Hoorcollege 11 Flashcards

1
Q

Waar hebben ervaringen, zoals omgeving, hormonen, letsel en genexpressie invloed op?

A
  • op de ontwikkeling van de hersenen
    -op de ontwikkeling van gedrag en cognitie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vanaf wanneer vormen gyri en Sulci?

A

ongeveer vanaf 7 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn twee opvallende kenmerken bij de ontwikkeling van de hersenen?

A
  1. bestemming en functie van cellen liggen op voorhand vast
  2. ontwikkeling bestaat ook uit het afsterven van cellen en verbinding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

pruning

A

verwijderen van synapsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

aptosis

A

afsterven van cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de volgorde van de hersenontwikkeling

A
  1. geboorte van cellen
  2. migratie van cellen
  3. cel differentiatie
  4. neurale maturatie; rijping
  5. vormen van synapsen
  6. pruning; verwijderen van synapsen
  7. myeliniseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

geboorte van cellen

A

cellen worden gevormd in de wand van de neurale buis, ook later kunnen herer nog cellen worden ontwikkeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer is de neurogenesis grotendeels compleet?

A

rond 4,5 maanden zwangerschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

migratie van cellen

A

cellen weten waar ze naar toe moeten doormiddel van wegen van gliacellen. de hersenen worden van binnen naar buitenopgebouwd. de migratie is kwetsbaarder voor letsel dan neurogenesis, het is namelijk moeilijker om nieuwe cellen aan te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tot wanneer gaat celmigratie door?

A

tot ongeveer 8 maanden na de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cel differentiatie

A

gemigreerde cellen differentiëren zich tot specifieke typen neuronen en gliacellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wanneer is de cel differentiatie grotendeels compleet?

A

rond de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

neurale maturatie; rijping

A

dendrietvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wanneer vind neurale maturatie plaats?

A

begint voor de geboorte, gaat lang daarna door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vormen van synapsen

A

rond de geboorte zijn er erg veel synapsen, later worden hier wat van weggehaald.w

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

experience expactant

A

synaptische ontwikkeling is afhankelijk van algemene input. dit is input die zowel iedereen krijgt, zoals het zien van licht of strepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

experience dependent

A

ontwikkeling is afhankelijk van specifieke/ persoonlijke input. dit is input die jij als persoon krijgt, zoals bijvoorbeeld de taalontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

pruning

A

Verschillende delen op een verschillend tempo. in de visuele cortex worden bijvoorbeeld eerder synapsen weggehaald dan in de PFC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

myelinisering

A

na pruning houd je verbindingen over die gemyeliniseerd worden. dit zorgt voor een snellere prikkelgeleiding. myelinisering/ de ontwikkeling van gliacellen gaat het hele leven door, wat wordt gezien als een maat can cerebrale rijping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ontwikkeling verbindingen

A

verschillende witte stof banen ontwikkelen op verschillende momenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

ontwikkeling functionele connectiviteit

A

de hersengebieden moeten leren om samen met elkaar te werken
volwassenen: interactie tussen frontaal en temporaal
pasgeborenen: interactie tussen linker- en rechter homologe gebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

breinplasticiteit

A

mogelijkheid van het zenuwstelsel om fysiek en chemisch te veranderen, om te kunnen aanpassen aan veranderingen in de omgeving en te compenseren voor letsel

23
Q

wat zijn voorbeelden van omgevingsinvloeden op de hersenontwikkeling

A
  • aversieve ervaringen kindertijd
  • omgevingsinvloeden op hersenontwikkeling
  • effecten voeding en voedingsstoffen
  • loodvergiftiging
  • rol sociaal-economische status
  • plasticiteit van representatie gebieden
  • moedertaal
24
Q

Kennard principe

A

laesies bij babytijd laten beter hestel zien dan laesies bij volwassenen. dit blijkt niet altijd correct te zijn

25
Q

herstel is afhankelijk van

A
  • ontwikkelingsstadium tijdens letsel
  • plaats en grootte van de schade
  • leeftijd bij de test
  • type gedrag
26
Q

Wat zijn belangrijke factoren bij herstel?

A

zintuigelijke ervaringen, hormonen en neurotrofale factoren

27
Q

Wat zijn negatieve prenatale invloeden op hersenontwikkeling

A
  • slechte voeding
  • gifstoffen
  • stress
28
Q

Wat zijn negatieve postnatale invloeden op hersenontwikkeling

A
  • omgevingsdeprivatie
  • sociale- en cognitieve deprivatie
  • invloed van ouders: misbruik, verslaving, verlies van een ouder, etc.
29
Q

Wat zijn positieve prenatale invloeden op hersenontwikkeling

A
  • gezond eten
  • omgeving rijk met cognitieve- en sensorische stimulatie
30
Q

wat zijn positieve postnatale invloeden op hersenontwikkeling

A
  • spelen van een muziekinstrument
  • blootstelling aan specifieke geluiden
31
Q

learning disability

A

verklaard door psychosociale factoren

32
Q

neurodevelopmental disorders

A

stoornis in de hersenontwikkeling; ontzet vanaf zwangerschap tot begin van de schooljaren

33
Q

Welke categorieën van neurodevelopmental disorders en leerstoornissen worden er in de DSM-5 aangehaald?

A
  1. intellectuele stoornissen
  2. communicatiestoornissen
  3. autisme spectrumstoornissen
  4. ADHD
  5. specifieke leerstoornissen
34
Q

Welke stoornissen vallen onder intellectuele stoornissen?

A

cerebrale parese
hydrocephalus
fragiel-x-syndroom
foetale alcoholspectrum stoornissen
syndroom van down

35
Q

cerebrale parese

A

= hersenverlamming. scala van motorische stoornissen als gevolg van hersenbeschadiging tijdens de prenatale fase. de schade gaat niet verder achteruit

36
Q

Spasticiteit

A

onvrijwillige spieractiviteit

37
Q

athetosis

A

langzame onvrijwillige bewegingen

38
Q

rigidity

A

stijfheid rond gewrichten

39
Q

ataxia

A

ongecontroleerde vrijwillige bewegingen

40
Q

Wat zijn bijkomende problemen bij cerebrale parese

A

problemen in spraakproductie, cognitieve problemen, emotionele problemen of epilepsie

41
Q

hydrocephalus

A

= waterhoofd. toegenomen volume van CSV. de symptomen variëren van geen symptomen tot ernstige mentale- of motorische beperkingen, dementie, coma of dood

42
Q

Welke behandeling kan werken bij hydrocephalus?

A

drain lateral ventrikel, zodat CSV weg kan

43
Q

Fragiel-X-syndroom

A

lichamelijke afwijkingen en mentale retardatie door afwijking op FRM1 gen op X-chromosoom. leidt tot abnormaal functioneren en eliminatie van glutamaat en GABA synapsen

44
Q

Welke behandeling wordt bij fragiel-x-syndroom toegepast?

A

glutamaat antagonist of GABA agnost, of gen vervaning of heractivatie

45
Q

foetale alcoholspectrum stoornissen

A

een patroon van lichamelijke misvormingen en intellectuele stoornissen als gevolg van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap. symptomen kunnen variëren in type en ernst

46
Q

autisme spectrumstoornissen

A

heel breed spectrum waar veel genen bij betrokken zijn en wat zich op veel manieren kan uiten. wordt gezien als spectrum van stoornissen; verschillende symptomen, tekorten, maar ook talenten

47
Q

symptomen van ASS

A
  • verarmde sociale interactie
  • vasthouden aan routines
  • herhaalde stereotype lichaamsbewegingen
  • moeite met veranderingen
  • soms subtiele afwijkingen in gezichtskenmerken
  • soms uitzonderlijk geheugen of wiskundige vaardigheden
48
Q

ADHD

A

wordt gekenmerkt door gedragsmatige symptomen, zoals impulsiviteit en hyperactiviteit, onoplettendheid en gebrekkige aandacht

49
Q

behandeling ADHD

A
  • methylfenidaad en dekamfetamine
  • cognitieve enhancers
50
Q

dyslexie

A

moeite met lezen

51
Q

wat zijn diverse voorbeelden van oorzaken van leesstoornissen?

A
  • fonologische en sensoriscehe gebrek
  • aandachtsgebrek
  • motor gebrek
  • multicausale aanpak
52
Q

fonologisch lezen

A

letters omzetten in klanken

53
Q

grafemisch lezen

A

lexicaal lezen, een heel woord lezen

54
Q

welke voorbeelden van omgevingseffecten hebben invloed op het ontstaan van neurologische ontwikkelingsstoornissen

A
  • structurele schade en toxische effecten
  • hormonale effecten
  • omgevingseffecten
  • relatieve leeftijd effect