Hoorcollege 2: Sociale netwerken gedurende de levensloop Flashcards

1
Q

Sociaal netwerk

A

Het netwerken van mensen met wie iemand direct contact heeft:
- er is een sociale realtie (contact)
- er zijn herhaalde sociale interacties
- er is een mentale representatie van de relatie (je moet het ook zien als een sociale relatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Typen sociale netwerken

A
  • globaal netwerk
  • persoonlijk netwerk
  • vriendschapsnetwerk
  • familienetwerk
  • werknetwerk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Globaal netwerk

A

Alle sociale relaties die we hebben (allesomvattend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Persoonlijke netwerk

A

Sociale steun netwerk; mensen die het dichtste bij je staan (vrienden of familie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vriendschapsnetwerk

A

Netwerk van vrienden wat je hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Familienetwerk

A

Netwerk van familie die je hebt (kan verschillen per persoon)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Werknetwerk

A

Iedereen op je werk, collega’s, supervisors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ties

A

Sociale relaties of verbindingen tussen twee mensen, sterkte hangt af van;
- tijd
- emotionele intensiteit
- intimiteit
- reciprociteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Strong ties

A

Scoren hoog op alle kenmerken (familie, vrienden, het persoonlijke netwerk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Weak ties

A

Relaties met lage scores op de kenmerken (kennissen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Absent ties

A

Toevallige ontmoetingen (de bakker, de buschauffeur, meisje op feest)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Sociaal-emotionele Selectiviteit Theorie

A

Verklaart hoe netwerkveranderingen plaatsvinden gedurende de levensloop. Wat vinden we belangrijk in het leven en wat zijn onze doelen? Deze doelen veranderen, waardoor sociale netwerken veranderen. Er zijn 2 doelen:
1. Kennisdoelen: exploratie en informatievergaring, vooral belangrijk bij jongvolwassenen.
2. Emotieregulatie doelen: bij ouderen wordt een diepe band belangrijker dan veel connecties. Tijdshorizon wordt kleiner, dan willen we steeds meer betekenis hebben.
- als er een tijdslimiet aanzit: zowel ouderen als jongeren kiezen voor het zien van goede vriend
- als er geen tijdslimiet aan zit: jongeren kiezen alle 3 de alternatieven even vaak / ouderen kiezen het vaakst voor het ontmoeten van een vriend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sociale konvooitheorie

A

Levensgebeurtenissen verklaren veranderingen in het netwerk. Je hebt een sociaal netwerk van mensen die meelopen met je leven, sommige mensen haken af, anderen komen erbij. Hoe centraler in de cirkel (sterkere ties/persoonlijke netwerk), hoe minder snel veranderingen plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe veranderen sociale netwerken per leeftijdcategorie?

A
  • globaal netwerk: geen lineaire trend, lijn neemt toe tot eind 20 en begint daarna af te nemen en te stabiliseren
  • persoonlijk netwerk: lineaire afname (1 persoon per 10 jaar), jonge mensen over het algemeen meer sociale steun dan oudere mensen
  • famillienetwerk: blijft stabiel (grootte van netwerk)
  • vriendschapsnetwerk: nagenoeg hetzelfde als persoonlijk netwerk, lineaire afname 1 persoon per 10 jaar

Sociale netwerken nemen dus toe tot aan de jonge volwassenheid en nemen daarna af. Het gaat om netwerkgrootte, niet om kwaliteit of belang van contact.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Closeness (oudere volwassenen vs. jongere volwassenen)

A

oudere volwassenen hebben gemiddeld minder, maar nauwere sociale relaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

relatieregulatie (oudere volwassenen vs. jongere volwassenen)

A

Bij oudere volwassenen: hogere tijdsinvestering / hogere inspanning –> hangt wel af van de soort relatie. Maken zich minder druk om reciprociteit (wederkerigheid), het behouden van relaties is belangrijker!

17
Q

Conflict (oudere vs. jongere volwassenen)

A

Algemeen: oudere volwassenen minder conflicten:
- minder negatief interpreteren (negative appraisal)
- meer vergevingsgezind
- minder betrokkenheid bij conflicten

18
Q

Sociaal input model

A

Sociale partners reageren op elkaar en proberen elkaars emoties te reguleren via uitdrukkingen (‘it takes two to tango’). Bijvoorbeeld: ouderen vermijden conflicten, en anderen zijn meer vergevingsgezind naar ouderen. Sociale partners beïnvloeden positieve ervaringen van ouderen via vooroordelen en stereotypen over ouder worden.

19
Q

consequenties negatieve relaties (oudere vs. jongere volwassenen)

A

relatie tussen negatieve interacties en lichamelijke gezondheid wordt sterker naarmate de leeftijd vordert.

20
Q

Persistent conflict (oudere vs. jongere volwassenen)

A

Aanhoudend conflict lijkt het meest schadelijk voor gezondheid en welzijn , ambivalente banden hebben ook negatieve gevolgen (veel conflict maar ook veel liefde).

21
Q

Overwinnen dood van echtgenoot (oudere vs. jongere volwassenen)

A
  • vervanging sociale netwerken; zijn vaak wel minder intiem en toegankelijk
  • compensatie van sociale netwerken; kinderen / nieuwe partner kunnen intimiteit niet vervangen
  • het sociale netwerk voor je weduwschap is cruciaal; zo groot en divers mogelijk konvooi
22
Q

Continuing bond theory

A

We zetten een relatie met een overleden persoon voort, maar de relatie verandert.