Hoorcollege 3 Flashcards

1
Q

Waaruit bestaat het motorisch systeem?

A

Brodmann’s area 4, precentrale gyrus en de primaire motorcortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de belangrijkste onderdelen van ons motorische systeem + functies?

A
  • Neocortex: bewuste controle van beweging
  • Basale ganglia: bepalen van de juiste kracht waarmee je een beweging uitvoert
  • Cerebellum: reguleert de timing en nauwkeurigheid van de beweging
  • Hersenstam
  • Ruggenmerg: voeren onze bewegingen uit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke hersen kwabben zijn het belangrijkste bij het bewust plannen en uitvoeren van vrijwillige bewegingen?

A

De frontale- en pariëtale kwabben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke specifieke gebieden spelen een belangrijke rol bij het bewust plannen en uitvoeren van vrijwillige bewegingen?

A
  • Pariëtale cortex
  • Prefrontale cortex
  • Pre-motorische cortex
  • Primaire motorische cortex (M1)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de functie van de pariëtale cortex, wat betreft motoriek?

A

Het ontvangen en integreren van informatie van visie, tast en gehoor met onze zintuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de functie van de prefrontale cortex, m.b.t. motoriek?

A

Planning van bewegingen en beslissingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de functie van de pre-motor cortex m.b.t. motoriek?

A

Coördineren van de motorische reeks a.d.h.v. het lexicon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de functie van de primaire motorische cortex (M1)?

A

Gespecialiseerd in het uitvoeren van complexe bewegingen, van bijvoorbeeld de handen, arm en de mond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wie vond door elektrische stimulatie de motorische cortex (M1)?

A

Penfield

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bewegingslexicon

A

Het repertoire met voorgeprogrammeerde bewegingen. De gehele beweging is geprogrammeerd in de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hiërarchische informatie

A

Op cordiaal niveau worden complexere dingen gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Mirror-system neuronen

A

Neuronen in de ventrale premotorische cortex die niet alleen vuren als je zelf een beweging uitvoert, maar ook als je iemand anders deze beweging ziet uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar reageren de neuronen in de kern-spiegelneuronen-systeem op?

A

Enkel op acties van anderen die ook een werkelijk doel proberen na te streven (transitief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar reageren neuronen in de verspreide-spiegelneuronen-systeem op?

A

Op acties van anderen die juist niet gericht zijn op een bepaald doel (intransief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van spiegelneuronen?

A
  • We kunnen ons een beweging inbeelden of herinneren
  • We kunnen apparaten aansturen
  • We kunnen bewegingen van andere cognitief begrijpen (bewustzijn en empathie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke diagnose is verbonden aan niet goed werkende spiegelneuronen?

A

Autisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hyperkinetisch

A

Toename in beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke twee diagnoses zijn verbonden aan hyperkinese?

A
  1. Huntington
  2. Tourette
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Dyskinesie

A

Abnormale bewegingen; onvrijwillig trillen, kronkelende bewegingen, moeite met praten of slikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke neurotransmitter is verbonden met hyperkinese?

A

Een hyperactief dopamine systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hypokinetisch

A

Bewegingsarmoede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke diagnose is verbonden aan hypokinesie?

A

Parkinson

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar zit het probleem bij Parkinson?

A

In de substantia nigra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke behandelingen kunnen worden toegepast bij Parkinson?

A
  1. Fysiotherapie
  2. Medicatie, bijvoorbeeld L-dopa
  3. DBS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Akinesie

A

Bewegingsloosheid, dit komt door drugs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de rol van de basale ganglia in het uitvoeren van bewegingen?

A

De juiste intensiteit van bewegingen, selectie van de juiste motorische programma’s en allerlei correcties van fouten bij het uitvoeren hiervan.

28
Q

Wat voor verstoring zie je als er schade is in het cerebellum?

A

Timing, coördinatie van bewegingen en percepties

29
Q

Waar staat de middelste lijn in het cerebellum centraal voor?

A

De representaties van vingers en ledematen

30
Q

Wat zie je bij schade aan het centrum van het cerebellum?

A

Problemen met balans, oogbewegingen, rechtop zitten, staan en lopen

31
Q

Wat zie je bij schade aan de laterale gebieden van het cerebellum?

A

Verstoringen in de bewegingen van de armen, handen en vingers

32
Q

Waar kunnen cerebellaire stoornissen toe leiden?

A
  • Stoornissen in motorische coördinatie; ataxie
  • Stoornissen complexe reeksen van bewegingen
  • Problemen met training van perceptuele- en cognitieve stoornissen
33
Q

Corticobulbar tracts

A

Activatie gezichtsspieren

34
Q

Corticospinale tracts

A

Bewegingen van ledematen, vingers en het lichaam

35
Q

Laterale corticospinale baan

A

Axonen die kruisen naar de tegenovergestelde kant van de hersenstam komen aan in het ruggenmerg in laterale positie; beweging van ledematen en vingers. ongeveer 95%

36
Q

Anterieure corticospinale baan

A

Axonen die aan dezelfde kant blijven komen later interieur aan in het ruggenmerg; beweging torso

37
Q

Flexors

A

Zorgen voor buiging van een lichaamsdeel in de richting van het torso

38
Q

Extensors

A

Zorgen voor strekking van een lichaamsdeel weg van het torso

39
Q

In welke twee groepen kunnen spieren worden onderverdeeld?

A
  1. Flexors
  2. Extensors
40
Q

Waar zit vaak de laesie bij apraxie; onvermogen om doelgericht gedrag uit te voeren

A

Na een laesie in de linkerhemisfeer; pariëtaal kwab

41
Q

Apraxie

A

Onvermogen om doelgericht gedrag uit te voeren in afwezigheid van een paralyse of parese

42
Q

Breinplasticiteit

A

De capaciteit van het brein om veranderingen in reactie op hormonen, ervaringen, drugs of schade; Hersenen kunnen uitval van bepaalde structuren gedeeltelijk compenseren door inzet van andere structuren

43
Q

Wat zegt de hiërarchische organisatie van het brein?

A

Subcorticale structuren kunnen complexere gedragingen mediëren

44
Q

Wat is de organisatie van het CZS van onder naar boven?

A
  1. Ruggenmerg
  2. Hersenstam
  3. Middenhersenen
  4. Diencephalon
  5. Basale ganglia
  6. Cortex
45
Q

Wat is de functie van het ruggenmerg?

A

Eenvoudige reflexen ledematen en romp en ritmische loopbewegingen

46
Q

Wat is de functie van de achterhersenen?

A

Eenvoudige reflexen in het hoofdgebied, ritmische kauwbewegingen, houdingsreflexen, vitale lichaamsfuncties, slaap-waakcyclus en alertheid

47
Q

Low decerebrate

A

Wanneer de achterhersenen en het ruggenmerg met elkaar verbonden blijven, maar ontkoppeld worden van de rest van het brein, dit zorgt voor moeite behouden met het bewustzijn

48
Q

Wat is de functie van het midbrain/ middenhersenen?

A

Oriëntatiereacties, volgbewegingen automatische bewegingen als reactie op een stimulus

49
Q

Wat is de functie van het diencephalon?

A

Vormt de aansturing van autonome zenuwstelsel; homeostase
Emotionele motorische reacties en expressies

50
Q

Wat is de functie van de basale ganglia?

A
  • Integreren van eenvoudige, automatische reacties in meer complexe gedragspatronen
  • afstemmen van dit gedrag op de omgeving
  • eenvoudige stimulusdiscriminatie
  • vormen van leren; klassieke en operante conditionering
51
Q

Wat is de functie van de cortex?

A
  • Complexe waarneming
  • Selectieve aandacht
  • Plannen en evalueren van vrijwillig gedrag
  • Uitvoeren van complex gedrag
52
Q

In welke delen kan de cortex worden onderverdeeld?

A
  1. Primaire motorische cortex
  2. Primaire sensorische cortexgebieden
  3. Secundaire sensorische cortexgebieden
  4. Tertiaire gebieden
53
Q

Multimodale neuronen

A

Neuronen die reageren op informatie afkomstig uit verschillende zintuigen

54
Q

Waar komen voornamelijk multimodale neuronen voor?

A

In de tertiaire gebieden

55
Q

Welke laag in de somatosensorische cortex is groter dan in de motorische cortex?

A

Laag 4

56
Q

Welke laag in de motorische cortex is groter dan in de somatosensorische cortex?

A

laag 5 en 6

57
Q

Specifieke afferente paden

A

Brengen informatie naar een specifiek gebied van de cortex

58
Q

Niet-specifieke afferente paden

A

Hebben algemene functies, bijvoorbeeld het behouden van activiteit of arousal

59
Q

Primaire gebieden

A

Motorisch en sensorisch

60
Q

Secundaire gebieden

A

Verdere verwerking

61
Q

Tertiaire gebieden

A

Associatief. Multimodale sensorische neuronen die reageren op informatie, of informatie combineren van verschillende zintuigen

62
Q

Re-entry

A

Verschillende cortexdelen communiceren met elkaar via feedback

63
Q

Model van Luria

A

Verdeelde de cortex in twee functionele eenheden:
1. De posteriore cortex; is de sensorische eenheid die sensaties ontvangt, verwerkt en opslaat
2. De anterioire cortex; is de motorische eenheid die intenties formuleert, organiseert en uitvoert

64
Q

Op welke drie aannames baseerde Luria zijn theorie?

A
  1. Het brein verwerkt informatie stap voor stap
  2. Seriële verwerking is hiërarchisch
  3. Onze percepties van de wereld zijn samengevoegd en coherent
65
Q

Distrubeted hiërarchische systeem van Felleman & van Essen

A

Belang van interactie tussen verschillende modules. Hersengebieden zijn geen locaties waar 1 soort informatie wordt verwerkt, maat onderdeel van een uitgebreid neuraal netwerk dat cognitieve processen ondersteunt

66
Q

In welke volgorde myeliniseren de hersengebieden?

A
  1. Primaire hersengebieden
  2. Secundaire hersengebieden
  3. Tertiaire hersengebieden