Inleiding in de epidemiologie Flashcards
Wat is epidemiologie?
1. Wetenschap waarbij ziekte centraal staat 2. Bestudeert het vóórkomen (frequentie) van ziekte 3. Bestudeert ziekte in relatie met andere factoren die wellicht een ziekte veroorzaken (determinanten) … in een menselijke populatie
determinanten
= alle factoren die de frequentie van ziekte beïnvloeden (Bijvoorbeeld factoren die de ziekte veroorzaken, bevorderen of afremmen) Biologische factoren, leefstijl, zorgvoorzieningen, omgeving
domein van epidemiologie
- Etiologie (oorzaken van een ziekte)
- Diagnostiek (vaststellen van een ziekte)
- Prognose (voorspellen van beloop van een ziekte)
- Therapie (behandeling van een ziekte)
voorbeelden epidemiologisch onderzoek
• Etiologie: Welke factoren zijn van invloed op, of hangen
samen met het optreden van een eerste psychose?
• Diagnostiek: Draagt een MRI bij aan vroegdiagnostiek bij
cognitieve achteruitgang?
• Prognose: Welke factoren beïnvloeden de kans op herstel bij
patiënten met EPA?
• Therapie: wat helpt het best bij een eerste psychose; pillen,
wandelen of bidden?
wat heb je nodig voor epidemiologisch onderzoek
• Toegang tot (grote groepen mensen) waardoor heel
veel gegevens kunnen worden verzameld
• Statistiek
distributie van een ziekte
Wordt beïnvloed door:
• Omgevingsfactoren
• Persoonskenmerken
(Bouter et al., 2005, p5
ziekte frequentiematen
- Prevalentie
- Incidentie
- Letaliteit
- Sterftecijfer
- Geboortecijfer
de epidemiologische breuk
De epidemiologische breuk is de grondvorm voor ziekte frequentiematen 𝑥 = 𝐴𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑧𝑖𝑒𝑘𝑒 𝑖𝑛𝑑𝑖𝑣𝑖𝑑𝑢𝑒𝑛 delen door 𝑇𝑜𝑡𝑎𝑎𝑙 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑝𝑒𝑟𝑠𝑜𝑛𝑒𝑛 𝑖𝑛 𝑑𝑒 𝑔𝑟𝑜𝑒𝑝 𝑤𝑎𝑎𝑟𝑢𝑖𝑡 𝑑𝑒 𝑧𝑖𝑒𝑘𝑒 𝑖𝑛𝑑𝑖𝑣𝑖𝑑𝑢𝑒𝑛 𝑎𝑓𝑘𝑜𝑚𝑠𝑡𝑖𝑔 𝑧𝑖𝑗�
prevalentie
• Prevalentie = het voorkomen van een ziekte op een bepaald
moment in een bepaalde populatie
• Het prevalentiecijfer:
- Wordt vaak als een percentage van een populatie uitgedrukt
- Of per 1000 of een veelvoud daarvan
bv
2010:
Nederlandse bevolking: 16.570.000
Mensen met diagnose schizofrenie: 82.850
Prevalentiecijfer = prevalentie / totaal populatie
Prevalentiecijfer = 82850 / 16570000 = 0,005 = 0,5%
Dat is ongeveer 5 per 1000
incidentie
Incidentie = aantal nieuwe
gevallen per tijdseenheid
Tijdseenheid kan bijvoorbeeld dag, week,
maand of jaar zijn
Korte tijdseenheid bij bijvoorbeeld een
epidemie zoals een virusuitbraak
bv
2019:
Nederlandse bevolking: 17.280.000
Aantal nieuwe diagnoses ‘schizofrenie’ in 2019 bij huisarts: 1810
Cumulatieve incidentie Nederlandse bevolking = 1810 per jaar
letaliteit
de “mate van dodelijkheid” van een fenomeen
(ziekte, tumor, blootstelling aan een gevaarlijk product, …) voor
degenen die eraan worden blootgesteld
sterfte / aantal personen die blootgesteld zijn
Letaliteit van een SARS-infectie = 11%
Dat wil zeggen; van elke 100 mensen die besmet is met SARS zijn er 11
gestorven
sterftecijfer
Sterftecijfer = sterfte / 100.000
mensen per jaar
geboortecijfer
Geboortecijfer = geboorte /
100.000 mensen per jaar
transversaal onderzoek (epidemiologisch onderzoek)
Transversaal onderzoek (cross-sectioneel): op één moment in de tijd wordt data verzameld
logitudinaal onderzoek (epidemiologisch)
\: herhaaldelijk metingen doen - Experimenteel onderzoek (manipulatie) - Observationeel onderzoek (geen manipulatie) • patiënt-controle-onderzoek • cohortonderzoe
epidemiologisch onderzoek
Onderzoek in twee soorten populaties:
- Dynamische populaties
= populatie met een open karakter > de samenstelling is
dynamisch
- Cohorten
= gesloten populatie > de samenstelling blijft constant
variabelen
• Ziekte = afhankelijke variabele
• Determinant = onafhankelijke variabele
Gezond mens zieke mens
determinant
• Bijzondere determinanten:
– Effectmodificatoren (ook wel confounders genoemd. Dat zijn
variabelen die mede van invloed zijn op de uitkomst van een interventie)
Risico op ziekte
Associatie = verband tussen een determinant en de ziekte • Absoluut Risico • Relatief Risico • Risicoverschil • Attributief Risico • Odds Ratio
absoluut risico
Risico = kans op een gebeurtenis
Bijvoorbeeld:
Kans longkanker bij rokers (55 op 1000)
Kans longkanker bij niet-rokers (5 op 1000)
Van alle 1000 mensen die roken krijgen 55 daarvan longkanker
Van alle 1000 mensen die niet roken krijgen 5 longkanker
Attributief risico van roken op longkanker = 55 - 5 = 50
relatief risico (RR)
RR = 𝐴𝑏𝑠𝑜𝑙𝑢𝑢𝑡 𝑟𝑖𝑠𝑖𝑐𝑜 𝑏𝑙𝑜𝑜𝑡𝑔𝑒𝑠𝑡𝑒𝑙𝑑𝑒𝑛 (𝑅1) delen door 𝐴𝑏𝑠𝑜𝑙𝑢𝑢𝑡 𝑟𝑖𝑠𝑖𝑐𝑜 𝑛𝑖𝑒𝑡−𝑏𝑙𝑜𝑜𝑡𝑔𝑒𝑠𝑡𝑒𝑙𝑑𝑒𝑛 (𝑅0) Risico Verschil (RV) = R1 – R0
De anticonceptiepil verhoogd het risico op een myocardinfarct
Bij 20 – 24 jarigen zonder anticonceptiepil (R0) = 1 op 1 miljoen
Bij 20 – 24 jarigen met anticonceptiepil (R1) = 4 op 1 miljoen
RR : R1/R0 = 4/1 = 4
Relatief Risico = 4
Ter vergelijking:
- Ongeval R1 = 150 op 1 miljoen
- Kanker R1 = 50 op 1 miljoen
Attributief Risico (AR)
Welk deel van het risico is het gevolg van blootstelling? AR is een afgeleide maat van het risicoverschil (RV) RV = R1 – R0 AR = (R1– R0)/R1
Het verschil in incidentie van ziekte tussen blootgestelden (R1)
en niet blootgestelden (R0) wordt vaak uitgedrukt in een
percentage
RR hartaanval anticonceptiepil/niet anticonceptiepil = 4
AR = (R1-R0)/R1 = (4-1)/4 = 0,75 = 75%
verband tussen RR en AR
• RR: sterkte van de associatie tussen determinant en ziekte
• AR: hoeveel extra ziekte is het gevolg van blootstelling
bij blootgestelden?
odds radio (OR)
De verhouding tussen de waarschijnlijkheid dat een gebeurtenis voorvalt (zal voorvallen) en de waarschijnlijkheid dat ze niet voorvalt (zal voorvallen)