Hoorcollege 10 Flashcards

1
Q

Aandacht

A

Heeft te maken met de noodzaak tot selectie binnen waarneming, geheugen, cognitie en motoriek (mental spotlight)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bewustzijn

A

niet selectief, maar combinatie van alle informatie relevant voor het individu en de omgebing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is kenmerkend voor automatische processen?

A
  • onbewust; vrijwillig
  • Objecten dringen automatisch tot het bewustzijn door
  • vragen geen aandacht
  • kosten geen inspanning
  • kunnen parallel verlopen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is kenmerkend voor gecontroleerde processen?

A
  • bewust
  • opzettelijke gerichtheid op objecten
  • vragen aandacht
  • kosten inspanning
  • verlopen serieel; aandacht voor 1 ding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Feature search

A

de cognitieve skills die nodig zijn om specifieke eigenschappen van een stimulus te kunnen scannen; 1 kenmerk is anders dan de rest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar van is het afhankelijk hoe lang het duurt om een doelfiguur te vinden dat een kenmerk mist

A

van distractors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

conjunction search

A

het opeenvolgend zoeken naar een bepaalde stimulus, die gekenmerkt wordt door een samengaan van eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

perceptuele verwerking

A

een conjunctie vinden vraagt om serieel zoeken; mentale spotlight scant locaties voor combinatie van kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Treisman’s model

A

Als je naar samengevoegde kenmerken wil kijken, moet je met je aandacht alle verschillende loacties langsgaan om te kijken of er een samenloop van kenmerken is. Dit is een serieel en langzaam proces wat een mental spotlight vraagt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar verwacht je activiteit bij selectieve aandacht voor visuele kenmerken van een stimulus?

A

sensorische cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar heb je aandacht voor bij verdeelde aandacht?

A
  • verschillende aspecten van een stimulus: kleur, grootte, vorm, etc.
  • verschillende stimuli; mensen in een massa
  • verschillende stimulus modaliteiten; horen, zien, etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Op welke frontale structuren bewust verdeelde aandacht voornamelijk?

A
  • dorsolaterale prefrontale cortex
  • anterieur deel gyrus cinguli
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar leidt verdeelde aandacht tot?

A

verminderde prestatie op beide taken, we kunnen onze aandacht maar op 1 ding richten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar zie je activatie in de hersenen bij het verleggen van de aandacht?

A

rechter posterieur parietaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk gebied wordt actief wanneer er een stimulus is in het rechter visuele veld?

A

de linker pariëtaalkwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk gebied wordt actief wanneer er een stimulus is in zowel het linker- als rechter visuele veld?

A

de rechter pariëtaalkwab

17
Q

welke aandacht gebruiken mensen als ze een verschil in een specifiek stimuluskenmerk moeten detecteren?

A

selectieve aandacht

18
Q

Welke aandacht gebruiken mensen als ze moeten kijken of er een verschil is in diverse stimuli

A

verdeelde aandacht

19
Q

selectieve aandacht

A

vraagt meer gefocuste aandacht; focus op kleur OF richting OF snelheid
voor locatie: pariëtale cortex
voor kleur of vorm: occipitotemporale cortex

20
Q

verdeelde aandacht

A

vereist meer werkgeheugen; executieve functies, wel serieel
DLPFC, anterieur cingulate

21
Q

Posner en petersen’s aandachtsmodel

A

Verschillende neurale netwerken die verschillende onderdelen van aandacht verzorgen. aandacht is dus geen enkelvoudig proces, maar berust op activatie van allerlei hersengebieden

22
Q

Welke drie aandachtsnetwerken worden er in het P&P model aangehaald?

A
  1. alarmering-netwerk
  2. oriëntatie netwerk
  3. twee executieve control netwerken
23
Q

alarmering-netwerk

A

Het RAS in het midbrain zorgt ervoor dat we alert blijven. dit komt door noradrenerge projecties om cortex te activeren en dus voldoende alert te houden. hierbij zijn dus vooral de prefrontale cortex en pariëtale cortex van belang

24
Q

oriëntatie netwerk

A

netwerk om aandacht te richten op bepaalde zintuigmodaliteit of bepaalde plaats in de ruimte. staat onder invloed van cholinerge systeem en bestaat uit:
- dorsaal: oriënteren op plek in ruimte
- ventraal: identificeren wat voor stimulus je hoort

25
Q

Twee executieve control netwerken

A

prefrontale cortex, gyrus cingula anterior, ínsula, posterior parietal cortex. regulering van
- verdeling van aandacht over objecten en taken
- het volhouden van aandacht
- emotionele- en cognitieve zelfregulatie

26
Q

model van Fries

A

zegt dat het synchroon vuren, neurale communicatie tussen gebieden mogelijk maakt, wanneer ze synchroon lopen kan er ook informatie uitgewisseld worden

27
Q

wat is er van belang bij selectieve aandacht?

A

synchronisatie tussen gebieden

28
Q

welke condities vallen onder alarmerend

A

veroudering; slaapstoornissen
ADHD; hyperactiviteit, concentratie

29
Q

welke condities vallen onder orienterend

A

autisme; moeite met aandacht verleggen
PTSS; moeite met zich los te maken van angstige stimuli
neglect: orienteren op contra-laesionale ruimte

30
Q

welke condities vallen onder executief

A

angststoornissen; problemen met angst-inhibitie
depressie; stilstaan bij negatieve gedachten
OCD; terugkerende gedachten, beelden of gedrag
persoonlijkheidsstoornis; negatieve gedachten, gebrek controle
schizofrenie; hallucinaties
middelenmisbruik; gedwongen gedrag

31
Q

onoplettendheid

A

bepaalde objecten niet opmerken tijdens selectieve aandacht voor andere objecten

32
Q

veranderingsblindheid

A

veranderingen in aanwezigheid, identiteit of locatie van objecten niet opmerken, want je focust op iets anders en verwacht geen verandering

33
Q

attentional blink

A

een stimulus niet zien als die vlak na een andere stimulus komt. je kan de tweede stimulus wel gewoon waarnemen als je de eerste moest negerense

34
Q

sensory neglect

A

een toestand waarbij een persoon niet op sensorische informatie aan een kant van de wereld reageert, vaak door schade aan de rechter parietaalkwab. dit komt omdat de informatie niet meer bewust wordt verwerkt, nog wel onbewust.

35
Q

wat zijn de voorwaarden voor bewustzijn

A
  • arousal; hersenen zijn wakker
  • perceptie; detectie en binding van sensorische kenmerken
  • aandacht; selectie van gedeelte van alle beschikbare informatie
  • werkgeheugen; korte termijn opslag van lopende gebeurtenissen
36
Q

Welke delen van de hersenen zijn noodzakelijk voor het bewustzijn?

A

frontoparietaal netwerk: DLPFC, mediale frontale cortex, posterieur pariëtale cortex en posterieur gyrus cinguli
dit netwerk wordt geactiveerd vanuit de hersenstam en is minder actief bij comateuze of vegetatieve toestand, algemene anesthesie en slaap

37
Q

dual systems of information processing; kahneman

A

automatische processen; snel denken, onbewust
bewuste controle; langzaam denken, opzettelijk en logisch