Hoorcollege 5 - Vriendschappen over de levensloop Flashcards

1
Q

Vriendschap

A

Een vrijwillige relatie die intimiteit, kwaliteit, gedeelde interesses en prettige of behoefte-vervullende interacties bevat.
Fases van ontwikkeling van vriendschap:
- Fase 1 (4-7 jaar): een vriend is iemand om mee te spelen, vriendschappen worden makkelijk aangegaan en verbroken.
- Fase 2 (8-10 jaar): een vriend is iemand die je vertrouwt en die je helpt als het nodig is –> normatieve verwachting (this for that), wederkerigheid wordt belangrijker. Als dit niet gebeurt; boos / vriendschap verbreken. Ook worden veel geheimen gedeeld
- Fase 3 (11-15 jaar): een vriend is iemand met wie je intimiteit en loyaliteit deelt –> verdedigen van elkaar wordt belangrijker. Sprake van interne motivatie om te helpen en een goede vriend te zijn. Normatieve verwachting wordt veel minder en emotionele intimiteit wordt groter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kenmerken van vriendschappen in verschillende levensfasen: Baby periode

A

Is het wel mogelijk om vrienden te hbben als baby? Het is niet vrijwillig.
- Ontstaan van vriendschappen bij baby’s gaat samen met voorkeuren/gelijkenissen (uiterlijk maar ook vaardigheden).
- Een vriend is een speelkameraad, beïndigen van vriendschap is hoogstwaarschijnlijk.
Leggen wel een basis voor de rest van onze relaties in ons leven!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kenmerken van vriendschappen in verschillende levensfasen: Vroege kindertijd

A
  • taal wordt belangrijker
  • vrienden dragen bij aan emotieregulatie
  • vrienden helpen bij het ontwikkelen van sociale vaardigheden
  • voorkeuren worden meer complex
  • netwerken zijn kleiner in vroege kindertijd, worden steeds groter hoe verder we in de ontwikkeling komen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kenmerken van vriendschappen in verschillende levensfasen: Midden kindertijd ( voor adolescentie, kinderen gaan naar school toe).

A
  • Grote expansie van sociale wereld
  • Toename intimiteit, afname concrete reciprociteit  ontwikkelt zich naar loyaliteit uiteindelijk
  • Vrienden zorgen voor zelf-validatie en emotionele veiligheid
  • Vrienden helpen geaccepteerd te worden / voorkomen afwijzing
  • Roddelen is een belangrijk sociaal proces
  • Kwaliteit van de vriendschap wordt ook belangrijk voor ontwikkelingsuitkomsten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kenmerken van vriendschappen in verschillende levensfasen: Adolescentie

A
  • Autonomie neemt toe
  • Biologische, psychologische en sociale veranderingen
  • Intimiteit is voedingsbodem voor ontwikkeling van zelfidentiteit, sociale aanpassing en idealen
  • Toename van conflict, maar vriendschappen worden niet meer zo snel verbroken zoals dat bij kinderen wel zo is.
  • Meer diversiteit in effecten vriendschappen; veel positieve effecten, maar ook meer negatieve effecten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kenmerken van vriendschappen in verschillende levensfasen: Vroege volwassenheid

A
  • Veranderingen in de familie en vrienden banden, nieuwe persoonlijke verantwoordelijkheden (studeren/uit huis/ nieuwe vrienden/ oude vrienden / partner)
  • Vrienden bieden socialisatie en vrijetijdsbesteding
  • Meer cross-gender vriendschappen
  • Vrienden als vertrouwelingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kenmerken van vriendschappen in verschillende levensfasen: Midden volwassenheid

A
  • Er is relatief weinig bekend over deze periode
  • Conflicterende rollen en eisen (vader, collega, vriend, partner), steeds minder tijd voor vrienden.
  • Sociale en emotionele steun en model voor transities (ruzie met partner, etc.)
  • Enige continuïteit van eerdere sociale relaties (betere relaties met je ouders, vrienden in de kindertijd, zien we dat dit ook het geval is in de midden volwassenheid).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kenmerken van vriendschappen in verschillende levensfasen: Late volwassenheid

A
  • Nieuwe uitdagingen (met pensioen gaan/ minder makkelijk ter been)
  • Focus op hechte relaties (sociaal-emotionele selectiviteitstheorie HC 2)
  • Nog steeds ontwikkelingen in vriendschappen en nieuwe vriendschappen (verzorgingstehuis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Uitkomsten vrienden in verschillende levensfases

A

Vrienden hebben in elke levensfasen een rol maar die verschilt per fase.
- Helpen om ontwikkelingsdoelen te behalen
- Minder mentale problemen
- Meer positief affect
- Betere prestaties
- Wel afnemende meeropbrengsten! (geen lineaire toename van toevoeging vrienden, stap van 0-1 veel groter dan van 10-11)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de twee theorieën over hoe één specifieke vriendschap tussen twee mensen ontstaat?

A
  1. Levingser’s stadia theorie
  2. Theorie van vriendschapsfasen Adams & Biezner
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Levinger’s stadia-theorie

A

Ontwikkelingsvolgorde van nabije relaties in 5 stadia met lineaire groei (kun je toepassen op vriendschappen).
ABCDE:
- Aquiantance (attraction/kennismaken): eerste ontmoeting, eerste impressies, redenen om door te gaan.
- Build-up (opbouwen): vertrouwen opbouwen, compatibiliteit, gemeenschappelijke doelen
- Continuation (voortzetting): continue groei, wederzijds vertrouwen, gezamenlijke commitment (regels uit de Buil-up gaan we voortzetten).
- Deterioration (decline/verslechtering): verveling, wrok, gebrek aan vertrouwen, redenen waarom het slechter gaat.
- Ending (beëindiging): geen interactie meer, beëindiging door keuze of dood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Theorie van vriendschapsfasen (Adams & Bieszner)

A

Specifieke theorie voor vriendschappen; overlap met Levinger.
Adams & Bieszner houden meer rekening met goede en slechten tijden. Zolang je blijft investeren komt het goed!
1. Initiatie fase (A-B) : ontstaan van vriendschap, van onbekende naar kennis naar vriendschap. Eerste ontmoetingen en opbouwen maar ook al veranderingen in gedrag; vereisten = herhaalde interacties en dyadische interacties
2. Onderhouden (B-C); voldoende positieve interacties om vrienden te willen blijven; stabiele mate van intimiteit –> grote varibiliteit. Zitten wel minimale eisen aan (contact, dingen gemeen hebben, inspanning)
3. Ontbinding (E): beëindiging door keuze of omstandigheden; ernstige ruzie of bijv. dood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sociale voorzieningen (vriendschap?)

A

Wat haal je uit de vriendschap?
*Kameraadschap en recreatie / instrumentele hulp en verzorging / verbetering van eigenwaarde / eerlijkheid / affectie en emotionele support / betrouwbare partner hebben *

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Interactionele processen (vriendschappen)

A

Hoe ga je met elkaar om?
Affectie / zelf-onthulling / conflict & ergernissen / jaloezie / vergeving
Gevaren in vriendschappen  sterke invloed processen; vriendschappen van hogere kwaliteit zorgt voor sterke invloed processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Co-ruminatie

A

over door en door blijven praten; problemen herkauwen, speculeren over het probleem, blijven hangen in negatief affect –> geassocieerd met geïnternaliseerde problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe meten we vriendschap?

A
  • Ego-netwerk maten = vanuit perceptie van het individu
  • Sociometrische maten = voordeel: het hele netwerk mee kunnen nemen. Nadeel: maar in één context. Het hele netwerk zou elkaar kunnen kennen –> gesoten netwerk.
  • Unilaterale tie = éénrichting
  • Reciprocale tie = wederkerig
17
Q

Reciprociteit (vriendschappen)?

A

Reciprocale vrienden = wederzijds
Unilateraal-gegeven = in nomineer iemand als vriend, maar krijg hem niet terug
Unilateraal-gekregen = ontvang een nominatie maar geef hem niet terug.
68% van de vriendschappen is reciprocaal.
Reciprocale vriendschappen hebben:
- hogere kwaliteit
- hogere stabiliteit
- minder conflict
Maar vergeleken met niet-vrienden hebben unilaterale vrienden:
- meer tijd samen
- hogere kwaliteit van relatie.

18
Q

Diversiteitshoek - Vriendschappen

A

Meisjes ten opzichte van jongens:
- meer self-disclosure
- meer voor elkaar zorgen, bewondering en affectie delen
- meer een vriend in nood helpen
- meer onenigheid managen en conflict oplossen
Jongens ten opzichte van meisjes:
- meer leuke, vindingrijke, vriendelijke metgezel zijn
- meer vergeving
- meer onderhoud in context van andere vriendschappen (minder 1 op 1 jaloezie).
De focus ligt tussen jongens en meisjes dus ergens anders, betekent niet dat meisjes of jongers beter zijn in vriendschappen.