Hoorcollege 6: Status, selectie en invloed Flashcards

1
Q

Sociale voorkeur

A

Hoe aardig of onaardig je wordt gevonden door je peers (leeftijdsgenoten)
Met sociometrische maten:
Dimensionele aanpak:
- Sociale voorkeur: meest - minst aardig
- Sociale impact; meest aardig + minst aardig
- acceptatie; meest aardig
- afwijzing; minst aardig
Typologische aanpak:
minst aardig en meest aardig
- Gemiddeld: geen extreem hoge scores op beiden, neutraal
- Geaccepteerd: hoge score op meest aardig, lage score minst aardig
- Controversieel: scoren hoog op beiden
- Genegeerd: scoren bijna niet op allebei
- Afgewezen: hoge score op minst aardig, lage score op meest aardig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekent het als een kind sociometrisch geaccepteerd of afgewezen wordt?

A

3 benaderingen:
1. Individuele benaderingen (psychologen)
- sociometrische acceptatie of afwijzing is een stabiele eigenschap van het individu
- consistent over de tijd heen en in verschillende contexten
- wijst op aanwezigheid of afwezigheid van sociale vaardigheden
2. Groep benaderingen (sociologen)
- niet alleen individuele trekken, maar er zijn bepaalde groepen waar bepaald gedrag meer geaccepteerd is
- relatief ten opzichte van de groep
- status hangt af van de normen van de groep
3. Combinatie van groep en individueel perspectief (Coie)
- Fase 1: gedrag –> status (ontwikkelingsfase)
- Fase 2: status –> gedrag (onderhoudsfase)
- Eerst gedrag vertronen om status te krijgen, als je weet dat dat werkt, dadt gedrag blijven vertonen om status te behouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Populariteit

A

= peer status die iets zegt over de positie, prestige, zichtbaarheid en sociaal prominent zijn in de peer groep.
(waargenomen) populariteit = meest populair - minst populair
- degene die aardig gevonden wordt is niet per definitie ook degene die populair is / de leider –> ander type persoon maar beiden voorbeelden van sociale status in een groep.
Gaan beiden samen met veel sociale skills.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Populariteit vs. sociale voorkeur

A

Kindertijd: zijn nagenoeg hetzelfde
Vroege adolescentie: populaire mensen worden niet perse aardig gevonden en omgekeerd
Adolescentie: verdere uiteenzetting
Gender verschillen aanwezig! –> bij jongens kan het nog wel samen lopen in de adolescentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uitkomsten sociale voorkeur / populariteit

A

Sociale voorkeur –> veel meer positieve uitkomsten:
- minder internaliserend/externaliserende problemen en meer prosociaal gedrag
Populariteit –> veel meer negatieve uitkomsten:
- meer externaliserende problemen/ seksueel risicogedrag / minder academische prestaties
Vooral in adolescentie onderzocht, maar gaat door gedurende hele leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Selectie en invloed; 5 basale vragen

A
  1. WAT is nou peer invloed?
  2. WELK gedrag word er nou beïnvloed?
  3. WANNEER vindt peer invloed plaats?
  4. WIE zijn die peers?
  5. HOE wordt peer invloed gemeten?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is nou peer invloed?

A

Homofilie = mensen gaan het liefst om met mensen zoals zij; similarity attraction:
- gender, leeftijd, etniciteit
- gedrag
- attitudes
Hoe komt het dat mensen hetzelfde zijn als wij?
- Selectie: de keuze maken om vrienden te worden met iemand die hetzelfde is als jij vanuit similarity-attraction; gelijkheid dus voor de interactie
- Peer invloed: vindt plaats doordat mensen op elkaar gaan lijken; impliceert verandering over de tijd heen, zowel bewust als onbewust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk gedrag word er nou beïnvloed?

A
  • Externaliserend probleemgedrag
  • Internaliserend probleemgedrag
  • ZElfdoding
  • Academisch
  • Pro-sociaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer vindt peer invloed plaats?

A

in de adolescentie vooral; sociale re-oriëntatie, meer gevoelig voor cues van peers.
- Meer tijd met peers
- Meer intimiteit, zelfonthulling en hogere support vraag
- Meer aandacht en sensitiviteit voor peer cues
- Hogere gevoeligheid voor peer invloeden –> bij groep willen horen
- er is nauwelijks onderzoek bij niet-jongeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wie zijn die peers?

A
  • Vrienden
  • Cliques; verbonden netwerken van vrienden in groepen die op interactie gebaseerd zijn / met elkaar verbonden vrienden dyade)
  • Sociale groepen; populaire/hoge-status peer of kijken naar het hele netwerk
    Andere interpersoonlijke setting –> andere invloedsprocessen = bij vrienden is de band meer vrijwillig en meer connectie/minder druk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt peer invloed gemeten?

A
  • Experimentele designs
  • Correlationele desings: (survey items met vragen over gedrag van vrienden/normatief gedrag, sociometrische metingen , longitudinale studies om voor selectie-effecten te kunnen controleren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Theorieën over peer invloed

A
  1. Sociale interactie modellen; sociale interacties zijn de drijvende factor van de invloedsprocessen;
    - Sociale leertheorie (Bandura): Directe invloed vanuit bekrachtiging en modelleren; sociale beloning dat je bepaald gedrag laat zien.
    Deviancy training; interventies tegen delinquent gedrag werken tegengesteld; bekrachtiging van delinquent gedrag in de pauze van zo’n training.
    - Emotionele besmetting; we delen onze intieme gevoelens en gedachten, die worden door elkaar beïnvloed en bekrachtigd. Co-ruminatie en onbewuste sinchronisatie van gevoelens.
  2. Disequilibrium-modellen
    * Invloedsprocessen komen voort uit ongelijkheid/disbalans in relatie –> dat kan leiden tot conflict en dat willen we niet. Hoe groter het verschil is, hoe groter de kans is dat er conflict komt; of ik beëindig de relatie, of ik pas mijn gedrag aan zodat het verschil kleiner wordt. –> gedrag veranderen om disbalans te verkleinen.
    * Intra-individuele perceptie van onbalans; jij zelf ervaart een onbalans
    - Cognitieve dissonantie; spanning wanneer jouw idee over jezelf niet overeenkomt met je gedrag. Wanneer jouw vrienden iets doen wat niet oke is –> redenen bedenken waarom het niet erg is. Onbalans die je verwacht omdat je verwacht dat er een ander soort norm is dan dat er blijkt te zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Moderatoren

A

Relaties versterken of verzwakken
Target = degene die beïnvloedt wordt
- lage zelf-controle –> makkelijker aanpassen aan een ander
- laag zelfvertrouwen –> hangt af van positie in de groep
- negatieve mood –> risicofactor delinquent gedrag
Beïnvloeder:
- hogere populariteit
- leeftijd –> oudere peers meer invloed
Relatie: relationele eigenschappen die iinvloed waarschijnlijker maken.
- Kwaliteit / support –> hebben meer invloed als ze belangrijker voor je zijn
- Reciprociteit –> reciprocale vriendschappen / unilateraal gegeveven ook
Context
- positieve ouder-kind relatie (beschermend)
- Ouderlijke monitoring (beschermend
- Ouderlijke over-controle (risicofactor)
Ouders dus zeker nog belangrijk in adolescentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Interventies

A

Iatrogene effecten = ongewilde bijwerkingen die kunnen leiden tot nadelen voor de participanten (zoals bij de deviancy training)
Hoe voorkomen we dit?
- vaststellen onder welke condities iatrogene effecten voorkomen
- alternatieve programma’s die wel goed lijken te werken
- empirisch inzichten toepassen
Gebruikmaken van invloedrijke peers (invloedsprocessen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly