag GLM

A

□ Direct: Er zijn problemen met het prosociaal nastreven van de primaire levensbehoeften (bv. door criminogene factoren); deze worden verkregen via crimineel gedrag. Delictgedrag is dus het nastreven van een legitiem doel via illegale middelen.
® Stelen om te voldoen aan primaire levensbehoeftes, drugs gebruiken met vrienden om erbij te horen, anderen controleren of misbruiken om persoonlijke controle te verkrijgen

330
Q

○ Hoe kan via glm delictgedrag voorkomen worden :
§ Direct manier:

A

Individuen verhogen hun vaardigheden en mogelijkheden om doelen te bereiken. Bv. als iemand een zwakke emotierelatie heeft, staat dit het bereiken van innerlijke vrede in de weg. Dan probeert men de emotieregulatie te verbeteren.

331
Q

§ Indirecte manier delictgedrag voorkomen GLM

A

Individuen geraken meer gemotiveerd om zich in behandelprogramma’s te engageren.

332
Q

oorzaken behandelkloof

A

§ Foutieve diagnosestelling
§ Gebrek aan adequate doorverwijzing
§ Stigmatisatie
§ Geen gepaste zorg
Lange wachttijde

333
Q

5 kerndoelen integratie ggz id gemeenschap.
Basisfilosofie van deze hervorming is opgebouwd rond de volgende 5 kerndoelen:

A

1) De-institutionalisering: intensieve en gespecialiseerde ambulante zorgvormen als alternatief voor een zieknhuisopname
2) Inclusie: revalidatie en rehabilitatieopdrachen waarbij samenwerking met onderwijs, cultuur arbeid sociale huisvesting noodzakelijk is
3) Decategorisatie: via zorgcircuit en netwerken een samenwerking realiserne tussen en met de oduerenzorg, ggz, de sector voor perosnen met een handicap en justitite
4) Intensifiering: intesifiering van de zorg binnen de ziekenhuizen
5) Consolidatie: regularisatie van de verschillende pilootprojecten, zowel federaal als van de gemeenschappen en gewestne, in het globaal GGZ-concept

334
Q

A) Functie 1: vermaatschappelijking van de basisopdrachten hulp- en zorgverlening

A

□ Preventie
□ Promotie van de GGZ
□ Vroegdetectie
□ Screening
□ Diagnosestelling

335
Q

B) Functie 2: ambulante intensieve behandelteams voor zowel acute als chronische psychische problemen

A

□ Nieuwe vorm van GGZ
□ Oprichting 2A en 2B teams
□ Opnamevermijdend

336
Q

C) Functie 3: rehabilitatieteams die werken rond herstel en sociale inclusie

A

□ Psychosociale rehabilitatie
□ Dynamisch en langdurig proces
□ Programma op maat

337
Q

D) Functie 4: intensifiëren van de residentiële gespecialiseerde zorg

A

□ Korte verblijfsduur
□ Hoge intensiteit en frequentie van zorg
□ Gespecialiseerd personeel
□ Communicatie met andere functies
□ Gespecialiseerde diagnostiek

338
Q

E) Functie 5: specifieke woonvormen

A

□ Beperkte mogelijkheden tot integratie in de maatschappij
□ Beschut wonen, gesuperviseerde appartementen, …

339
Q

○ Hindernissen in zorgcontinuiteit

A

§ Beroepsgeheim (Wet Patiëntenrechten, Grondwet, EVRM)
§ Beperkte informatieuitwisseling
□ Uitwisselen zorggegevens
□ Gebrek aan gedeeld elektronisch patiëntendossier
§ Tekort aan multidisciplinaire poliklinische zorgvormen
§ Diagnose-specifieke teams

340
Q
  • Vermaatschapeplijking van de forensische zorg:
A

uitbreiding voorzien van het mobiele aanbod voor mensen met een interneringsstatuut. Beoogde het bestaand emobiele aanbod voor geinterneerden samen te brengen en te versterken binnen een mobiele quipe internering per hof van beroep

341
Q

○ Assertive communcity treatment:

A

§ Organisatiemodel voor de behandeling, begeleiding en rehabilitatie van mensen met een EPA in combinatie met een problematiek op andere levensgebieden
§ Het model werd ontwikkeld in de Verenigde Staten naar aanleiding van de beddenafbouw
§ Door de afbouw van bedden was er sprake van een ‘draaideurfenomeen’: patiënten verlieten stabiel het ziekenhuis maar werden als snel terug heropgenomen in crisis
§ Men kwam tot de idee om personeel van de klinische behandelafdelingen over te plaatsen naar de ambulante zorg met als doel patiënten buiten het ziekenhuis te houden en vaardigheden aan te leren om zo zelfstandig mogelijk te leven

342
Q

○ Flexible assertive community treatment FACT

A

§ FACT is een in Nederland ontwikkelde variant op ACT
§ Terwijl ACT zicht richt op de meest ernstige en vaak zorgmijdende patiënten, bieden FACT-teams ondersteuning voor een bredere groep patiënten met een langdurige zorgbehoefte
§ Flexible: de zorg is flexibel en wordt geïntensiveerd waar nodig maar ook afgebouwd waar mogelijk
§ Assertive: de hulpverleners werken outreachend en gaan naar de patiënten toe
§ Community: de behandeling, begeleiding en ondersteuning gebeurt in de omgeving van de patiënt. Er wordt nauw samengewerkt met zowel het sociaal- als het professioneel netwerk
§ Treatment: de behandeling vindt plaats op meerdere levensgebieden. Het accent ligt op het vergroten van de zelfredzaamheid van de patiënt en zijn systeem

343
Q
  • 2 forensische statuten worden besproken waarbinnen een opgelegde behandeling kan plaatsvinden.
A
  1. Betreft wet op de gedwongen opname van personenn met een psychiatrische stoornis die een potentieel gevaar opleveren voor anderen en of izchzelf. Gaat over civielrechtelijke procedure
    2. Betreft interneringswet. Ook over psych stoornis maar die daarnaast al een of meerdere delictne gepleegd hebben, strafrechtelijke procedure.
344
Q
  • In Belgie: Wet betreffende de Bescherming van de Persoon van de Geesteszieke van 26 juni 1990
A

§ Regelt de gedwongen opname van psychiatrische patienten
§ In de volksmond « collocatie » genoemd

345
Q

criterium voor gedwongen opname geesteszieke wbpg

A

persoon is geestesziek, toestand vereist het (gevaarscriterium), er is geen alternatief

346
Q

○ Eventuele averechtse effecten van gedwongen opnamen:

A

i. Ondergraving bereidheid tot therapie
ii. Induceren zorgvermijding
iii. Verminderde openheid tov hulpverleners op lange termijn
iv. Verlies zelfcontrole en autonomie
v. Traumatisering

347
Q
  • Kritiek op het interneringssysteem:
A

○ Geïnterneerden die meer dan 10 jaar in de gevangenis verblijven
○ Betrouwbaarheid van verslagen die in twijfel getrokken wordt
○ Voorzitter van de CBM vreest fouten bij de invrijheidstelling
○ Omstreden toepassing van de internering van veroordeelden
○ Bijklussende magistraten
○ Exclusiecriteria voor opname buiten de gevangenis
○ Toerekeningsvatbaarheid is een loterij
○ Er is geen erkenning of opleiding voor gerechtspsychiaters

348
Q

○ Hoe komt men tot een inschatting van toerekningsvatbarheid?
§ Wat is de invloed van de psychiatrische stoornis op het (controleren van) gedrag?
Twee centrale factoren in standaarden internationaal:

A

kennis ‘weten’ en controle ‘willen’

349
Q

○ Hoe meet je welke beveiliging iemand nodig heeft?

A

§ Je kan dit klinisch doen
§ Of via een instrument
□ Bv. Dangerousness, Understanding, Recovery and Urgency Manual “DUNDRUM” is een gestructureerd klinisch instrument
§ Het is complementair aan risicotaxatie
§ DUNDRUM bestaat uit vier schalen
§ Op gestructureerde manier ondersteuning bieden bij het bepalen van
□ Beveiligingsniveau (DUNDRUM-1)
□ Opname prioriteit (DUNDRUM-2)
□ Behandelvoortgang (DUNDRUM-3)
□ Mate van herstel (DUNDRUM-4)

350
Q

perifeer zenuwstelsel bestaat uit

A

somatisch en autonoom zenuwstelsel

351
Q

autonoom zenuwstelsel bestaat uit

A

sympaitisch en parasympatisch zenuwstelsel

352
Q

perifere zenuwstelsel

A

omvat alle zenuwcellen die niet in de hersnen noch in de ruggenmerg gelegen zijn.

353
Q

somatishche zenuwstelsel

A

staat in voor de interactie. metde buitenwereld. geeft info over wat zij zien, horen, voelen naar de hersenen en zorgt er ook voor dat de hersnene signalen verstuurt zodat wij kunnen bewegen, onze houding aanpassen enz

354
Q

autonome zenuwstelsel

A

hebben wij minder of geen bewuste controle over. controleert interne milieu. regelt onze ademhaling, hartslag, hormoon en zweetproductie

355
Q

sympatische zenuwstelsel

A

komt in actie ten tijde. vanstress of bedreigde situaties (energieverbruik)

356
Q

parasympatische zenuwstelsel

A

zorgt voor fysioloigsch eherstel en rust

357
Q

lymbisch systeem

A

spelen rol bij verwerking van emotie motivatie genot en emotioneel geheugen.

358
Q

amygdala

A

verwerking. vanangst en agressie

359
Q

hippocampus

A

opslaan en ophalen van herinneringen

360
Q

hypothalamus

A

stuurt het hormonaal stelsel aan

361
Q

proactief instrumenteel type agressie

A

Veel planning, doordachte handelingen

Gericht op een doel, een voordeel

Onmiddellijke provocatie speelt een beperkte rol

Lage arousal

Emotionele kilheid

Vooral onbekenden

Schade meer in verhouding tot het nagestreefde doel

Intoxicatie speelt een kleinere rol

362
Q

reactief impulsief type agressie

A

Weinig planning, ondoordachte handelingen

Reactie op frustratie, krenking

Sterke subjectieve ervaring
van provocatie

Hoge arousal

Heftige en negatieve emoties

Slachtoffers staan dicht bij de dader: verwanten, bekenden, ook hulpverleners

Schade in verhouding tot de provocatie

Dader is vaak geïntoxiceerd

363
Q

stroop test en hersenen

A
  • Patiënten met laesies in de frontale cortex hebben veel moeite met de Stroop-taak, hetgeen duidt op een onvermogen tot inhibitie (onderdrukken) van de automatisch geactiveerde woordrepresentaties
364
Q

B. Relatie neurotransmitters - antisociaal gedrag:
* Zijn er scheikundige stoffen in ons lichaam die een verband vertonen met agressief gedrag?

A

□ Laag serotoninegehalte ~ agressief, en vooral impulsief-agressief gedrag

			□ Agressief gedrag ~ verlaagde of verstoorde cortisol-concentraties 
			□ Agressief gedrag ~ verhoogde testosteron concentraties
364
Q

B. Relatie neurotransmitters - antisociaal gedrag:
* Zijn er scheikundige stoffen in ons lichaam die een verband vertonen met agressief gedrag?

A

□ Laag serotoninegehalte ~ agressief, en vooral impulsief-agressief gedrag

			□ Agressief gedrag ~ verlaagde of verstoorde cortisol-concentraties 
			□ Agressief gedrag ~ verhoogde testosteron concentraties
365
Q

C. Relatie genetica - antisociaal gedrag

A

□ De lage-activiteit MAO-A groep vertoont meer agressiviteit dan de hoge activiteit MAO-A groep
Het MAO-A gen is zeker niet het enige gen dat betrokken is bij agressief gedrag.

366
Q

○ MAO-A (Mono Amine Oxidase)

A

is een enzym dat hersenstofjes (serotonine, dopamine en noradrenaline) afbreekt: noodzakelijk voor goed functioneren van het brein

367
Q

D. Relatie psychofysiologie - antisociaal gedrag;

A
  • Vooral metingen die betrekking hebben op de werking van het autonome zenuwstelsel
    * Low arousal-theorie: individuen met antisociaal gedrag worden gekenmerkt worden door een verminderde activiteit van het autonome zenuwstelsel verlaagde hartslag in rust (of een verlaagde concentratie van het stresshormoon cortisol).
368
Q

○ Fearlessness-hypothese:

A

verminderde gevoeligheid voor negatieve consequenties van gedrag.

369
Q

○ Sensation seeking-hypothese:

A

risicovol gedrag om uit deze onprettige fysiologische toestand te geraken

370
Q

Invrijheidsstelling op proef (IOP)

A

is een uitvoeringsmodaliteit die door de KBM kan worden opgelegd. Een IOP laat geïnterneerden toe om een residentieel of ambulant zorgtraject te volgen mits naleving van de voorwaarden die gedurende de proeftermijn worden opgelegd.
Wanneer een IOP niet goed verloopt (schending voorwaarden) kan de KBM beslissen om de IOP te schorsen, te herroepen of te herzien.

371
Q

□ Raven standard progressive matrices:

A

patronen zien. Meet twee dingen: logisch redeneervermogen & vermogen om met nieuwe ordeningsprincipes rekening te houden (leereffect)

372
Q

§ Drugtreatment courts in buitenland DTC

A

gebruikers belanden vaak id gevangenis door druggerelateerde crimi zoals dealen, rijden onder invloed, diefstal.
□ Aantal gemeenschappelijke kenmerken:
a) Algemene en gespecialiseerde hulp en dienstverleningsvoorzieningen aanwezig voor de dtc-clienten
b) De dtc-clienten wordne op een neutrale wijze benaderd en er is sprake van interactie tussen dtc-clienten en magistraten
c) Frequente basis drugtesten afgenomen
d) Worden beloond of gestraft naargelang naleven programma
e) Doelstellingen van dtc traject worden tijdens zittingen opgevolgd en geevalueerd
Bestaan samenwerkingsverband tussen dtc, overheidsinstanties en hulpverleningsorganisaties

373
Q

effectiviteit drug treatment court

A

□ DTCs hebben een matig positief effect op recidive (zowel tijdens als na behandeling).
□ Dit geldt vooral voor drugggerelateerde criminaliteit en minder voor niet druggerelateerde criminaliteit.
□ Het effect op het gebruik zelf is minder duidelijk. Tijdens behandeling is er wel een afname van gebruik.

374
Q

§ B.Leave-programma in Ruiselede (sinds 1995):

A

□ Gedetineerden die veroordeeld zijn voor drugsfeiten en problemen hebben met middelenmisbruik of -afhankelijkheid, kunnen aan dat programma dat 8 maanden duurt, deelnemen. Ze worden therapeutisch begeleid en leren persoonlijke, sociale en leefvaardigheden ontwikkelen. Er is een strikte dagstructuur van verplichte tewerkstelling en vrijetijdsbesteding om te voorkomen dat ze hervallen. Er zijn verplichte drugscontroles.

375
Q
  • Hoe herken je een persoonlijkheidsstoornis?
A

§ klinisch interview:
§ Heteroanamnese:
§ gestructureerd interview, semigestructureerd:
○ Zelfrapportage MMPI-II, MMPI-2 (567 items, akkoord/niet akkoord)
○ Scid-5-ov:
Therapeutische apperceptietest TAT:
Rorschach inktvlekkenmethode:

376
Q

§ Factor analyses, PCL-R bestaat uit twee factoren:

A

a. Factor 1 = 1 persoonlijkheidscomponent
® Combineert kenmerken
® Factor 1 combineert kenmerken die verwijzen naar een egocentrisch, kil en meedogenloos gebruik maken van anderen. Deze factor wordt verder onderverdeeld in de facetten ‘arrogant-bedriegende interpersoonlijke stijl’ en ‘kil-emotioneel oppervlakkig functioneren’
b. Factor 2=2 gedragscomponen
® Factor 2 groepeert kenmerken van een chronisch instabiele, antisociale en sociaal afwijkende gedragsstijl, en bevat de facetten ’impulsief en onverantwoordelijk handelen’ en ‘antisociaal gedrag’

377
Q

○ Wat de kinderen met cu traints onderscheidt van de kidneren zonder cu traits (maar wel een gedragsstoornis) op gedragsmatig vlak is:

A

§ Gebruiken proagressieve of geplande agressie pv impulsieve agressie, zoals reactie op een frustratie
§ Voelen zich niet schuldig, liggen er niet wakker van dat zij andere bescahdigen
§ Angstniveau is laag

378
Q

§ Deze risicofactoren kunnen ingedeeld worden in:
□ Statische risicofactoren:

A

vaststaande, “historische” karakteristieken, die in principe niet veranderbaar zijn (bv. leeftijd bij het eerste geweldsdelict)

379
Q

□ Dynamische risicofactoren:

A

karakteristieken die wel kunnen veranderen en mogelijk behandelbaar zijn (acuut of chronisch)

380
Q

4) Historical clinical risk management-20: w

A

wereldwijd meest gebruikte instrument voor voorspellen van herval in geweldsrecidive.
* Bevat historische dynamische en risicohanteringsitems die op een driepuntschaal worden beoordeel (aanwezig, afwezig en mogelijk aanwezig)
* De C en R items zijn dynamisch en in principe veranderbaar door behandeling
* De R items houden rekening met context waarvoor inschatting geldt (bv. binnen of buiten instelling)
* De deskundige geeft vervolgens op basis van de aanwezige risicofactoren een globaal eindoordeel. Bij dit instrument test wordt er niet gewerkt met cijfermatige scores doch wel met beoordelingen in de zin van: het risico is laag, matig of hoog
* Bij een hertesting, kan nagegaan worden of ingevolge een gevolgde behandeling een positieve, negatieve, of geen evolutie is opgetreden voor wat betreft de verschillende items

381
Q

§ Er bestaat ook een instrument om de beschermende factoren in kaart te brengen

		§ Er bestaat ook een instrument om de contextgegevens in kaart te brengen
A

□ Structured Assessment of PROtective Factors (SAPROF), Forensisch Sociale Netwerk Analyse (FSNA)

382
Q

§ Regulatiestoornissen door emotionele en cognitieve factoren:

A

□ Stress, emotionele onrust, negatieve cognities: seksueel deviant gedrag als vluchtheuvel of als coping strategie om met krenkingen en frustraties om te gaan.
□ Cognitieve distorties: hardnekkige, seksistische, opinies over het andere geslacht die a.h.w. seksuele grensoverschrijdingen moeten rechtvaardigen. Zij vormen vaak de basis van de “impliciete theorie” (Ward, 2000) die de maladaptieve houding t.o.v. de partner rechtvaardigt. (“Entitlement”).
□ Soms wordt seksueel ongewenst gedrag uitgelokt door foute inschattingen van de (relationele) situatie. Komt al eens voor bij adolescenten en bij ASS en/of verstandelijke handicap .

383
Q

§ Regulatiestoornissen door leeftijd en levensfase:

A
  • Adolescentie: kennis maken met de uitdagingen van de seksualiteit houdt risico’s in. Op die leeftijd is de maturatie van de hersenen en vooral de PFC nog niet voltooid. Daardoor werkt de gecontroleerde, meer inhiberende, bewuste regulatie nog niet optimaal en krijgt de automatische, exciterende regulatie meer vrij spel met seksuele transgressies voor gevolg. Adolescenten missen vaak nog de ervaring en de leerprocessen nodig voor het aangaan van adequate partnerrelaties. 50% van alle seksuele delinquenten beginnen hun “carrière” tijdens hun adolescentie.
    * Midlife crisis: inhaalbeweging voor wat men seksueel gemist heeft.
384
Q

§ Regulatiestoornissen door sociale en relationele facotren:

A
  • Familiale omstandigheden en dynamiek: incest.
    * Levensstijl: promiscuïteit, immoraliteit, eenzaamheid.
    * Antisociale levensstijl: seksuele delinquentie die deel uitmaakt van criminele veelzijdigheid: geweld, eigendomsdelicten.
    * Makrosociale factoren: marginaliteit, armoede, (burger)oorlog.
385
Q

§ Regulatiestoornissen door neuropscyhiatrische aandoeningen

A
  • Zwakbegaafdheid tot verstandelijke handicap: komt vaak voor in MPI, begeleid wonen. Als gevolg van deficiënte executieve functies: gestoorde regulatie van de seksualiteit. Niet zelden ook impulsiviteit en risico op fysieke agressie. Vroeger behandeling met Benperidol.
    * Dementie: de gedragsvariant van FTD: risico op seksueel ontremd gedrag: 37,4%. Gaat niet zelden samen met ander verslavingsgedrag: gokken, koopwoedes, soms middelenmisbruik. Risico bij Alzheimer: 7,7%.
    * Letsels Temporaalkwab: epilepsie; Klüver-Bucy.
    * Frontaal syndroom (OFC variant): desinhibitie, sociaal ongepast, gestoorde empathie, tactloosheid, agressie. Ongepaste seksuele commentaren, grensoverschrijdingen.
386
Q

§ Regulatiestoornissen door drugsmisbruik.

A
  • Cocaïne: geeft een uitgespoken dopamineboost: seksuele ontremming.
    * Amfetamines (Speed): dopamine en nooradrenalineboost met toename seksuele en algemene arousal.
    * Opiaten (heroine etc.): inhibeert seksuele arousal. Risico op seksueel deviant gedrag veel kleiner dan met cocaïne en amfetamines.
    * Cannabis: kan seksueel ontremmend werken.
    * Alcohol: remmend voor het seksuele gedrag, maar eerst worden de inhiberende hersencircuits geblokkeerd, waardoor aanvankelijk toch een ontremming kan ontstaan.
    * Anabolica (bij bodybuilders). Anabolica zijn androgenen (verwant aan testosterone) en kunnen seksuele ontremming uitlokken.
387
Q

§ Regulatiestoornis door medicatiegebruik

A
  • Dopaminerge producten ter behandeling van M. Parkinson: toename van seksuele preoccupatie, ontremming, zelden hands on grensoverschrijdingen.
    * Bupropion: dopaminerg/noradrenerg antidepressivum: seksuele desinhibitie.
    * Methylphenidaat: dopamine/noradrenaline reuptake inhibitior. toename seksueel verlangen. Atomoxetine?
    * Testosterone (Sustanon): forse stijging totale T waarden tot 2000 ng/dl. Seksuele ontremming bij hypogonadale mannen mogelijk (Klinefelter). Ipv 1 amp/maand, liever ½ amp/14 dagen.