Hoorcollege 4 Flashcards

1
Q

Martin Heidegger

A

Had een citaat met veel rare woorden en onzin. Logisch positivisten vroegen zich af waar deze zin op sloeg en vroegen hierdoor af wat een betekenisvolle zin is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar was Ludwig Wittgenstein 1in geïnteresseerd?

A

In het ‘hogere’, hier wilde hij betekenisvolle zinnen over uiten en schreef een boek. Hierin wilde hij betekenisvolle van betekenisloze redeneringen onderscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Correspondentietheorie van de waarheid

A

Ludwig Wittgenstein 1
Waarheid is een eigenschap van een zin wanneer die correspondeert met de feiten. Een zin is waar wanneer hij de wereld beschrijft zoals die is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Correspondentietheorie van betekenis

A

Ludwig Wittgenstein 1
Zin is betekenisvol als je de mogelijkheid hebt om de zin te vergelijken met de werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar kan je dan uitspraken over doen volgens Wittgenstein?

A
  • Alledaagse/banale uitspraken
  • Empirische wetenschappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Logisch Positivisten

A

Echte wetenschapsfilosofen, zijn beïnvloed door Wittgenstein. Ze wilde van betekenisloze dingen af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vijf uitgangspunten van Logisch Positivisme

A
  1. Verwerping zinloze beweringen
  2. Logica
  3. Positivisme
  4. Geünificeerde wetenschap
  5. Verifieerbaarheid als demarcatiecriterium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. Verwerping zinloze beweringen
A

Vonden dat metafysisch en theologisch afval verwijdert moest worden. Vonden dat WIttgenstein 1 goed heeft uitgelegd wanneer bewering betekenisvol is en wanneer niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. Logica
A

Een wetenschappelijke theorie moet logisch samenhangen.
Vinden dat logica geen kennis oplevert, verwerpen daarmee alle synthetische a priori oordelen van Kant, omdat je hierbij niet naar de werkelijkheid kijkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. Positivisme
A

Kennis komt van de wetenschap, gevolg is een omslag van kennisleer naar wetenschapsfilosofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. Geünificeerde wetenschap
A

Ze vonden dat alle wetenschappers samen aan één wetenschappelijke theorie over de wereld moesten werken. Namelijk mbv Deductief-Nomologisch model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Deductief Nomologisch model

A

Premisse 1: Algemene uitspraak = nomologische uitspraak
Premisse 2: Beginuitspraak (zegt iets over individu die onder deze algemene regel valt)
Conclusie of voorspelling over dit ene individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Voorbeeld Deductief Nomologisch model

A

Premisse 1: Alle zwanen zijn wit
Premisse 2: Dit is een zwaan
Conclusie: Deze zwaan is wit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verschil deductie en inductie

A

Deductie is logisch geldig, de conclusie volgt logisch ervan uit gaande dat je premissen waar zijn

Inductie is niet logisch geldig, zelfs als je premissen waar zijn, volgt de waarheid van je conclusie niet. Er kan nogsteeds 1 zwaan zijn die niet wit is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe ontdek je algemene wet?

A

Context of discovery

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe rechtvaardig je een algemene wet?

A

Context of justification

17
Q

Probleem van Deductief Nomologisch model?

A

Doordat je algeme wetten nodig hebt en gerechtvaardigd moeten worden gebruik je weer inductie. Je zit weer met hetzelfde probleem

18
Q

5.Verifieerbaarheid als demarcatiecriterium

A

Een theorie of bewering is wetenschappelijk als deze verifieerbaar is. Als de uitkomst te controleren valt. Zodra je je zintuigen kan gebruiken om te controleren is die verifieerbaar.
Valt samen met betekenisvol en betekenisloze zinnen.

19
Q

Gevolgen van verifieerbaarheid

A

Filosofie –> bijna alles wat filosofen zeggen is betekenisloos/onwetenschappelijk
Mensenwetenschappen –> je kunt gedrag zien, dus verifieerbaar
Alle wetenschappen –> bijna alle algemene uitspraken worden onwetenschappelijk (alle zwanen zijn wit kun je niet verifiëren)

Het criterium is te sterk.

20
Q
  1. Confirmeerbaarheid als demarcatiecriterium
A

Een zin is wetenschappelijk/betekenisvol als die confirmeerbaar is. Als die in principe te bevestigen is, als je er bevestiging voor kan vinden.

21
Q

Gevolg confirmeerbaarheid

A

Het laat bijna alles toe, veel te zwak criterium.

22
Q

3 Evaluatiepunten LP

A
  1. Geen goed demarcatiecriterium
  2. Probleem D-N inductie
  3. Probleem D-N theoriegeladenheid
23
Q
  1. Probleem D-N model inductie
A

Inductie is niet te rechtvaardigen. Voor de algemene uitspraak van het D-N model is er inductie nodig.

24
Q
  1. Probleem D-N model theoriegeladenheid
A

Waarneming is altijd theorie geladen en emprische data passen op verschilende theorieën. Niet iedereen ziet hetzelfde.
Onder bepaaldheid van de theorieën door empiritsche data