Hoorcollege 4 Flashcards
Twee ‘smaken’ elektriciteit
Positief; +
Negatief; -
atoom
kleinste deeltje van een element dat nog steeds de eigenschappen heeft van dat element
atomen bestaan uit
protonen (+) en neutronen (-)
ionen
zijn atomen met;
- overschot aan elektronen (anionen, negatieve ionen)
- te kort aan elektronen (kationen, positief geladen ionen)
Potentieel verschil - elektrische lading
spanning
- door wrijving ‘springen’ de negatief geladen deeltjes van wol naar barnsteen
- Barnsteen krijgt een overschot aan elektronen -> wordt meer negatief geladen
- Wol wordt meer positief geladen
- er ontstaat een verschil in lading = het potentiaalverschil / spanning
Eenheid van spanning
volt, te meten met een voltmeter
-> relatief verschil, twee aansluitingen nodig om te meten
Spanningsbereik van neuronen
0-200 mV
Stroom
elektrische lading die beweegt
eenheid = Ampere (A)
elektroden stroom
elektroden stromen van - naar +
Wisselstroom (AC)
huishoudelijke apparaten met motoren
Gelijkstroom (DC)
zenuwstelsel, batterijen
Positieve en negatieve polen
Elektrische stimulatie
het toedingen van elektrische stroom
oscilloscoop
meet spanning als functie van tijd
ionen stromen
stromen van + naar -
(andersom dus dan bij elektroden)
Zenuwstelsel stromen
in het zenuwstelsel stormen niet de negatieve maar de (overwegend) positieve ionen.
Positieve en negatieve ionen
Na+ - Natrium
K+ - Kalium ion
Cl- = chloride ion
CA2+ = calcium ion
Hoe veroorzaken stromende ionen potentiaal verschil
- diffusie = passief proces waarbij ionen van hoge naar lage concentratie stromen
- concentratie gradient = verschil in contractie ionen tussen intra - en extracellulaire vloeistof
- voltage gradient = verschil in elektrische lading tussen intra en extracellulaire vloeistof
Diffusie werking
Passief process
Voorbeeld;
Water = H2O
H = positief
OH = negatief
Zout = Na+ en Cl-
- Na+ bindt met negatieve polen (O)
- Cl- bindt met positieve polen (H)
evenwicht = overal gelijk aantal moleculen
Rustpotentiaal in een zenuwstelsel
potentiaalverschil tussen intra en extracellulaire vloeistof in ruststand = -70mV
Ionen die bijdrage aan het rustpotentiaal
Kationen = Na+ en K+
Anionen = Cl- en A-
Hoe wordt het rustpotentiaal in stand gehouden?
Kanalen; maken K+ influx en efflux mogelijk om intracellulaire A- te balanceren
Poorten; voorkomen influx van Na+
Natrium/kalium pomp; pompt Na+ uit de cel en K+ in de cel (kost energie)
Stimuleren van een neuron - gradueel potentialen
negatieve lading toedingen = hyperpolarisatie, potentiaalverschil wordt kleiner
Positieve lading toedienen = dekpolarisatie, potentiaalverschil wordt kleiner
actiepotentiaal
een kort durend en grote alles-of-niets potentiaal die de polariteit van het celmembraan omkeert
- treedt op wanneer het potentiaalverschil over het celmembraan boven een bepaalde waarde uitkomt = vuurdrempel (-50mV)
- refractiaire periode = ‘wachten’ van de neuron voor een nieuw actiepotentiaal gegenereerd kan worden
Actiepotentiaal in rust
spanningsafhankelijke Na+ kanalen zijn gesloten
absolute refractiaire periode
depolarisation + repdarisatie
- er kan absoluut geen actiepotentiaal worden gegenereerd -> de cel is niet in staat om te vuren
Relatieve refraciaire periode
hyperpolarisatie
- met relatief sterke prikkel kan er eventueel toch een actiepotentiaal worden gegenereerd
Hoe verplaatst een actiepotentiaal zich langs een axon?
2 manieren;
- lontgeleiding
- spronggeleiding
Lontgeleiding
- potentiaalverschil op bepaalde plaats op membraan activeert nabijgelegen spanningsafhankelijke kanalen
(soort domino effect - denk aan lont die langzaam bij zijn doel komt)
Spronggeleiding
axonen zijn vaak omgeven door myelineschede = isolerende laag
- de actiepotentiaal springt van knoop naar knoop door de kleine gaatjes
Kost minder energie dan lontgeleiding
Neuronen communiceren via
synapsen;
- cel A = presynaptisch
- cel B = postsynaptisch
Excitatie (synaps)
Exciterende postsynaptische potentiaal (EPSP)
depolariseren
inhibitie (synaps)
Inhiberende postsynaptische potentiaal (IPSP)
hyperpolariseren
Temporele summatie
graduele potentiale die kort na elkaar optreden worden opgesteld
Spatiele sommatie
graduele potentiale die dicht bij elkaar optreden worden opgeteld
Sommatie
het netto effect van alle EPSP’s en IPSP’s bepaald of een cel vuurt of niet.