Hoofdstuk 9: Sociale Rollen en Relaties Flashcards

1
Q

Homo sociologicus

A

Door posities en rollen hebben de twee feiten van individu en maatschappij contact met elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Posititeveld

A

Het geheel van sociale posities waarmee regelmatig wordt samen gehandeld met meer of minder intensiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Focuspositie

A

De positie die je op dat moment aanneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Tegenposities

A

Al de andere posities die je op dat moment niet aanneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Rollenspel

A

Het geheel van rollen dat de focuspositie in een Posititeveld te spelen heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Positieset

A

De verzameling van posities die een individu regelmatig inneemt tijdens een bepaalde levensfase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Toegeschreven positie (ascribed position)

A

Een positie die een individu zonder eigen inspanningen bekleedt door zekere biologische of biografische kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verworven positie (Achieved position)

A

Bekleed op grond van individuele inspanningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rolhandelen

A

De verwachtingen vanuit een tegenpositie over het handelen van een positiebekleder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rolattributen

A

Verwachtingen over het uiterlijke en het ‘karakter’ van positiebekleders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verwachtingsverwachtingen

A

Men verwacht als positiebekleders bepaalde verwachtingen van de andere positiebekleders met wie men samenhandelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Moet verwachtingen (zie ook rechtsregels)

A

Hun naleving wordt formeel of juridisch gesanctioneerd bv: Geen overspel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Plichtverwachtingen (zie ook zeden)

A

Relatief sterke informele sancties als sociale mijding of, in het positieve register, een grote sociale waardering Bv: (geen) liefde geven in een relatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kan-verwachtingen (zie ook gebruiken)

A

Verwachtingen waaraan men optioneel kan voldoen: zie ze niet inlost, blijft rolconform handelen Bv: Geen bloemen geven in een relatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Excuusregelingen

A

Ingeburgerde ‘verklaringen’ die het momentaan niet inlossen van een verwachting op een sociaal aanvaardbare manier verontschuldigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Normatieve verwachtingen

A

Bij overtredingen geen leergebiedheid en wordt contrafactisch aan de verwachting vastgehouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cognitieve verwachting

A

Wel de bereidheid om uit haar overtreding te leren en de verwachting bij te stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Rolambivalentie

A

Het bestaan van tegenstrijdige normatieve verwachtingen binnen één enkele rol, horen bij één enkele sociale positie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Rollenincongruentie

A

Het bestaan van tegenstrijdige (normatieve) verwachtingen die samenhangen met verschillende rollen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Rollenconflict

A

Een relatief duurzame, niet gemakkelijk op te lossen situatie van rollenincongruentie die het betrokken individu ‘tussen twee vuren’ plaatst

21
Q

Interne rollenconflicten

A

De bekleder van één positie zich geconfronteerd ziet met onderling tegenstrijdige verwachtingen van de kant van twee of meer positiebekleders binnen één positieveld

22
Q

Externe rolconflicten

A

Voortvloeit uit de tegenstrijdige verwachtingen of rollen die horen bij twee of meer posities in twee of meer positievelden

23
Q

Role taking

A

Opnemen van een geïnstitutionaliseerde rol die hoort bij een positie

24
Q

Role making

A

Het actief definiëren en vormgeven van een rol door een individuele positiebekleder

25
Q

Alter-rol-opvattingen

A

Een individuele interpretatie van de algemene verwachtingen tegenover de andere (alter) met wie men samenhandelt

26
Q

Theaterbenadering of dramaturgisch perspectief

A

Het spelen van sociale rollen, de individuen doen alsof ze marionetten zijn

27
Q

Indrukkenbeheer of ‘impression managment’

A

Als rollenspelers gedragen ze zich eerder als zelfbewuste strategische actoren die geloofwaardige voorspellingen proberen te ensceneren door een gericht indrukkenbeheer of ‘impression managment’ Bv: een dokter die vertrouwelijk over komt

28
Q

De façade

A

Een gestandaardiseerd expressief instrumentarium dat door het individu zijn voorstelling gebruikt wordt

29
Q

De frontstage

A

De plaats van de voorstelling

30
Q

De backstage of het achterafgebied

A

Een voor het publiek afgesloten plaats, zoals het magazijn, de keuken in een restaurant, …

31
Q

Team

A

Verzameling van mensen die samenwerken bij het in scène zetten van een voorstelling

32
Q

Zelfpresentatie

A

Goffman ensceneren individuen in hun rollenspel altijd ook een beeld van zichzelf als een ‘personage’ met bepaalde moreel geladen eigenschappen

33
Q

Publiek geconstrueerde zelf

A

Het zelf als personage dat tijdens een voorstelling gestalte krijgt, is dus een dramatisch effect via allerlei wegen tot stand komt op basis van een gerepresenteerde scène, en de belangrijkste kwestie, de meest essentiële zorg waar het dit zelf betreft, de vraag of het al dan niet geloofwaardig bevonden zal worden

34
Q

Persoonsverwachtingen

A

Verwachtingen over iemands zelf of individualiteit

35
Q

Durkheimiaanse roltheorie:

A

ordt vertegenwoordigd door Dahrendorf in zijn boek “homo sociologicus”

=> vertrekpunt: posities en verbonden rollen zijn complementair (geen leerlingen zonder leraar en andersom)

=> in ieder segment krijgt de focuspositie te maken met andere verwachtingen.
=> éénzelfde persoon handelt in verschillende positievelden (leerkracht, ouder, voetballer,…)

36
Q

positieset bestaat uit:

A
  1. Toegeschreven positie: ascription, positie die individu zonder inspanning bekleedt (dochter, geslacht,…)
  2. Verworven positie: achievement, bekleed op grond van individuele inspanning (dokter, student,…)
37
Q

Binnen een sociale rol kunnen we 2 dimensies onderscheiden:

A

1) Rolhandelen: verwachtingen vanuit tegenpositie over het handelen van focuspositie

2) Rolattributen: verwachtingen over het uiterlijk en karakter van positiebekleder (in pak, netjes,…)

38
Q

Kritiek op Dahrendorf:

A

typologie is te eenzijdig en statisch (focust uitsluitend op sanctionering bij het al dan niet vervullen van rolverwachtingen)

39
Q

Twee soorten van rollenconflict

A
  • Intern rollenconflict: tegenstrijdige rollen binnen één sociaal verband=> tegenstrijdige verwachtingen van 2 positiebekleders binnen eenzelfde positieveld (zie vb dokter)

-Extern rollenconflict: tegenstrijdige verwachtingen van rollen die horen bij 2 of meer posities in 2 of meer positievelden
=> bv: van huismoeder wordt verwacht dat ze vroeg thuis is om eten te koken voor haar kinderen, maar van haar werk wordt verwacht dat ze overuren maakt.

40
Q

Role making of de active homo sociologicus ( Weberiaanse denklijn):

A

Dahrendorf ziet onderscheid tussen vrije mens en homo sociologicus (met weinig speelruimte bij vervullen van rol)

41
Q

Merton’s mechanismes in omgaan met tegenstrijdige verwachtingen:

A
  1. Scheiden: proberen om uiteenlopende verwachtingen en rollen gescheiden te houden (werk-privé gsm’s)
  2. Voorrang geven aan één van de rollen, 3 redenen:
    -rollen hebben niet eenzelfde gewicht, prioriteit gaat naar belangrijkste -positiebekleder plakt zelf gewicht aan rollen
    -bekleder geeft voorrang aan verwachtingen van tegenpositie met grootste sanctievermogen (bv: huismoeder luistert naar baas die haar kan ontslaan)
  3. Exit: verlaten van een positieveld (moeder neemt ontslag)
  4. Verzet: rollenincongruente aankaarten voor eventuele compromis.
42
Q

Indrukkenbeheer

A

mensen proberen controle te hebben over de indrukken die anderen op hen hebben.

43
Q

twee soorten persoonsverwachtingen

A
  1. Verwachting van consistentie/voorspelbaarheid: iemand die introvert is, wordt verwacht altijd zo te zijn.
  2. Inperking van handelsmogelijkheden: mensen conformeren zich naar het beeld dat mensen al eerder hadden van actor.
44
Q

Primaire groepen:

A

groepen waarbinnen primaire en persoonlijke relaties domineren (vrienden of familie).

45
Q

Primaire relaties:

A

sterke sociale bindingen met persoonlijk en affectief karakter => mensen kunnen niet zonder
(ook wel “pure relaties”).

46
Q

Secundaire groepen:

A

groepen waarbinnen secundaire en onpersoonlijke relaties domineren (werk,…).

47
Q

Paradoxale identiteit

A

Secundaire groepen: groepen waarbinnen secundaire en enerzijds ontplooien als uniek individu, anderzijds “wij-gerichtheid” (versmelten
individualiteiten in een gemeenschappelijk geheel).

48
Q

Ontstaan van pure relaties:

A

eerst was extended of uitgebreide familie dominant (ook knecht, neven,…) => multifunctionele eenheid die ook instond voor opleiding van knechten,… => nu modern kerngezin dominant